Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-08-2005, AU2473, 03/02032

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-08-2005, AU2473, 03/02032

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 augustus 2005
Datum publicatie
13 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU2473
Zaaknummer
03/02032
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:74, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 2.5, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.31

Inhoudsindicatie

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

- Heeft belanghebbende recht op een aftrek inzake onderhoudskosten van een monumentenpand als bedoeld in artikel 6.31 van de Wet, zonder dat zij gekozen heeft voor een behandeling als binnenlandse belastingplichtige op grond van artikel 2.5 van de Wet?

- Is de regeling van voornoemd artikel 2.5 in strijd met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, gesloten te 's-Gravenhage op 27 mei 1986 en gewijzigd bij Protocollen van 4 maart 1993 en 25 augustus 1997?

- Kan belanghebbende vertrouwen ontlenen aan het tweetal in onderdelen 2.3 en 2.4 van deze uitspraak bedoelde brieven, in die zin dat zij recht heeft op aftrek vanwege uitgaven voor een monumentenpand zonder te hoeven kiezen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/02032

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (Canada) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd (hierna: de aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar bij uitspraak ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak op 29 augustus 2003 in beroep gekomen bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=.

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 januari 2005 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer mr. G., verbonden aan het bovenvermelde onderdeel van de Belastingdienst.

Belanghebbende is niet verschenen, zoals haar echtgenoot de heer A. , die als gemachtigde optreedt, in zijn fax aan het Hof van 19 december 2004 heeft aangekondigd.

1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting, stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1. Belanghebbende is geboren op 27 september 1924, is gehuwd en woonachtig in Canada. Zij heeft in het onderhavige jaar niet gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen op basis van artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet).

2.2. Belanghebbende is voor 1/9 deel eigenaar van een in D gelegen monumentenpand (hierna: het monumentenpand). Het monumentenpand wordt namens de eigenaren beheerd door notaris mr. J.

2.3. Belanghebbende heeft van de Belastingdienst/Particulieren Amersfoort een brief ontvangen met dagtekening 31 oktober 2000, die voor zover relevant, luidt als volgt.

"Mevrouw X

Q-straat 000

Y Canada

(...)

Geachte mevrouw X,

Op 31-10-2000 is uw verzoek om vaststelling van de fiscale gevolgen van onderhouds- of restauratiewerkzaamheden bij het Bureau monumentenpanden binnengekomen.

(...)

Indien dat noodzakelijk wordt geacht zal een taxateur van de Belastingdienst binnenkort met u een afspraak maken voor een onderzoek ter plaatse. De taxateur zal vervolgens een intern advies aan het Bureau monumentenpanden uitbrengen. (...)

Het interne advies is niet bindend voor het Bureau monumentenpanden. Bovendien is het eindoordeel over bepaalde belangrijke fiscale aspecten voorbehouden aan ons bureau.

Soms zal de taxateur u op de hoogte stellen van de inhoud van zijn advies. Omdat zijn advies niet bindend is, kunt u daaraan geen in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen. Alleen de definitieve beslissing van het Bureau monumentenpanden kan u fiscale zekerheid verschaffen. Wanneer u de restauratie afhankelijk stelt van de fiscale gevolgen, dan wil ik u adviseren met de uitoefening daarvan te wachten tot u van ons bureau een beslissing heeft ontvangen.

(...)

Hoogachtend,

Belastingdienst/Particulieren Amersfoort

namens de inspecteur

B".

Rechtsboven in de brief staat kleingedrukt onder het telefoonnummer en het faxnummer de vermelding "Bureau monumentenpanden".

2.4. Belanghebbende heeft een brief met dagtekening 10 januari 2001 van de Belastingdienst/Particulieren Amersfoort ontvangen, die voor zover relevant, luidt als volgt:

"Mevrouw X

Q-straat 00

Y Canada

Geachte mevrouw X

Uw verzoek om vaststelling van de fiscale gevolgen van voorgenomen onderhouds- of restauratiewerkzaamheden is op 31 oktober 2000 in behandeling genomen. Volgens de overgelegde bescheiden zijn de totale kosten van de werkzaamheden begroot op f 94.822 incl. 17,5% BTW.

