Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2005, AU3576, 04/02102

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2005, AU3576, 04/02102

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 juni 2005
Datum publicatie
3 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU3576
Zaaknummer
04/02102

Inhoudsindicatie

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de navolgende vragen:

a. is de aanslag inkomstenbelasting over 2001 terecht en tot het juiste bedrag opgelegd en zo ja,

b. heeft de inspecteur hierbij gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/02102

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur(hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Door de inspecteur is met dagtekening 10 augustus 2004 de definitieve aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een te betalen bedrag van € 1.704,= (inclusief € 128,= heffingsrente). Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Met toestemming van partijen heeft het hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1.Belanghebbende heeft de Marokkaanse nationaliteit en is gehuwd. Belanghebbende geniet in het jaar 2001 geen inkomen.

2.2. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn in het jaar 2001 woonachtig in Marokko.

2.3. Belanghebbendes echtgenoot geniet in het jaar 2001 enkel een pensioenuitkering van het spoorwegpensioenfonds ter hoogte van € 20.299,=.

2.4. Zowel belanghebbende als haar echtgenoot zijn in het jaar 2001 niet verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen.

2.5. Belanghebbende heeft op 19 januari 2001 een "Verzoek Voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting" voor het jaar 2001 ingezonden. Naar aanleiding van dit verzoek is aan belanghebbende een voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting verleend tot een bedrag van € 1.576,= .

2.6. Op 7 juni 2001 heeft belanghebbende haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 ingediend (C-biljet) waarin zij kiest voor de fictieve binnenlandse belastingplicht van artikel 2.5. van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001). In haar aangifte verzoekt belanghebbende uitsluitend om uitbetaling van de algemene heffingskorting inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

Bij het opleggen van de definitieve aanslag heeft de Inspecteur de bij voorlopige aanslag verleende heffingskorting volledig teruggenomen. Dit leidde tot een aanslag naar een te betalen bedrag van € 1.704,=, zijnde het bedrag van de voorlopige teruggaaf ad € 1.576,= vermeerderd met een bedrag aan heffingsrente van € 113,= inkomstenbelasting.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de navolgende vragen:

a. is de aanslag inkomstenbelasting over 2001 terecht en tot het juiste bedrag opgelegd en zo ja,

b. heeft de inspecteur hierbij gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door heb zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een te betalen bedrag van nihil.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende is in het jaar 2001 niet in de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting betrokken, aangezien zij in het onderhavige jaar geen inkomen genoot. Belanghebbende is evenmin in de heffing van Nederlandse premie volksverzekeringen betrokken.

4.2. Belanghebbendes echtgenoot is eveneens niet in de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting betrokken aangezien de pensioenuitkering doe hij ontving van het spoorwegpensioenfonds op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Marokko (Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko) ter belastingheffing is toegewezen aan Marokko. Belanghebbendes echtgenoot is ook niet in de heffing van Nederlandse premies volksverzekeringen betrokken.

4.3. Op grond van artikel 8.8 van de Wet IB 2001 bedraagt de gecombineerde heffingskorting maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing. Belanghebbende heeft in het jaar 2001 geen Nederlands belastbaar inkomen genoten en is niet verplicht verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. Het voorgaande heeft als gevolg dat haar gecombineerde inkomensheffing nihil bedraagt. Haar heffingskorting bedraagt dan op grond van artikel 8.8 van de Wet IB 2001 eveneens nihil.

4.4. Indien de gecombineerde heffingskorting door de werking van artikel 8.8 van de Wet IB 2001 wordt gemaximeerd omdat de belanghebbende onvoldoende belasting is verschuldigd, kan aanspraak gemaakt worden op de bijzondere verhogingen van de heffingskortingen op basis van artikel 8.9 (belastingdeel) en artikel 8.9a (premiedeel) van de Wet IB 2001. Deze artikelen bepalen dat de bijzondere verhoging van de heffingskorting wordt gemaximeerd op het gezamenlijke bedrag van de belasting en premie (de gecombineerde inkomensheffing) die de partner verschuldigd is over het belastbaar inkomen uit werk en woning. Nu belanghebbende heeft gekozen voor de fictieve binnenlandse belastingplicht kwalificeert haar echtgenoot als partner in de zin van de Wet IB 2001. Echter, nu belanghebbendes partner in het jaar 2001 noch Nederlandse belasting, noch premies volksverzekeringen verschuldigd is, bedraagt zijn gecombineerde inkomensheffing nihil, met als gevolg dat belanghebbende eveneens geen aanspraak kan maken op de bijzondere verhogingen van artikel 8.9 en 8.9a van de Wet IB 2001.

4.5. belanghebbende stelt dat veel vrouwen die woonachtig zijn in Marokko een uitbetaling heffingskorting hebben ontvangen en deze niet behoeven terug te betalen. Het hof verwerpt deze grief van belanghebbende. Belanghebbende, op wier weg het ligt zulks aannemelijk te maken heeft in dezen nog geen begin van bewijs geleverd. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld geen enkel concreet geval genoemd waarin de wet niet juist is toegepast. Zo belanghebbende - impliciet - een beroep heeft gedaan op de meerderheidsregel dan dient dit reeds hierom te worden verworpen.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur. Beslist moet worden zoals hierna vermeld.

5. De proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door J.W.J. Huige, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.J.A.M. van Sleuwen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 27 juni 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 27 juni 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.