Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2005, AU4311, 00/02702
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2005, AU4311, 00/02702
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 september 2005
- Datum publicatie
- 14 oktober 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2005:AU4311
- Zaaknummer
- 00/02702
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag baatbelasting opgelegd naar een belastingbedrag van ƒ 51.441,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder is gehandhaafd.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 00/02702
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag baatbelasting opgelegd naar een belastingbedrag van ƒ 51.441,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ 60,-- (€ 27,23).
De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 september 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde,alsmede de verweerder.
1.4. Het hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.5. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 mei 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord
belanghebbende,vergezeld van zijn gemachtigde,alsmede de verweerder.
1.6. Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. In het kader van de realisatie van het bestemmingsplan A is door de gemeente Valkenswaard (hierna: de gemeente) een aantal voorzieningen aan de a-straat getroffen. Voorafgaand aan het treffen van deze voorzieningen heeft de Raad van de gemeente op 24 september 1992 het "Kostenverhaalsbesluit A" vastgesteld. Dit bekostigingsbesluit is op 21 oktober 1992 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad "Valkenswaards Weekblad", met de vermelding dat belanghebbenden zijn geïnformeerd dan wel binnenkort rechtstreeks worden geïnformeerd. Het kostenverhaalsbesluit met bijbehorende tekening is op 30 oktober 1996 aan belanghebbende toegezonden.
2.2. Op 25 maart 1999 is door de Raad van de gemeente de Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting A in de gemeente Valkenswaard (hierna: de verordening) vastgesteld. De verordening is bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad "Kempener Koerier" van 14 april 1999. In de verordening wordt onder meer het volgende bepaald:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder
a. een onroerende zaak:
1. een gebouwd eigendom;
2. een ongebouwd eigendom;
3. een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
4. een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.
b. het bestemmingsplan: bestemmingsplan A.
Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam "baatbelasting bestemmingsplan A" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven terzake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen het gearceerde gebied op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart (afd. VG Tek1), die op 1 januari 1998 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:
A. de aanleg van riolering;
B. de aanleg van parkeergelegenheden, trottoirs en openbare verlichting;
C. de aanleg van groenvoorziening;
D. de waarde van de ondergrond voor bovenstaande voorzieningen.
Artikel 3 Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. (...)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De maatstaf van heffing is het aantal volle vierkante meters oppervlakte van de onroerende zaak.
Artikel 5 Belastingtarief
De belasting bedraagt voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf ƒ 51,39.
Artikel 10 Inwerktreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag, na die van bekendmaking.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 april 1999.
3. (...)
2.3. Voorafgaand aan het treffen van de voorzieningen was de a-straat een weg met aaneengesloten rijbanen, waarnaast een fietspad was gelegen. Naast het fietspad bevond zich de berm en een greppel.
2.4. In de nieuwe situatie is de rijbaan van de a-straat gesplitst, waardoor de beide weghelften zijn gescheiden door een verhoudingsgewijs brede middenberm. Op de rijbanen is door middel van een rode markering een fietspad gerealiseerd. Langs de rijbanen van de a-straat is voorts een trottoir en parkeergelegenheid aangebracht. Vanwege het treffen van de voorzieningen is de afstand tussen de weg en de aan de weg grenzende percelen met ongeveer 5 meter verminderd.
De kosten van het splitsen van de rijbaan van de a-straat zijn niet door middel van de onderhavige baatbelasting verhaald.
2.5. De grond waarop de in artikel 2 van de verordening vermelde voorzieningen zijn aangebracht betreft de voormalige berm en ongeveer de helft van het voormalige fietspad. Deze grond is niet specifiek ten behoeve van het treffen van die voorzieningen verworven, maar was reeds in eigendom bij de gemeente.
2.6. Ten behoeve van de bestaande woningen aan de a-straat was riolering aanwezig voorafgaand aan het treffen van de voorzieningen. De onroerende zaak van belanghebbende, welke is gebouwd in het kader van het bestemmingsplan A, is niet op deze, ten opzichte van de onroerende zaak aan de overzijde van de a-straat gelegen, riolering aangesloten. Ten behoeve van de nieuwe woningen aan de a-straat is in het kader van het onderhavige project nieuwe riolering aangelegd, parallel aan de bestaande riolering. Deze nieuwe riolering is dichter bij de onroerende zaak gelegen dan de bestaande riolering. De onroerende zaak is op deze nieuwe riolering aangesloten.
