Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-08-2005, AU3556, 01/04093
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-08-2005, AU3556, 01/04093
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 augustus 2005
- Datum publicatie
- 3 oktober 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2005:AU3556
- Zaaknummer
- 01/04093
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1. Heeft verweerder zich in strijd met de Awb en onbehoorlijk gedragen in de afhandeling van het bezwaarschrift?
3.1.2. Heeft verweerder ten onrechte geen specificaties verstrekt ter zake van de kosten waarvoor de baatbelasting is geheven?
3.1.3. Is de aanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 01/04093
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen het niet tijdig doen van uitspraak door het Hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Z (hierna: verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag in de baatbelasting.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de baatbelasting opgelegd ten bedrage van fl. 15.282,30.
Belanghebbende heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend.
1.2. Belanghebbende is in beroep gekomen bij het hof wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,--.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 oktober 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, verweerder.
1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de zes bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.7. Verweerder heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een stuk overgelegd met als opschrift "Overzicht Baatbelasting".
1.8. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.9. Vervolgens heeft het hof met toepassing van artikel 8:68 Awb het vooronderzoek heropend en partijen op de voet van artikel 8:45 Awb verzocht nadere inlichtingen te verstrekken.
1.10. Nadat partijen de gevraagde inlichtingen hadden verstrekt en in de gelegenheid waren gesteld over en weer op de door de wederpartij verstrekte inlichtingen te reageren hebben partijen er uitdrukkelijk in toegestemd dat zonder nadere zitting uitspraak wordt gedaan. Daarop heeft het hof het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 11 februari 1998 een aanslagbiljet Baatbelasting op de gemeente 1996 toegezonden voor het jaar 1997.
2.2. Bij brief van 23 maart 1998, door verweerder ontvangen op 24 maart 1998, heeft belanghebbende pro-forma bezwaar gemaakt tegen de hiervoor genoemde aanslag. Bij brief van 12 juni 1998 heeft belanghebbende de gronden van het bezwaar aangevuld.
2.3. Op 6 november 1998 is belanghebbende ter zake van het door hem ingediende bezwaarschrift door verweerder gehoord.
2.4. Bij brief van 12 december 2001, ingekomen bij het hof op 17 december 2001, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het uitblijven van een uitspraak op het door hem ingediende bezwaarschrift.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1. Heeft verweerder zich in strijd met de Awb en onbehoorlijk gedragen in de afhandeling van het bezwaarschrift?
3.1.2. Heeft verweerder ten onrechte geen specificaties verstrekt ter zake van de kosten waarvoor de baatbelasting is geheven?
3.1.3. Is de aanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van oordeel dat de eerste en tweede vraag in bevestigende en de derde vraag in ontkennende zin moeten worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
De stelling in het beroepschrift over heffingsrente, gaat over de post renteverlies in de kostenberekening. Ik erken dat er bij de aanslag geen heffingsrente in rekening is gebracht.
Verweerder
Er is geen uitstel tot het doen van uitspraak op bezwaar verleend. De uitspraak had binnen één jaar gedaan moeten worden en die termijn is niet nageleefd.
De kosten ter zake van de aanleg van riool zijn ten onrechte in de aanslag begrepen. Belanghebbende is door de aanleg van het riool niet gebaat. Mijn nader standpunt is daarom dat van de totale te verhalen kosten moet worden afgetrokken fl. 86.332,-- en dat de aanslag van belanghebbende dienovereenkomstig moet worden verminderd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden aanslag dan wel, naar het hof begrijpt, tot terugwijzing van de zaak naar verweerder en tot veroordeling van verweerder in de kosten van het geding.
Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vermindering van de aanslag tot één die wordt berekend op basis van een vermindering van de totale door middel van de baatbelasting te verhalen kosten met fl. 86.332,--.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende klaagt erover dat, ondanks zijn herhaalde verzoek, geen verslag van de hoorzitting is opgemaakt en aan hem verstrekt en geen inzage is verleend in een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder specificaties van kosten. Daardoor, zo stelt belanghebbende verder, heeft hij in de bezwaarfase geen inzicht kunnen verkrijgen in de omvang van de totale door de baatbelasting te verhalen kosten.
