Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2005, AT7183, 03/01652
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2005, AT7183, 03/01652
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 april 2005
- Datum publicatie
- 9 juni 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2005:AT7183
- Zaaknummer
- 03/01652
Inhoudsindicatie
Artikel 8n, tweede lid, van de Ubm bepaalt dat het verzoek om toekenning van de energiepremie wordt gedaan binnen dertien weken nadat de voorziening is aangebracht, doch ten hoogste dertien weken na aanschaf van de voorziening. Nu het sluitstuk van het isolatieproject op 18 oktober 2002 was en de aanvraag voor energiepremie op 19 december 2002 is ingediend, heeft belanghebbende binnen dertien weken na aanschaf van de voorziening de aanvraag om toekenning van energiepremie ingediend.
8. Gezien het vorenoverwogene is het gelijk aan belanghebbende. Het beroep is gegrond.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/01652
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/team energiepremies te Z (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift tegen de beslissing aan belanghebbende geen energiepremie toe te kennen.
Onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 april 2005 te 's-Hertogenbosch.
Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 19 april 2005, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- gelast de Inspecteur opdracht te doen geven aan het energiebedrijf de premie ten bedrage van € 4.000,= uit te betalen aan belanghebbende,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,=,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 657,70, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
De gronden voor de beslissing
1. Bij belanghebbende zijn in 2002 de volgende energiebesparende voorzieningen aangebracht:
- 144 vierkante meter spouwmuurisolatie,
- 117 vierkante meter dak- of vlieringisolatie,
- 6,84 vierkante meter HR++-glas met een spouw van tenminste 9mm,
- 12,29 vierkante meter HR++-glas met een spouw groter of gelijk
aan 15 mm.
Belanghebbende was verder voornemens ook vloerisolatie aan te schaffen en aan te brengen. Dit is uiteindelijk niet gebeurd toen in oktober 2002 bij het openbreken van de vloeren bleek, dat hier reeds tempex onder zat.
2. De laatste factuur met betrekking tot de onder 1 genoemde energiebesparende voorzieningen (hierna: de voorzieningen) is van 20 juni 2002. Tot de stukken behoort tevens een factuur van 18 oktober 2002 in verband met de aanschaf van vloerbedekking. Belanghebbende heeft in verband met het treffen van de voorzieningen een Energieprestatieadvies (EPA) laten uitbrengen. Het EPA-rapport is gedateerd 2 januari 2002.
3. Belanghebbende heeft op 19 december 2002 bij het energiebedrijf (Essent) een aanvraag energiepremie ingediend. Het energiebedrijf heeft de aanvraag afgewezen. Na bezwaar zijn deze verzoeken door de Inspecteur eveneens afgewezen.
4. Tussen partijen is na de zitting uitsluitend nog in geschil het recht op energiepremie ten aanzien van de voorzieningen. Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat het in geschil zijnde bedrag € 4.000,= bedraagt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende de aanvraag voor energiepremie tijdig heeft ingediend.
5. Belanghebbende stelt, naar het hof begrijpt, dat sprake is van één isolatieproject, dat pas in oktober 2002, toen bleek dat de vloeren niet meer geïsoleerd hoefden te worden, was afgerond. Het sluitstuk van het isolatieproject zou immers zijn de isolatie van de vloeren. De aanvraag energiepremie is volgens belanghebbende vervolgens tijdig op 19 december 2002 ingediend.
6. Het hof acht het vorenstaande aannemelijk, omdat de factuur van de vloerbedekking van 18 oktober 2002 was. Hieruit blijkt dat het isolatieproject pas in oktober 2002 werd afgesloten. Dit isolatieproject dient te worden gezien als één samenhangend isolatieproject, ofwel één voorziening in de zin van de Regeling Energiepremie 2002 en de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (hierna: Ubm) (Vergelijk Hoge Raad 13 augustus 2004, nrs. 38.833, 38.478 en 38.415).
7. Artikel 8n, tweede lid, van de Ubm bepaalt dat het verzoek om toekenning van de energiepremie wordt gedaan binnen dertien weken nadat de voorziening is aangebracht, doch ten hoogste dertien weken na aanschaf van de voorziening. Nu het sluitstuk van het isolatieproject op 18 oktober 2002 was en de aanvraag voor energiepremie op 19 december 2002 is ingediend, heeft belanghebbende binnen dertien weken na aanschaf van de voorziening de aanvraag om toekenning van energiepremie ingediend.
8. Gezien het vorenoverwogene is het gelijk aan belanghebbende. Het beroep is gegrond.
De proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de verweerder
te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 644,=, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende, becijferd op basis van het openbaar vervoer 2e klasse op een bedrag van € 13,70, is in totaal € 657,70.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door J.Th. Simons, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.A. Blokx - van Roosmalen, griffier, op 19 april 2005.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 29 april 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.