2.7. De aanleg van de nieuwe riolering heeft plaatsgevonden in het najaar van 1995. De bestrating en beplanting zijn aangebracht in respectievelijk april 1997 en het najaar van 1997. De voorzieningen zijn voltooid op 1 november 1997.
2.8. Tot de lasten van de voorzieningen zijn blijkens het door de verweerder bij het verweerschrift gevoegde overzicht de volgende kosten gerekend:
1 Riolering ƒ 70.481,70
2 Bestrating/beplanting/verlichting ƒ 37.795,35
ƒ 108.277,05
BTW 17,5% ƒ 18.948,48
ƒ 127.225,53
3 Voorbereiding ƒ 14.560,00
4 Toezicht ƒ 5.160,00
5 Waarde ondergrond ƒ 104.250,00
ƒ 251.195,53
6 Rente ƒ 25.702,90
ƒ 276.898,43
2.9. Het in artikel 5 van de verordening vermelde tarief is bepaald door de onder 2.7. vermelde lasten van ƒ 276.898,43 om te slaan over het totaal van de in de heffing te betrekken vierkante meters ad 5.388.
2.10. Indien tot de lasten van de voorzieningen niet wordt gerekend de waarde van de ondergrond bedragen de kosten, na aanpassing van de door de verweerder gederfde rente, blijkens het overzicht behorend bij de brief van 6 oktober 2004 ƒ 163.656,56, volgens navolgende specificatie:
1 Riolering ƒ 70.481,70
2 Bestrating/beplanting/verlichting ƒ 37.795,35
ƒ 108.277,05
BTW 17,5% ƒ 18.948,48
ƒ 127.225,53
3 Voorbereiding ƒ 14.560,00
4 Toezicht ƒ 5.160,00
5 Waarde ondergrond ƒ 0,00
ƒ 146.945,53
6 Rente (tot en met mr.1999)
82.816,00 á 4,5% gedurende 36 mnd. ƒ 11.180,16
64.129,53 á 4,5% gedurende 23 mnd. ƒ 5.531,17
ƒ 163.656,86
Het tarief behorende bij een lastentotaal van ƒ 163.656,86 bedraagt ƒ 30,37.
2.11. Belanghebbende heeft het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de op het aanslagbiljet genoemde onroerende zaak.
Het aantal volle vierkante meters oppervlakte van de onroerende zaak als bedoeld in artikel 4 van de verordening bedraagt 1.001 m2.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1. Heeft de verweerder ten onrechte nagelaten het gebied te splitsen in een tweetal deelgebieden en is daarom de verordening onverbindend?
3.1.2. Behoort de waarde van de ondergrond van de getroffen voorzieningen tot de lasten van de voorzieningen als bedoeld in artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet?
3.1.3. Is ten aanzien van de riolering sprake van een voorziening als bedoeld in artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet?
3.1.4. Dienen de in artikel 2, lid 2, sub B en C, genoemde voorzieningen te worden aangemerkt als bovenwijkse voorzieningen?
Belanghebbende is van oordeel dat de vragen 3.1.1 en 3.1.2. ontkennend en de vragen 3.1.3 en 3.1.4 bevestigend moeten worden beantwoord. De verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Bij de onroerende zaak bevond zich al riolering, daarop had mijn woning kunnen worden aangesloten. Mijn woning is nieuw gebouwd, maar aan het perceel waarop mijn woning is gebouwd, grensden twee woningen. Die twee huizen waren ook op de bestaande riolering aangesloten. Het verleggen van de riolering was noodzakelijk voor het veranderen van de verkeersfunctie van de a-straat, niet voor mijn woning. De waarde van de ondergrond is ten onrechte en in ieder geval tot een te hoog bedrag tot de verhaalbare kosten gerekend. Verder ben ik van mening dat de aanleg van parkeerhavens, groenvoorzieningen, trottoir en verlichting noodzakelijk is geworden door het splitsen van de rijbaan van de a-straat. Nu de aanleg van deze voorzieningen verband houdt met een verkeersmaatregel, hebben deze voorzieningen een bovenwijks karakter. Tenslotte ben ik nog van mening dat sprake is van twee projecten, waarbij tussen de projecten onvoldoende samenhang bestaat. De riolering is immers al in 1995 aangelegd, terwijl de bestrating, beplanting en verlichting eerst in 1997 zijn gerealiseerd. De kosten van deze twee projecten mogen niet door middel van één baatbelasting worden verhaald.