4.2. Van de zijde van verweerder is de feitelijke grondslag van deze klacht niet of althans onvoldoende weersproken. Verweerder stelt weliswaar dat de omvang van de totale kosten is neergelegd in het raadsvoorstel voor de verordening op basis waarvan de onderhavige baatbelasting is geheven, doch de klacht van belanghebbende ziet kennelijk op een specificatie die uitstijgt boven de globale opsomming van kosten in het voorstel. Het hof gaat er daarom vanuit dat de feitelijke grondslag voor deze klacht als onvoldoende weersproken vast staat.
4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 7:4, tweede lid, Awb moet het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage leggen.
4.4. Op grond van artikel 7:7 Awb moet van het horen een verslag worden gemaakt.
4.5. Het hof is van oordeel dat een nadere specificatie van de kosten die door middel van de baatbelasting worden verhaald tot de op deze zaak betrekking hebbende stukken behoort.
4.6. Aan de orde is nu welke gevolgen thans moeten worden verbonden aan de hiervoor geconstateerde schendingen van de regels inzake het horen van een belastingplichtige in de bezwaarfase. Dienaangaande heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 april 2003, nr. 37 790, BNB 2003/267, een aantal regels gegeven die hierna worden behandeld.
4.7. Allereerst, zo overwoog de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest, kan het zijn dat de inspecteur stelt dat de omstandigheden noopten tot de schending van de regels inzake het horen. Verweerder heeft een dergelijke stelling niet aangevoerd, zodat hetgeen de Hoge Raad daaromtrent verder heeft overwogen hier niet van belang is.
4.8. Vervolgens overwoog de Hoge Raad dat aan de schending van deze regels voorbij gegaan kan worden als omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan (uiteindelijk) geen verschil van mening meer bestaat en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid heeft. In het onderhavige geval bestaan echter nog omvangrijke verschillen van mening omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan, zodat geconstateerd moet worden dat belanghebbende door de gang van zaken is benadeeld. Deze constatering brengt mee dat het beroep gegrond moet worden verklaard.
4.9. Het hof staat na gegrondverklaring van het beroep voor de keuze om zelf in de zaak te voorzien of de zaak terug te wijzen naar verweerder. Het zelf in de zaak voorzien zal, aldus de Hoge Raad, aangewezen zijn indien het hof tot het oordeel komt dat de belastingplichtige ook zonder dat hij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord, in het gelijk moet worden gesteld dan wel indien de belastingplichtige het hof heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien. Het één noch het ander is echter het geval. Aangaande het hiervoor bedoelde verzoek is nog van belang dat het hof belanghebbende heeft verzocht mede te delen of hij wenst dat de zaak wordt teruggewezen naar de verweerder, maar dat belanghebbende die wens niet heeft geuit.
4.10. Teneinde een spoedige en regelmatige afhandeling van het bezwaar te bevorderen zal het hof op de voet van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, Awb de volgende nadere voorschriften geven aan verweerder. Belanghebbende moet binnen één maand na de verzending van deze uitspraak worden uitgenodigd voor een hoorzitting die moet worden gehouden binnen één maand na de oproeping. Uiteraard kan belanghebbende uitstel worden verleend indien hij daarom verzoekt. In de oproeping moet gewezen worden op het bepaalde in artikel 7:4, eerste tot en met vierde lid, Awb. Binnen zes weken na de hoorzitting moet uitspraak op het bezwaarschrift worden gedaan, behoudens indien en voor zover belanghebbende schriftelijk instemt met uitstel.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op een in goede justitie vastgesteld bedrag aan reis-, verlet- en advieskosten van belanghebbende zelf ad € 125,-.
6. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- wijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing van het bezwaarschrift terug naar verweerder,
- draagt verweerder op om belanghebbende binnen één maand na de verzending van deze uitspraak uit te nodigen voor een hoorzitting,
- draagt verweerder op de hoorzitting te houden binnen één maand na de oproeping, waarbij belanghebbende uitstel kan worden verleend indien hij daarom verzoekt,
- draagt verweerder op belanghebbende in de oproeping te wijzen op het bepaalde in artikel 7:4, eerste tot en met vierde lid, Awb en draagt verweerder op uitvoering te geven aan die bepalingen,
- draagt verweerder op binnen zes weken na de hoorzitting uitspraak op het bezwaarschrift te doen, behoudens indien en voor zover belanghebbende schriftelijk instemt met uitstel,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,-,
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 125,--, en
- wijst de gemeente Z aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door N. van Beelen, voorzitter, A.J. van Soest en R.J. Koopman, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken
op: 11 augustus 2005
De uitspraak is enkel door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 11 augustus 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.