Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-08-2005, AU4729, 03/01207

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-08-2005, AU4729, 03/01207

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 augustus 2005
Datum publicatie
21 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU4729
Zaaknummer
03/01207

Inhoudsindicatie

Voor de aanwezigheid van een bron van inkomen is vereist dat wordt deelgenomen aan het economisch verkeer met het oogmerk geldelijk voordeel te behalen, welk voordeel ook naar objectieve maatstaven redelijkerwijs te verwachten is. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende met haar activiteiten deelneemt aan het economisch verkeer en dat zij daarmee geldelijk voordeel beoogt. Wil er echter sprake zijn van een bron van inkomen dan moet ook redelijkerwijs kunnen worden verwacht dat de activiteiten met het verrichten waarvan dit voordeel wordt beoogd, zo niet aanstonds dan toch in de nabije toekomst, blijvend belangrijke positieve resultaten zullen opleveren.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/01207

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslagen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2000 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen respectievelijk premie ziekenfondsverzekering zelfstandigen opgelegd, beide naar een belastbaar inkomen van fl. 29.310,=, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 juni 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot haar bijstand vergezeld van A, alsmede, de Inspecteur.

1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is met ingang van 1 januari 2000 gestart met het ontplooien van activiteiten, door belanghebbende in de tot de gedingstukken behorende "Motivatie eigen onderneming" aanvankelijk omschreven als "het bewust maken van de oorsprong van communicatie tegen een daarvoor redelijke financiële vergoeding", gericht op de particuliere markt. In de loop van het jaar is belanghebbende, vanwege financiële en aandachtsredenen, zich gaan richten op de zakelijke markt met als doel "begeleiding bij veranderingsprocessen". Belanghebbende is in 2000 begonnen met het volgen van de benodigde opleidingen en cursussen. Tevens hield zij zich in dat jaar bezig met het schrijven van artikelen voor een spiritueel maandblad. In de periode 8 juni 2000 tot en met

31 december 2000 is belanghebbende tevens in dienstbetrekking, met een opbrengst van fl. 33.436,=, werkzaam geweest bij B te Q.

2.2. Belanghebbende heeft in de, bij de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2000 gevoegde, jaarrekening een omzet in het jaar 2000 verantwoord van fl. 773,40, bestaande uit inkomsten cursusgeld ad fl. 472,34, en sessies ad fl. 51,06, tezamen ten bedrage van fl. 523,40 en een honorarium tekstschrijven ad fl. 250,=. Als bedrijfskosten is een bedrag ad fl. 10.385,75 opgevoerd, waaronder een bedrag ad fl. 4.437,30 aan scholingskosten. Het resultaat over het jaar 2000 van deze aangelegenheden tezamen bedroeg derhalve negatief fl. 9.612,35.

2.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen van fl. 722,=. De fiscale winst is in de aangifte berekend op negatief fl. 11.388,= (resultaat negatief fl. 9.612,35 minus fl. 1.775,28 scholingsaftrek). Daarnaast werd aan zelfstandigenaftrek een bedrag ad fl. 16.950,= opgevoerd.

2.4. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur het resultaat uit belanghebbendes activiteiten niet geaccepteerd als winst uit onderneming en reeds dientengevolge de zelfstandigenaftrek niet in aftrek toegelaten. Voorts is bij de aanslagregeling het ontvangen honorarium tekstschrijven ad fl. 250,= aangemerkt als inkomsten uit arbeid die niet in dienstbetrekking zijn verricht. Als gevolg daarvan heeft de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag het belastbaar inkomen vastgesteld op fl. 29.310,=.

2.5. De aanslag premie ziekenfondsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2000 werd vastgesteld naar een premie-inkomen van fl. 29.310,=.

2.6. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen. Bij de bestreden uitspraken zijn de aanslagen gehandhaafd.