Ik deel u mee dat bij uitvoering van deze werkzaamheden, van het 1/9 aandeel van de totale kosten, een bedrag van f 10.486 (€ 4.759) als aftrekbare onderhoudskosten is aan te merken.

(...)

De inspecteur van de Belastingdienst waaronder u valt, zal het voorgaande honoreren, tenzij hij constateert dat bij de uitvoering van de werkzaamheden is afgeweken van het door mij beoordeelde restauratieplan of als blijkt dat de door u aangevoerde feiten en omstandigheden onjuist zijn.

Deze brief heeft het karakter van een mededeling en is dus niet een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking.

Hoogachtend,

Belastingdienst/Particulieren Amersfoort

namens de inspecteur,

B".

Rechtsboven in de brief staat kleingedrukt onder het telefoonnummer en het faxnummer de vermelding "Bureau monumentenpanden".

2.5. Belanghebbende heeft in de aangifte een bedrag van € 4.759,= aangegeven als onderhoudskosten van het monumentenpand. De Inspecteur is van de aangifte afgeweken en heeft de onderhoudskosten niet geaccepteerd. Hij heeft het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 5.980,=.

2.6. In haar brief van 31 oktober 2003, gericht aan het Hof en door het Hof ontvangen op 5 november 2003, heeft belanghebbende vermeld dat de Belastingdienst Particulieren/Bureau monumentenpanden en de Stichting Nationaal Restauratiefonds aan de beheerder van het monumentenpand hebben gemeld, dat de toegestane aftrekpost voor 2001 is gelimiteerd tot € 3.952,50, waarbij werd bepaald dat de meerdere onderhoudskosten in de daarop volgende jaren konden worden afgetrokken.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

- Heeft belanghebbende recht op een aftrek inzake onderhoudskosten van een monumentenpand als bedoeld in artikel 6.31 van de Wet, zonder dat zij gekozen heeft voor een behandeling als binnenlandse belastingplichtige op grond van artikel 2.5 van de Wet?

- Is de regeling van voornoemd artikel 2.5 in strijd met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, gesloten te 's-Gravenhage op 27 mei 1986 en gewijzigd bij Protocollen van 4 maart 1993 en 25 augustus 1997?

- Kan belanghebbende vertrouwen ontlenen aan het tweetal in onderdelen 2.3 en 2.4 van deze uitspraak bedoelde brieven, in die zin dat zij recht heeft op aftrek vanwege uitgaven voor een monumentenpand zonder te hoeven kiezen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen?

Belanghebbende is van oordeel dat zij wel recht heeft op de aftrek. De Inspecteur is de tegengestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

De Inspecteur

- Dit is een brief van Bureau monumentenpanden. De ambtenaren van dat bureau oordelen slechts of een bedrag aan onderhoudskosten kwalificeert als kosten. Je mag niet verwachten, dat deze ambtenaren weet hebben van de verschillen tussen binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen. Belanghebbende kan gewoon kiezen voor de behandeling als binnenlandse belastingplichtige en krijgt dan de aftrek.

- Het arrest van de Hoge Raad, bekend als BNB 1997/131, ging om een situatie waarin een brief, waarop de belastingplichtige een beroep deed, was geschreven door de inspecteur die de aanslag oplegde. In dit geval gaat het om een brief van een heel ander bureau. Zelfs het oordeel van een binnenlandse inspecteur is niet bindend, indien inlichtingen over een buitenlandse situatie worden gevraagd. Dit is bepaald in recente rechtspraak, de vindplaats heb ik niet bij de hand.

- De regeling van artikel 2.5 is heel moeilijk en is slecht uit te leggen aan belastingplichtigen.

- Het is gewoon een algemene brief. Bepaalde vanzelfsprekende voorwaarden, die wel moeten worden vervuld, zoals aangifte doen, staan niet in de brief. Binnenlands belastingplichtig zijn of kiezen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige is zo'n voorwaarde.

- Aan de vernietiging van de voorlopige aanslag kan geen vertrouwen worden ontleend, omdat de voorlopige aanslag geen fiscaal onderzoek kent.

- Ik ben van mening dat een beroep op het vrij verkeer van kapitaal met derdelanden in het kader van het EG-Verdrag niet mogelijk is.

