Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2005, AU3560, 02/04857
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2005, AU3560, 02/04857
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 juli 2005
- Datum publicatie
- 3 oktober 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2005:AU3560
- Zaaknummer
- 02/04857
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft ter zitting niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld, dat van de onder 6 bedoelde accijnsschuld een bedrag van ƒ 12.277,= betrekking heeft op het jaar 2000, dat deze schuld niet is kwijtgescholden en dat dit bedrag inmiddels volledig is betaald. Belanghebbende stelt, dat het bedrag van ƒ 12.277,= niet is verwerkt in het controlerapport en alsnog in aftrek dient te worden gebracht op de winst uit onderneming over het jaar 2000. De overige door de Inspecteur bij de aanslag toegepaste correcties zijn niet in geschil.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 02/04857
HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (Duitsland) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P (hierna evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 juni 2005 te Maastricht. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de verweerder.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 13 juli 2005, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
-verklaart het beroep gegrond,
-vernietigt de bestreden uitspraak,
-vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een
belastbaar inkomen van ƒ 23.414,= (€ 10.624,=),
-gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht
ten bedrage van € 29,=,
-veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde
van belanghebbende vastgesteld op € 212,36, en
-wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de
proceskosten moet vergoeden.
De gronden
1. Belanghebbende dreef tot 1 mei 2001 in de vorm van een eenmanszaak een onderneming genaamd "A" (hierna: de onderneming). De bedrijfsactiviteiten bestonden uit de verkoop van wijnen aan de horeca in Nederland. Per 1 mei 2001 werd de exploitatie van de onderneming gestaakt. In het jaar 2000 heeft belanghebbende naast winst uit onderneming ad -/- ƒ 21.278,= aangegeven inkomsten van B Uitzendbureau over de periode 3 januari 2000 tot 5 maart 2000 ad ƒ 7.214,= en C B.V. over de periode 1 maart 2000 tot en met 31 december 2000 ad ƒ 25.260,=.
2. Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 op 22 oktober 2001 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 7.658,=. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling correcties aangebracht van, in totaal, ƒ 23.778,= en bij de aanslag gedagtekend 12 februari 2002 het belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 31.436,=. Tevens is een verzuimboete opgelegd van ƒ 750,= wegens het te laat indienen van de aangifte.
3. De onder 2 vermelde correcties waren gebaseerd op het rapport (hierna: het controlerapport) van de Belastingdienst van 22 oktober 2001, opgemaakt naar aanleiding van het bij belanghebbende op 10, 11 en 17 oktober 2001 ingestelde boekenonderzoek betreffende een controle van de aangiften inkomstenbelasting 2000 en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 1 mei 2001. Deze controle vond plaats in samenwerking met de douane, waarbij een medewerker van deze dienst assistentie verleende.
4. Tijdens de eindbespreking van de bevindingen van het boekenonderzoek is door belanghebbendes boekhouder een exemplaar van het jaarverslag 2000 van de onderneming overhandigd aan de Belastingdienst. Dit jaarverslag behoort als bijlage 1 bij het verweerschrift tot de stukken van het geding.
5. De onder 2 vermelde correcties betreffen een omzetcorrectie en het niet accepteren van diverse kosten en zijn volgens het controlerapport gebaseerd op het feit, dat van een aantal facturen het zakelijk karakter niet was te achterhalen en van een aantal facturen slechts een deel aanwezig was.
Blijkens blad 4 en 5 van het controlerapport heeft de Inspecteur als kosten geaccepteerd een totaal bedrag van ƒ 2.297,=, samengesteld als volgt:
Factuur die voldoet aan artikel 35 Wet op de
Omzetbelasting (hierna: de Wet OB) ƒ 1.425,=
Stelpost auto- en telefoonkosten ƒ 872,=
Totaal geaccepteerde kosten ƒ 2.297,=.
In het jaarverslag 2000 staat een totaal bedrag aan kosten vermeld van ƒ 28.606,=.
6. Op 11 maart 2002 is het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag ingekomen, waarin belanghebbende onder meer schrijft:
"... Wat het zwaarst weegt is dat ik wel degelijk kosten heb gehad en wel een slordige fl. 12.000,- aan accijnzen die ik betaald heb over 2000. Het belastingrecht zegt dat dit kosten zijn en die ik kan aftrekken. Dit is ook gedaan over 1999 door uw collega's.
