Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-05-2005, AT8622, 03/01219

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-05-2005, AT8622, 03/01219

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 mei 2005
Datum publicatie
4 juli 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AT8622
Zaaknummer
03/01219
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

In geschil is of er terecht een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 is opgelegd en heffingsrente is berekend.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/01219

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ YY van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de Wet IB 2001) opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 69.749,= (€ 31.650,-), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,-.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn een dag voor de zitting ingekomen op het hof en zijn ter zitting in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 februari 2005 te 's Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, L werkzaam bij voornoemd onderdeel van de belastingdienst.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting het hiervoor onder 1.3 genoemd stuk voorgedragen als pleitnota. Het hof heeft meergenoemd stuk aan de stukken van het geding toegevoegd.

1.6. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende heeft een WAO-uitkering. Bij zijn aangifte IB over 2001 heeft hij aanspraak gemaakt op aftrek wegens buitengewone uitgaven van fl. 7.816,=. Dat bedrag is het resultaat van fl. 17.196,= aan ziektekosten, verminderd met het wettelijke drempelbedrag van fl. 9.380,=.

Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur een aantal correcties aangebracht inzake de aftrek wegens buitengewone uitgaven en per saldo fl. 4.020,= minder aftrek verleend.

2.2. In de door belanghebbende geclaimde aftrek buitengewone uitgaven was onder meer een bedrag aan ziektekosten begrepen. In bezwaarfase was onder meer in geding € 2.088,- (fl. 4.600,--) voor bedden en matrassen, € 296,- (fl. 652,--) voor een verhoogd toilet en € 39,- (fl. 85,--) voor een steun B.H. voor zijn echtgenote.

Belanghebbende heeft geen aftrek geclaimd voor de totale aanschafkosten van de bedden en matrassen en het verhoogde toilet, maar voor het gedeelte van de aanschafkosten dat hij redelijkerwijs toerekenbaar achtte aan de ziekte(n) van hem en zijn echtgenote.

2.3. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben onder meer chronische rugklachten. Een en ander uit zich in pijnklachten en slijtage. De pijnklachten doen zich met name voor bij het gaan zitten/liggen en het opstaan.

Op aanraden/advies van medische begeleiders zijn diverse aanpassingen in huis aangebracht.

In dat kader werden ook de bedden en de matrassen en het verhoogde toilet aangeschaft en (deels) aangepast. Doel van laatstbedoelde goederen is het vergemakkelijken van het gebruik en het verminderen van pijn.

2.4. De bedden hebben spiralen die op bepaalde plaatsen meer of minder verend zijn. Zij verkrijgen daardoor een speciale schouderzone. De bodem is volledig elektrisch verstelbaar.

De bedden zijn niet aangepast en zijn aangeschaft bij een bedrijf met de naam Slaapwereld te Y. In de overgelegde documentatie is aan Slaapwereld toegevoegd: ook voor gezond en fysiotherapeutisch slaapadvies.

2.5. De matrassen, aanschafkosten fl. 3.687,-- (zijnde fl. 3.922,-- minus toegerekende korting), zijn eveneens aangeschaft bij voornoemde Slaapwereld te Y. De matrassen zijn van het merk A Rembrandt. Het betreft een matras met de samenstelling latex soft en een matras met de samenstelling persoonlijk latex Ex Firm, samenstelling op advies van fysiotherapeut. De matrassen hebben een aantal zones. Aan laatstbedoeld matras zijn specifiek op belanghebbende toegesneden aanpassingen aangebracht.

Blijkens een schrijven van de fabrikant is laatstbedoeld matras speciaal voor belanghebbende gefabriceerd. Daaraan is toegevoegd:" Bij A wordt elke bodem en elk matras op order gemaakt, helemaal naar wens van de consument. In verband met de vele mogelijkheden m.b.t. maatvoering, kleuren en modellen is het voor ons niet mogelijk om op voorraad te produceren.".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Kunnen de aanschafkosten van een bed en een tweetal matrassen, een verhoogd toilet en een steun B.H. worden gerekend tot de buitengewone uitgaven als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001)?

