Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-03-2005, AT6398, 03/02126

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-03-2005, AT6398, 03/02126

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 maart 2005
Datum publicatie
30 mei 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AT6398
Zaaknummer
03/02126
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 30f, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 9.4

Inhoudsindicatie

Het hof is van oordeel dat de belanghebbende in het faxbericht de voor de oplegging van de aanslag relevante gegevens heeft verstrekt en dat deze gegevens van zodanige aard waren dat de Inspecteur aan de hand daarvan zonder nader onderzoek een (voorlopige) aanslag had kunnen opleggen rekening houdend met ook deze door middel van het faxbericht verstrekte gegevens.

Aan het vorenstaande doet niet af dat de belanghebbende het faxbericht heeft verzonden naar de Belastingdienst, kantoor Z, in plaats van naar het computercentrum te Heerlen of Almelo. Het feit dat de Inspecteur om hem moverende redenen te Heerlen of Almelo aangiften geautomatiseerd wenst te verwerken, en daarbij het risico op de koop toe wil nemen dat bij de geautomatiseerde verwerking van de gegevens geen rekening (meer) kan worden gehouden met de bij de Inspecteur, zoals in het onderhavige geval, binnen twee weken na het indienen van de aangifte en meer dan twee weken vóór de dagtekening van de definitieve aanslag verstrekte aanvulling op die aangifte, dient voor rekening en risico van de Inspecteur te blijven.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/02126

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer mr. X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 en de bij deze aanslag behorende beschikking tot berekening van heffingsrente (hierna: de beschikking).

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 maart 2005 te Tilburg. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer J, verbonden aan het vorengenoemde onderdeel van de rijksbelastingdienst.

Na de behandeling van de zaak heeft het hof heden, 25 maart 2005, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het hof verklaart het beroep met betrekking tot de beschikking

gegrond;

vernietigt de bestreden uitspraak met betrekking tot de

beschikking;

vermindert de beschikking tot één met een bedrag aan

heffingsrente van € 34,=;

verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

gelast dat aan de belanghebbende wordt vergoed het door

deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde

griffierecht ten bedrage van € 31,=; en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het

griffierecht moet vergoeden.

De gronden voor de beslissing

1. Vaststaat dat de belanghebbende over het onderhavige jaar (2001) op 31 december 2002 aangifte heeft gedaan naar een verzamelinkomen van € 1.273,=. Eveneens staat vast dat de belanghebbende bij een aan de Belastingdienst, kantoor Z, verzonden faxbericht van 13 januari 2003 (hierna: het faxbericht) aanvullend aangifte heeft gedaan naar een verzamelinkomen van € 20.028,=.

2. Aan de hand van de bij de aanvankelijke aangifte verstrekte gegevens heeft de Inspecteur met dagtekening 28 januari 2003 een voorlopige aanslag opgelegd, resulterend in een terug te geven bedrag van € 2.530,= en € 90,= heffingsrente.

Met dagtekening 4 april 2003 heeft de Inspecteur de onderwerpelijke aanslag opgelegd met een te betalen bedrag van € 3.132,=, inclusief een bedrag aan heffingsrente van € 124,=.

3. Het hof is van oordeel dat de belanghebbende in het faxbericht de voor de oplegging van de aanslag relevante gegevens heeft verstrekt en dat deze gegevens van zodanige aard waren dat de Inspecteur aan de hand daarvan zonder nader onderzoek een (voorlopige) aanslag had kunnen opleggen rekening houdend met ook deze door middel van het faxbericht verstrekte gegevens.

4. Aan het vorenstaande doet niet af dat de belanghebbende het faxbericht heeft verzonden naar de Belastingdienst, kantoor Z, in plaats van naar het computercentrum te Heerlen of Almelo. Het feit dat de Inspecteur om hem moverende redenen te Heerlen of Almelo aangiften geautomatiseerd wenst te verwerken, en daarbij het risico op de koop toe wil nemen dat bij de geautomatiseerde verwerking van de gegevens geen rekening (meer) kan worden gehouden met de bij de Inspecteur, zoals in het onderhavige geval, binnen twee weken na het indienen van de aangifte en meer dan twee weken vóór de dagtekening van de definitieve aanslag verstrekte aanvulling op die aangifte, dient voor rekening en risico van de Inspecteur te blijven.

5. Uit het vorenstaande volgt dat het hof, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 22 maart 2000, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/175, van oordeel is dat de Inspecteur bij de onderhavige beschikking ten onrechte heffingsrente in rekening heeft gebracht ter zake van de voorlopige aanslag die niet aldus zou zijn opgelegd, als de Inspecteur onmiddellijk rekening zou hebben gehouden met de door middel van het faxbericht ingediende aanvulling op de aangifte. De beschikking tot berekening van heffingsrente dient derhalve te worden verminderd met € 90,=.

6. Ingevolge artikel 9.4, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een aanslag voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 vastgesteld, indien de verschuldigde belasting het saldo van de gezamenlijke voorheffingen met meer dan € 196 (f 432) te boven gaat. Uit de feiten, zoals deze zijn weergegeven in het verweerschrift onder punt 2 en die door het hof worden overgenomen, blijkt dat de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over 2001 het saldo van de gezamenlijke voorheffingen met meer dan € 196 (f 432) te boven gaan. De Inspecteur heeft dan ook terecht de onderhavige aanslag opgelegd.

7. De belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk zijn beroep op het vertrouwensbeginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel ingetrokken.

8. Hoewel het beroep gegrond is, acht het hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

9. Gelet op al het vorenverwogene dient dan ook te worden beslist als hiervoor vermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2005.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 april 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak

overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende

vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.