Het is voor mij dan ook zeer belangrijk dat deze zaak behoorlijk wordt afgehandeld, ik heb u immers al geschreven dat ik niet in staat ben om zo'n grote som ineens te betalen, bovendien denk ik dat de totale som kleiner wordt door de verrekening van mijn accijns kosten. Om u genoeg informatie te geven ontvangt u naast deze brief ook een kopie van de accijnzen die ik over 2000 betaald heb. ..."
Als bijlage bij het bezwaarschrift, dat in kopie tot de stukken van het geding behoort, is gevoegd een brief van de Belastingdienst/ Douanedistrict D van 6 februari 2001, gericht aan de werkgever van belanghebbende, C B.V., waarbij de Belastingdienst van de werkgever vordert, dat hij maandelijks een bedrag inhoudt op belanghebbendes loon inzake niet betaalde schulden aan wijnaccijns 1999 en 2000, groot ƒ 17.180,06 plus ƒ 2.010,= aan openstaande kosten, in totaal ƒ 19.190,06.
7. Het bezwaarschrift is tevens gericht tegen de verzuimboete van ƒ 750,=. Deze boete is door de Inspecteur bij een afzonderlijke uitspraak verminderd tot ƒ 250,= en is in beroep niet in geschil.
8. Belanghebbende heeft ter zitting niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld, dat van de onder 6 bedoelde accijnsschuld een bedrag van ƒ 12.277,= betrekking heeft op het jaar 2000, dat deze schuld niet is kwijtgescholden en dat dit bedrag inmiddels volledig is betaald. Belanghebbende stelt, dat het bedrag van ƒ 12.277,= niet is verwerkt in het controlerapport en alsnog in aftrek dient te worden gebracht op de winst uit onderneming over het jaar 2000. De overige door de Inspecteur bij de aanslag toegepaste correcties zijn niet in geschil.
9. De Inspecteur stelt zich op het standpunt, dat nu belanghebbende zich tijdens de slotbespreking van het boekenonderzoek akkoord heeft verklaard met de in het controlerapport vermelde correcties en de accijnsschuld niet in 2000 is betaald, deze niet alsnog in aftrek kan komen op belanghebbendes winst uit onderneming in 2000. Tevens stelt de Inspecteur, dat met de schuld reeds rekening is gehouden bij het opstellen van het controlerapport. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard, dat hij de zaak in de bezwaarfase niet inhoudelijk heeft beoordeeld en dat het de vraag is, of hij daartoe verplicht is. Tevens beroept de Inspecteur zich op de zogenaamde interne compensatie, omdat eerst na de afhandeling van het bezwaarschrift is gebleken, dat inkomsten van E B.V. (hierna: E) over de periode 16 november 2000 tot 29 november 2000 ad ƒ 4.255,= niet zijn aangegeven. De Inspecteur heeft ter zake van deze inkomsten inmiddels een navorderingsaanslag opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar heeft aangetekend.
10. Partijen hebben ter zitting verklaard, dat indien belanghebbende in gelijk wordt gesteld, het belastbaar inkomen als volgt dient te worden vastgesteld:
Belastbaar inkomen na bezwaar ƒ 31.436,=
Af: accijnsschuld volgens brief Belastingdienst ƒ 12.277,=
Bij: E ƒ 4.255,=
Belastbaar inkomen wordt ƒ 23.414,=.
Belanghebbende betwist niet het inkomen van E ƒ 4.255,= en wijt het niet opnemen van die post in zijn aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2000 aan een omissie.
11. Voor zover de Inspecteur met zijn stelling, dat hij met de in het bezwaarschrift aan de orde gestelde accijnsschuld geen rekening hoeft te houden, bedoelt te stellen, dat - gelet op de gebreken geconstateerd in belanghebbendes boekhouding - deze boekhouding verworpen dient te worden, waardoor de zogenaamde omkering van de bewijslast volgt als bedoeld in artikel 25, lid 6, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), geldt het volgende.
Belanghebbende heeft de stelling van de Inspecteur, dat de bewijslast dient te worden omgekeerd, niet betwist.
De belastingaanslag wordt blijkens het bepaalde in artikel 25, lid 6 van de AWR, indien niet volledig voldaan is aan de verplichtingen ingevolge onder andere artikel 52 van de AWR, bij de uitspraak op het bezwaarschrift gehandhaafd, tenzij gebleken is, dat en in hoeverre de belastingaanslag onjuist is. De brief van de Belastingdienst Douane, vermeld onder 6, dateert van 6 februari 2001, derhalve ruimschoots vóór de aanvang van het boekenonderzoek, dat plaatsvond tussen 10 en 17 oktober 2001. Desondanks is met de in die brief vermelde accijnsschuld over het jaar 2000, anders dan de Inspecteur ter zitting heeft gesteld, geen rekening gehouden. De Inspecteur heeft immers slechts een bedrag van ƒ 2.297,= aan kosten in aftrek toegelaten, welke kosten blijkens de specificatie in het controlerapport geen betrekking hadden op de accijnsschuld, doch uitsluitend op geschatte auto- en telefoonkosten, alsmede op een factuur ad ƒ 1.425,= die voldeed aan artikel 35 Wet OB. De brief van 6 februari 2001 was aan de Inspecteur reeds tijdens het boekenonderzoek bekend of behoorde aan hem bekend te zijn, nu het boekenonderzoek in samenwerking met de dienst douane plaatsvond.