- Bureau Monumentenpanden kan niet alle ins en outs weten. Dit soort brieven wordt standaard geproduceerd. Ik ken situaties waarbij een standpunt over een buitenlandse kwestie is ingenomen door een binnenlandse inspecteur en belanghebbende hier geen vertrouwen aan kon ontlenen.

- Ik kan niet iedere brief van allerlei voorbehouden voorzien. Het zijn geautomatiseerde brieven.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en het verminderen van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.027,=. De Inspecteur concludeert, naar het Hof verstaat, tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof zal eerst het derde geschilpunt behandelen. In geschil is of belanghebbende vertrouwen kan ontlenen aan twee brieven, die zijn aangehaald in de onderdelen 2.3 en 2.4 van deze uitspraak, in die zin, dat zij recht heeft op aftrek vanwege uitgaven voor een monumentenpand zonder te hoeven kiezen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen.

4.2. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1997, nr. 31 533, BNB 1997/131, is het mogelijk dat een belastingplichtige in rechte te beschermen vertrouwen ontleent aan de inhoud van een brief. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 juni 1984, nr. 22 555, BNB 1984/240, dient het Hof te onderzoeken of de uitlatingen in brieven, gelet op alle omstandigheden van het geval, door belanghebbende redelijkerwijs als een toezegging konden worden opgevat. De inhoud en de betekenis van de brieven dienen derhalve te worden beoordeeld vanuit het perspectief van belanghebbende. Niet in geschil is dat de vorenbedoelde brieven door de Belastingdienst aan belanghebbende zijn verzonden. Tevens dient het Hof te beoordelen of de omstandigheid dat de brieven door een ambtenaar van het Bureau monumentenpanden zijn geschreven, verhindert dat in rechte te beschermen vertrouwen is opgewekt.

4.3.1.1. Het Hof overweegt dat belanghebbende ten tijde van het ontvangen van de brieven 76 jaar oud was en woonachtig was in Canada. Zij werd niet bijgestaan door een professionele gemachtigde; haar echtgenoot behartigde kennelijk haar fiscale zaken. De brieven zijn ondertekend "namens de inspecteur". Alleen uit een kleingedrukte vermelding onder het telefoonnummer en het faxnummer blijkt dat de brieven afkomstig zijn van het Bureau monumentenpanden; uit de brieven blijkt niet dat dit bureau zich, zoals de Inspecteur heeft gesteld, louter bezighoudt met het kwalificeren van onderhoudskosten. In de brieven is vermeld:

"Alleen de definitieve beslissing van het Bureau monumentenpanden kan u fiscale zekerheid verschaffen."

en

"De inspecteur van de Belastingdienst waaronder u valt, zal het voorgaande honoreren, tenzij hij constateert dat bij de uitvoering van de werkzaamheden is afgeweken van het door mij beoordeelde restauratieplan of als blijkt dat de door u aangevoerde feiten en omstandigheden onjuist zijn.".

In de brieven is niet de voorwaarde opgenomen, dat belanghebbende kiest voor de regels voor binnenlandse belastingplichtigen. Evenmin is er een ander hier eventueel toepasselijk voorbehoud opgenomen.

4.3.1.2. Niet in geschil is dat aan de wel gestelde voorwaarden is voldaan.

4.3.2. Gelet op de in 4.3.1.1 opgenomen bewoordingen van de brieven en de omstandigheid dat de brieven zijn ondertekend namens de Inspecteur, is er naar het oordeel van het Hof dan sprake van uitlatingen die door een in het buitenland wonende 76-jarige belastingplichtige zonder professionele gemachtigde, mogen worden opgevat als een toezegging dat de bevoegde Inspecteur de aftrek zou honoreren.