Zo dat het geval is, bestaat recht op aftrek als buitengewone uitgaven.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Belanghebbende claimt in dezen een aftrek van respectievelijk € 2.088,-- (fl. 4.600,--), € 296,-- ( fl. 652,--) en € 39,-- ( fl. 85,--).

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Wij vonden bij Slaapwereld een systeem dat aangepast kon worden aan onze beperkingen. Het systeem heeft een schouder- en rugzone waardoor je, waar nodig, veel ondersteuning hebt.

Iedereen schaft een bed aan, maar niet in deze prijsklasse. De bedden dienen ook andere doeleinden. In redelijkheid hebben we aftrek geclaimd van 50 % van de aanschafkosten.

Het gestelde in de belastinggids van Elsevier ondersteunt het recht op aftrek.

De matrassen zijn nog enkele keren teruggeweest om ze aan onze situatie aan te passen. Dat is toch heel specifiek. Ik heb daar ook veel proef voor moeten liggen. Ik ben van mening dat ik wel een heel bijzonder matras heb.

Ik kan door mijn dystrofie mijn bed niet handmatig verstellen, ik heb dus de elektromotor op mijn bed nodig.

Wij hebben op aanraden van dokter en therapeut gezocht naar bedden. Wij hebben zelf de keuze gemaakt van bed en matras. Er moet in de geest van de wet worden gehandeld.

Ik verzoek om vergoeding van het griffierecht.

De Inspecteur

Het voorbeeld in de belastinggids van Elsevier betreft een soort ziekenhuisbed. Van zo'n bed is hier, gezien het foldermateriaal, geen sprake. Ook daadwerkelijke bezichtiging van het bed door een tweetal ambtenaren leidde tot de conclusie dat het hier niet gaat om een specifiek bed waarvoor recht op aftrek bestaat.

Ik bestrijd overigens niet dat het bed goed is voor belanghebbende, maar het is geen bed dat specifiek gemaakt is voor dit soort patiënten. Er is geen beleid voor dit soort bedden en toiletten.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 6.17 van de Wet OB 2001 worden (voor zover van belang) als uitgaven van ziekte aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen.

In de wetsgeschiedenis is aangegeven dat bij de invoering van de Wet IB 2001 ter zake geen inhoudelijke wijziging is beoogd ten opzichte van de Wet IB 1964. In die zin kan de eerdere rechtspraak in dezen naar het oordeel van het hof als richtsnoer worden genomen.

4.2. In het arrest van 25 april 2001, nr. 36 029, BNB 2001/273, heeft de Hoge Raad aangegeven dat om als hulpmiddel te worden aangemerkt het middel een bijzondere hoedanigheid moet bezitten die meebrengt dat het alleen wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel dat het naar zijn aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen.

Het gaat er om dat het middel betrokkene in staat stelt die functie uit te oefenen waartoe hij zonder dat middel niet toe in staat is. Het feit dat er een causaal verband is tussen de aanschaf van het hulpmiddel en het gebruik van het hulpmiddel en de vermindering van klachten en pijn, als gevolg waarvan lichaamsfuncties beter kunnen worden uitgeoefend is echter, aldus het arrest, onvoldoende om een middel te kunnen aanmerken als een hulpmiddel als bedoeld in 4.1. Met het vorenstaande is vastgesteld dat alleen onder bepaalde, strikte, voorwaarden recht op aftrek bestaat voor bijzondere middelen die door zieke en/of invalide personen worden aangeschaft en gebruikt.

4.3. Het hof stelt voorop dat er geen twijfel bestaat over de medische toestand en de ernst daarvan voor belanghebbende en zijn echtgenote. Verder is het hof van oordeel dat de in geding zijnde middelen op zich de door belanghebbende gestelde vermindering van pijn bij de functies zitten, opstaan en liggen en daardoor vergemakkelijking van beweeglijkheid bewerkstelligen. De inspecteur heeft die uitgangspunten ook niet bestreden.