Naar het oordeel van het Hof had de Inspecteur reeds tijdens het opleggen van de aanslag rekening dienen te houden met deze schuld.
12. Voor zover de Inspecteur bedoelt te stellen, dat - nu belanghebbende zich tijdens de slotbespreking van het boekenonderzoek akkoord heeft verklaard met de correcties - belanghebbende in de bezwaarfase daarop niet meer mag terugkomen, berust deze stelling op een onjuiste rechtsopvatting. Aan een dergelijke akkoordverklaring is belanghebbende niet gebonden, buiten de gevallen, dat dienaangaande een compromis is gesloten of belanghebbende uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht om tegen de aanslag met een bezwaar- of beroepschrift op te komen (zie Hoge Raad 18 december 1991, nr. 27 761, BNB 1992/133). Van een dergelijk compromis of het doen van uitdrukkelijke afstand van recht om in bezwaar of beroep te komen is niet gebleken.
Een dergelijke akkoordverklaring sluit niet uit, dat belanghebbende nadat de aanslag is opgelegd bij veranderd inzicht in bezwaar en beroep alsnog zijn bezwaren naar voren kan brengen.
13. Voor zover de Inspecteur bedoelt te stellen, dat de schuld niet in 2000 in aftrek komt, maar pas in het jaar van betaling, kan het Hof hem in die stelling evenmin volgen. Het door de Inspecteur blijkbaar voorgestane kasstelsel geldt in fiscalibus voor aftrekbare kosten (artikel 38 Wet op de inkomstenbelasting 1964, hierna: de Wet IB), maar niet voor de winst uit onderneming. De in een kalenderjaar genoten winst wordt krachtens het bepaalde in artikel 9, Wet IB, bepaald volgens goed koopmansgebruik. Belanghebbende is als ondernemer verplicht zijn winst te bepalen rekening houdend met vorderingen en schulden. Een schuld kan door hem worden opgenomen, ingeval sprake is van een juridisch afdwingbare verplichting uit een rechtsverhouding, die op de balansdatum bestaat. Dat van een zodanige juridisch afdwingbare verplichting in casu sprake is, blijkt naar het oordeel van het Hof uit de brief van de Belastingdienst van 6 februari 2001. Belanghebbende heeft ter zitting niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld, dat van de onder 6 bedoelde accijnsschuld een bedrag van ƒ 12.277,= betrekking heeft op het jaar 2000, dat deze schuld niet is kwijtgescholden en dat dit bedrag inmiddels volledig is betaald. Naar het oordeel van het Hof dient met deze schuld rekening te worden gehouden bij het bepalen van belanghebbendes winst uit onderneming 2000 voor het volle bedrag van ƒ 12.277,=.
14. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard, dat hij de zaak in de bezwaarfase niet inhoudelijk heeft beoordeeld en dat het de vraag is, of hij daartoe verplicht is. Dienaangaande wijst het Hof op het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waarin is bepaald, dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. De kern van de bezwaarprocedure is gelegen in de verplichting van de Inspecteur om het bestreden besluit te heroverwegen. Nu belanghebbende in zijn bezwaarschrift wees op de accijnsschuld, diende de Inspecteur bij het doen van de uitspraak hiermee rekening te houden.
15. Nu belanghebbende zich akkoord heeft verklaard met de correctie ter zake van het inkomen E, behoeft de stelling van de Inspecteur inzake de interne compensatie geen behandeling meer.
16. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. Voor dit geval zijn partijen het er over eens, dat het belastbare inkomen 2000 dient te worden vastgesteld op ƒ 23.414,=, zodat dient te worden beslist zoals hiervoor vermeld.
17. Van de zitting is op verzoek van de Inspecteur een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Belanghebbende heeft deze kosten ter zitting beperkt tot zijn verletkosten van 4 uur voor het bijwonen van de zitting. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 212,36,=.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2005.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 20 juli 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het Gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.