4.3.3. In het arrest van 13 mei 1992, nr. 27 915, BNB 1992/238, is bepaald dat een afspraak met een onbevoegde inspecteur geen in rechte te honoreren vertrouwen kan opwekken, indien de belastingplichtige er van op de hoogte was dat de Inspecteur te zijnen aanzien onbevoegd was. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat belanghebbende op de hoogte was van de interne werkverdeling bij de Belastingdienst en de omstandigheid dat het Bureau monumentenpanden standaardbrieven schrijft, die slechts zijn gericht op binnenlandse belastingplichtigen, zoals de Inspecteur heeft gesteld. Het Hof overweegt dat de Belastingdienst ervoor gekozen heeft om het Bureau Monumentenpanden bepaalde werkzaamheden te laten verrichten bij de vaststelling van de hoogte van uitgaven voor monumentenpanden. Het risico, dat deze dienst ten onrechte en onbedoeld vertrouwen opwekt, dient voor rekening van de Inspecteur te komen en niet voor rekening van belanghebbende.

4.3.4. Gelet op het in 4.3.1 tot en met 4.3.3 overwogene is sprake van een toezegging. Hieraan doet de stelling van de Inspecteur dat de brief juist is, maar dat er wel een soort stilzwijgende voorwaarde in moet worden gelezen, dat belanghebbende moet kiezen voor de regels voor binnenlandse belastingplichtigen, niet af. Ter zitting heeft de Inspecteur betoogd dat er nog meer voorwaarden gelden voor aftrek, die niet in de brief staan, zoals de voorwaarde dat belanghebbende aangifte moet doen en de voorwaarde dat het monumentenpand in 2001 nog in haar bezit moet zijn. De voorwaarde dat belanghebbende moet kiezen om als binnenlandse belastingplichtige te worden behandeld, zou ook een dergelijke stilzwijgende voorwaarde zijn. Het Hof volgt deze stelling niet. De niet genoemde algemene voorwaarde van aangifte doen volgt uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De omstandigheid dat belanghebbende het pand nog in haar bezit moet hebben, valt onder het voorbehoud in de brief van 10 januari 2001 (inzake onjuist aangevoerde feiten).

4.4.1. Van belang is of de toezegging in strijd komt met de wettelijke regeling inzake uitgaven voor monumentenpanden. Uitgaven voor monumentenpanden zijn opgenomen in artikel 6.31 van de Wet en maken onderdeel uit van de persoonsgebonden aftrek. De persoonsgebonden aftrek geldt ingevolge de Wet alleen voor binnenlandse belastingplichtigen en voor buitenlandse belastingplichtigen die gekozen hebben voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen. Aangezien belanghebbende een buitenlandse belastingplichtige is, die niet heeft gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen, is het Hof van oordeel dat de toezegging in strijd is met de Wet.

4.4.2. Niet in geschil is dat de door belanghebbende verstrekte feiten juist zijn en dat de juiste feiten, met name het feit dat belanghebbende in het buitenland woonde, bij de opsteller van de brieven bekend waren.

4.4.3. Beoordeeld dient dan te worden of de toezegging zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen. Dit dient wederom te worden beoordeeld vanuit het individuele perspectief van belanghebbende.

4.4.4. Het Hof is van oordeel dat van een 76-jarige buitenlandse belastingplichtige ten tijde van het ontvangen van de tweede brief, derhalve omstreeks 10 januari 2001, geen diepgaand inzicht in de Wet mocht worden verwacht. Dat uitgaven voor monumentenpanden vanaf 1 januari 2001 onder de persoonlijke aftrek vallen en deze laatste een regel is uitsluitend ten behoeve van binnenlandse belastingplichtigen, hoefde belanghebbende onder de gegeven omstandigheden niet te beseffen. Belanghebbende mocht en kon in redelijkheid op nakoming van de toezegging rekenen.

4.5. Belanghebbende kan in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen aan de twee brieven genoemd in de onderdelen 2.3 en 2.4. Het beroep is gegrond. De andere geschilpunten behoeven geen behandeling meer. Gelet op hetgeen in 2.6 is opgenomen, dient het inkomen uit werk en woning te worden vastgesteld op € 2.027,=.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van door een derde verleende rechtsbijstand en is niet op de zitting verschenen. Het Hof kan, gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht, slechts een vergoeding toekennen in verband met de twee door belanghebbende aan het Hof verzonden internationale faxen en enkele internationale telefoongesprekken met de griffie. In goede justitie stelt het Hof deze kosten op € 25,=.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.027,=;

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,=;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 25,=, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en D.M. Weber, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op:

3 augustus 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 3 augustus 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.