Nu de Hoge Raad, gezien het gestelde in 4.2., echter heeft geoordeeld dat de verbetering van het uitoefenen van (elementaire lichaams-)functies en de vermindering van pijn op zich onvoldoende is om een middel als hulpmiddel als hiervoor bedoeld aan te merken, kan het vorenstaande er op zich niet toe leiden dat de door belanghebbende gevraagde aftrek moet worden verleend.

4.4. Derhalve dient de vraag te worden beantwoord of de middelen gestoorde elementaire lichaamsfuncties van belanghebbende en/of zijn echtgenote overnemen dan wel dat sprake is van middelen die uitsluitend worden gebruikt door zieke en/of invalide personen.

Onder elementaire lichaamsfuncties moeten naar het oordeel van het hof in dezen worden verstaan functies als horen, zien, voelen, lopen, lezen en communiceren. De betreffende middelen vervullen overigens elk voor een ieder normale gebruiksfuncties.

Mede gezien het door belanghebbende gestelde dat op zich is (voort)bewegen zelfstandig en zonder de middelen mogelijk is, is het hof van oordeel van oordeel dat in dezen geen sprake is van middelen die naar hun aard gestoorde elementaire lichaamsfuncties van belanghebbende en/of zijn echtgenote overnemen en/of aanvullen.

4.5. Gelet op het karakter en de eigenschappen van de middelen en de overige gegevens inzake de middelen is het hof verder van oordeel dat de door belanghebbende genoemde middelen als zodanig geen bijzondere hoedanigheid bezitten die meebrengt dat de middelen alleen worden gebruikt door zieke en/of invalide personen. Voor zover aanpassingen hebben plaatsgevonden aan bedden en matrassen passen die in voor iedere koper openstaande mogelijkheden en geven die het middel niet zodanige functie dat sprake zou zijn van een bijzondere hoedanigheid als hiervoor aangegeven. Ook is niet gesteld of gebleken dat in dezen sprake zou zijn van een bijzonder verkoopkanaal. Dat de middelen door andere kopers mogelijk om andere redenen zijn of worden gekocht dan belanghebbende heeft gedaan, kan daar niet aan afdoen.

4.6. De regeling waarop belanghebbende zich in zijn brief van 15 maart aan de Inspecteur op beroept, inhoudende de invoering van artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: besluit IB 2001), is eerst ingegaan op 1 januari 2002 zodat deze regeling voor het onderhavige jaar niet rechtstreeks kan worden toegepast. In zijn verweerschrift heeft de Inspecteur echter aangegeven dat voornoemde regeling min of meer moet worden gezien als codificatie van de bestaande jurisprudentie. In die zin doet zich de vraag voor of in dezen sprake zou kunnen zijn van aanpassingen aan middelen die op zich zelf als hulpmiddelen zouden kunnen worden beschouwd.

4.7. Bij Belastingplan 2002, Wet van 14 december 2001, Stb. 2001, 640, is aan voormeld artikel 6.17 Wet IB 2001 een tweede lid toegevoegd. Dat tweede lid luidt als volgt:

Als hulpmiddel wordt mede aangemerkt een middel dat de belastingplichtige in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de hulpmiddelen ter zake waarvan uitgaven in aanmerking kunnen worden genomen.

In artikel 20a Besluit IB 2001 in dezen opgenomen dat tot de aangewezen hulpmiddelen behoren: zaken en aanpassingen van zaken, niet zijnde een aanpassing van een woning, enz., ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 6.16, onderdelen a en g van de wet, voorzover deze zaken en aanpassingen van zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.