Ik handhaaf uitsluitend de hiervoor genoemde grieven.
De verweerder
De gemeente heeft de grond waarop de voorzieningen zijn aangebracht al in 1965 gekocht. Indien de gemeente deze grond had gevoegd bij de bouwpercelen, had de grond een opbrengst gegenereerd. Nu dat niet is gebeurd, omdat de aanleg van voorzieningen noodzakelijk was, is het terecht dat de gemeente deze gederfde inkomsten tot de verhaalbare kosten rekent. De op de kaart zichtbare korte streep is de nieuwe riolering. Deze is aangebracht in het kader van het bouwrijp maken van de percelen. Aansluiting op de oude riolering was geen goede optie, steeds weer zou door de weg heen moeten worden gegraven. Bovendien was dat ook niet mogelijk: de oude riolering lag relatief hoog, het punt waarop de aansluiting had moeten plaatsvinden zou lager hebben gelegen dan de riolering. En er bevonden zich ook geen aansluitpunten in de oude riolering zodat deze bij een nieuwe aansluiting steeds opnieuw had moeten worden opengebroken. Daarbij komt dat een lange aansluiting op een riolering,wat het geval zou zijn geweest indien de onroerende zaak op de oude riolering zou zijn aangesloten, de kans op storingen vergroot ten opzichte van de situatie dat sprake is van een korte aansluiting, zoals thans het geval is. De kosten van aanleg van nieuwe riolering zijn ook lager in vergelijking tot de kosten van aansluiting op de oude riolering.
Het is logisch dat eerst de riolering is aangelegd en daarna pas de parkeerhavens. Parkeerhavens worden immers pas aangelegd op het moment dat de huizen zijn gebouwd. Zouden de parkeerhavens voor de bouw van de woningen worden aangelegd, dan zou het bouwverkeer de parkeerhavens weer vernielen. De kosten van de verkeersvoorzieningen zijn niet door middel van de baatbelasting verhaald.
Partijen
Als datum van voltooiing van de voorzieningen kan worden aangemerkt 1 november 1997.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de bestreden aanslag.
De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De verweerder heeft naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat tussen de totstandbrenging van de riolering, de bestrating en de beplanting een zodanige samenhang bestaat dat sprake is van een in één gebied plaatsvindend samenhangend project. Het hof acht in dit kader aannemelijk dat de verweerder de riolering heeft gerealiseerd ten behoeve van de te bouwen woningen aan de a-straat, terwijl de aanleg van de bestrating, de parkeerhavens en de beplanting eerst kon plaatsvinden nadat de bouw van deze woningen was voltooid. Daarbij is een periode van ruim een jaar voor de uitvoering van de hiervoor genoemde werkzaamheden niet zodanig lang, dat niet meer kan worden gesproken van één project.
De verweerder heeft derhalve terecht tot de invoering van één baatbelasting besloten.
4.2. Tot de aan de voorzieningen verbonden lasten als bedoeld in artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet behoren die kosten die ten laste van de gemeente zijn gekomen in verband met de realisatie van de voorzieningen. In het onderhavige geval kan als ten laste van de gemeente gekomen kosten niet worden aangemerkt de waarde van de ondergrond waarop een deel van de voorzieningen is aangebracht.
In het kader van de realisatie van de onderhavige voorzieningen behoefde de gemeente zich immers in verband met de ondergrond geen opoffering te getroosten. De ondergrond was reeds lang geleden verworven, en in het kader van het onderhavige project was derhalve geen sprake van op de gemeente drukkende kosten van verwerving. Verder kan niet worden gezegd dat de grond door het aanbrengen van de voorzieningen is onttrokken aan gebruik door de gemeente ten behoeve van anderen.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van de tweede in geschil zijnde vraag het gelijk aan de zijde van belanghebbende is. Het totaal van de door de verweerder bepaalde lasten van de voorzieningen moet worden verminderd met de waarde van de ondergrond ad ƒ 104.250,-- tot ƒ 163.656,86.