4.8. In de artikelsgewijze toelichting op Artikel I, onderdeel D (artikel 6.17 Wet IB 2001) van het Belastingplan 2002, onder meer te kennen uit V-N 2001/49.3, blz. 5058, is het volgende vermeld:

"...In diverse arresten heeft de Hoge Raad al onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 beslist dat, afhankelijk van de omstandigheden, ook "niet-medische" middelen kunnen worden aangemerkt als hulpmiddelen zoals bedoeld in de fiscale wetgeving. Dat is met name het geval voor een middel dat iemand in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie (bewegen, waarnemen, communiceren, enz.) waartoe die persoon zonder dat middel niet in staat zou zijn. In bepaalde situaties kunnen ook de kosten van woningaanpassingen worden aangemerkt als uitgaven voor hulpmiddelen. Naar aanleiding van jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt is over dit laatste onderwerp onder meer het Besluit van 21 oktober 1993, nr. DB93/4220M, BNB 1994/61, uitgebracht. Op grond van dit besluit kunnen onder meer de kosten van het aanbrengen van een traplift, het verbreden van deurkozijnen, het aanbrengen van toiletsteunen en dergelijke in voorkomend geval worden aangemerkt als uitgaven wegens ziekte enz.

Voor de duidelijkheid in de dagelijkse praktijk wordt thans expliciet in de wet vastgelegd dat ook middelen die iemand in staat stellen tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe die persoon zonder dat middel niet in staat zou zijn, tot de hulpmiddelen in de zin van artikel 6.24 worden gerekend. Daarbij wordt tevens vastgelegd dat regels kunnen worden gesteld met betrekking tot in aanmerking te nemen uitgaven voor hulpmiddelen. Dit zal worden uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001. ...".

4.9. Mede gezien hetgeen door belanghebbende ter zitting is aangevoerd is het hof van oordeel dat aan één matras specifieke aanpassingen zijn aangebracht met het oog op de fysieke gesteldheid van belanghebbende als gevolg van ziekte. Het Hof is van oordeel dat sprake is van een aanpassing met een zodanig bijzondere hoedanigheid dat die aanpassing uitsluitend geschikt is om te worden gebruikt door zieke personen. Dat de aanpassing alleen is geschied op medische indicatie, maar niet op medisch voorschrift doet daar in dezen niet aan af. Dat geldt ook voor het feit dat elk matras op order wordt gemaakt. De betreffende aanpassing leidt naar het oordeel van het hof niet tot waardevermeerdering en/of verbetering van het matras. De specifieke, persoonsgerichte, aanpassingen maken immers dat het matras ongeschikt is voor derden.

4.10. Op basis van de jurisprudentie en wetsgeschiedenis kunnen aanpassingen (aan woningen) als hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17 Wet IB 2001 (tekst 2001) worden beschouwd. In het besluit van 21 oktober 1999, nr. DB93/4220M, BNB 1994/61 heeft de Staatssecretaris zich eveneens op dat standpunt gesteld. Het hof is van oordeel dat niet van belang is of het gaat om aanpassingen aan onroerende dan wel roerende zaken. Ook bij de door de Hoge Raad ontwikkelde invulling van het begrip hulpmiddelen is dat onderscheid niet aan de orde.

Gezien het vorenstaande is, nu overigens aan de ter zake te stellen criteria is voldaan, het hof van oordeel dat de aanpassing van één matras, het matras met samenstelling persoonlijk latex Ex Firm, is aan te merken als een hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Nu in de in dit kader beschikbare stukken geen gegevens zijn opgenomen, en ook overigens niet bekend zijn, inzake de kosten van de aanpassingen begrepen in de aanschafprijs van het betreffende matras stelt het hof het in aftrek te brengen bedrag in goede justitie vast op 10 % van de aanschafprijs van het matras, zijnde fl. 184,=.

4.11. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag inzake één matras aan de zijde van belanghebbende en is het gelijk met betrekking tot de overige middelen aan de Inspecteur. Voor dit geval moet het belastbaar inkomen worden verminderd met fl. 196,=.

5. Het griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende zelf ad € 5,20.

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Het hof:

* verklaart het beroep gegrond,

* vernietigt de bestreden uitspraak,

* vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 69.565,-- ,

* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,--,

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 5,20, en

* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 9 mei 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 9 mei 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.