4.3. Onder het tot stand brengen van voorzieningen in de zin van artikel 222, lid 1, van de Wet is niet enkel te verstaan het tot stand brengen van een voorheen niet bestaande voorziening. Ook een wijziging of vervanging van een bestaande voorziening kan het tot stand brengen van een voorziening in de zin van genoemde wetsbepaling inhouden, mits zulks in een verbetering van de bestaande voorziening resulteert.
Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval sprake van een wijziging van de bestaande riolering. Er bevond zich immers riolering ten behoeve van de bestaande onroerende zaken aan de a-straat, maar deze riolering is met een nieuwe rioolbuis uitgebreid ten behoeve van de aan de a-straat gerealiseerde onroerende zaken, waaronder de onroerende zaak van belanghebbende.
De verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat een dergelijke uitbreiding van de riolering in het gebied noodzakelijk was. Het hof acht daarbij aannemelijk dat aansluiting op de bestaande riolering van de nieuwe onroerende zaken aan de a-straat, waaronder de onroerende zaak van belanghebbende, tot hogere kosten zou hebben geleid, onder meer vanwege de omstandigheid dat daarin aansluitpunten ontbraken, en dat de afstand tussen de onroerende zaak en de bestaande riolering tot meer storingen zou hebben geleid. De onroerende zaak is naar het oordeel van het hof door de realisatie van de nieuwe rioolbuis in een betere positie gekomen in vergelijking tot de situatie dat aansluiting op de bestaande riolering had plaatsgevonden. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de uitbreiding van de bestaande riolering moet worden aangemerkt als het tot stand brengen van een voorziening in de zin van artikel 222, lid 1, zodat de hierop betrekking hebbende kosten terecht in de baatbelasting zijn betrokken.
4.4. De verweerder heeft onder verwijzing naar het Kostenverhaalsbesluit en de verordening gesteld dat de kosten van de reconstructie van de a-straat niet begrepen zijn in de kosten die door middel van de verordening worden verhaald. Het hof heeft geen reden aan deze stelling te twijfelen. De verweerder heeft naar het oordeel van het hof voorts aannemelijk gemaakt dat de totstandbrenging van de parkeerhavens, het trottoir en de openbare verlichting aan de a-straat heeft plaatsgevonden onafhankelijk van de reconstructie van de a-straat en ook zou hebben plaatsgevonden indien geen sprake was geweest van de reconstructie van de a-straat. Het hof acht aannemelijk dat de parkeerhavens, het trottoir en de openbare verlichting ten behoeve van de in het gebied gelegen onroerende zaken zijn gerealiseerd en geen baat opleveren voor de buiten het gebied gelegen onroerende zaken. De omstandigheid dat de realisatie van de vorengenoemde voorzieningen noodzakelijk is geworden vanwege de reconstructie van de a-straat, hetgeen het hof gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verweerder niet aannemelijk acht, brengt nog geen verandering in het karakter van die voorzieningen. Gelet op het vorenstaande heeft de verweerder de kosten van de vorengenoemde voorzieningen terecht in de baatbelasting betrokken.
4.5. Gezien hetgeen onder 4.2 hiervoor is overwogen en hetgeen onder 2.9. en 2.10 is vermeld moet de aanslag worden verminderd tot een bedrag van ƒ 30.400,37, zijnde 1.001 m2 x ƒ 30,37. Het gelijk is ten dele aan de zijde van belanghebbende, zodat het beroep gegrond moet worden verklaard.
5. Het griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 3,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 1.690,50, vermeerderd met een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende zelf ad € 10,--, is in totaal € 1.700,50.
7. Beslissing
Het hof:
– verklaart het beroep gegrond,
– vernietigt de bestreden uitspraak,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastingbedrag van ƒ 30.400,37,
– gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23,
– veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.700,50, en
– wijst de gemeente Valkenswaard aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en J.W. Zwemmer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 29 september 2005
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op:29 september 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.