2.7. In het jaar 2001 heeft belanghebbende een omzet gerealiseerd van fl. 2.285,25. In het jaar 2002 en 2003 heeft belanghebbende om haar moverende redenen de activiteiten stilgelegd. Belanghebbende heeft de activiteiten thans in een stichting ondergebracht.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is primair het antwoord op de vraag of met betrekking tot belanghebbendes activiteiten sprake is van een bron van inkomen, en zo ja, of in dat geval sprake is van een onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, de Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Indien de vraag bevestigend dient te worden beantwoord, is de Inspecteur subsidiair van mening dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 44m van de wet.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

- Ik heb in 2002 en 2003 de activiteiten stilgelegd wegens persoonlijke omstandigheden. De activiteiten zijn thans ondergebracht in een stichting en er is veel belangstelling. Het zijn dezelfde activiteiten als in het jaar 2000. Ik heb een groot netwerk, veel contacten en organiseer lezingen.

- De Belastingdienst heeft destijds gezegd dat een agenda bijhouden voldoende is, er is niet gesproken over de financiën. Voorts heeft de Belastingdienst gezegd dat ik me rustig bezig kon houden met verbetering van mijn product. Ik ben verkeerd voorgelicht, ik heb dat echter niet zwart op wit.

- Ik blijf er bij dat het niet juist is om naar de resultaten van latere jaren te kijken bij het beoordelen van het jaar 2000. De winst was eigenlijk al in het eerste halfjaar van 2000 gemaakt. Als de Belastingdienst in die periode een bezoek aan mij zou hebben gebracht, zou het oordeel ongetwijfeld anders zijn geweest.

- Voor de verliezen is aan mij door de Belastingdienst wel een voorstel tot stalling van de verliezen aangeboden, waardoor verrekening daarvan met toekomstige winsten mogelijk zou blijven.

De Inspecteur

- De beweringen die belanghebbende nu doet zijn niet controleerbaar. Voorzover ik weet hield zij zich in 2000 bezig met oriënteren en het volgen van opleidingen.

- Het ontvangen honorarium wegens tekstschrijven heb ik gecorrigeerd bij de winst uit onderneming. Daarnaast is deze bij het inkomen geteld als inkomsten uit arbeid die niet in dienstbetrekking is verricht. Dit betreft een dubbeltelling.

- Indien het hof van oordeel is dat er geen sprake is van een bron van inkomen, dan dient de aanslag premie ziekenfondsverzekering zelfstandigen te worden vernietigd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de bestreden uitspraken en, naar het hof verstaat, tot vermindering van de heffingsgrondslag van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van fl. 722,=. De Inspecteur heeft ter zitting nader geconcludeerd tot vermindering van de heffingsgrondslag van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met fl. 250,=. Indien de primair in geschil zijnde vraag in de door de Inspecteur voorgestane zin moet worden beantwoord, concludeert de Inspecteur tot vernietiging van de aanslag premie ziekenfondsverzekering zelfstandigen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Voor de aanwezigheid van een bron van inkomen is vereist dat wordt deelgenomen aan het economisch verkeer met het oogmerk geldelijk voordeel te behalen, welk voordeel ook naar objectieve maatstaven redelijkerwijs te verwachten is. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende met haar activiteiten deelneemt aan het economisch verkeer en dat zij daarmee geldelijk voordeel beoogt. Wil er echter sprake zijn van een bron van inkomen dan moet ook redelijkerwijs kunnen worden verwacht dat de activiteiten met het verrichten waarvan dit voordeel wordt beoogd, zo niet aanstonds dan toch in de nabije toekomst, blijvend belangrijke positieve resultaten zullen opleveren.

4.2. Het hof is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de feiten en omstandigheden, waarbij de jaren vanaf 2001 een licht werpen op de toestand in 2000, van haar activiteiten redelijkerwijs geen belangrijk voordeel kon verwachten. Het is niet aannemelijk dat de vooruitzichten die in het onderhavige jaar bestonden zodanig waren, dat zij een duidelijke winstverwachting rechtvaardigden. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende het tegendeel in ieder geval niet aannemelijk gemaakt. Van een onderneming en van winst uit onderneming is dan ook geen sprake; de financieel negatieve uitkomst in 2000 van de activiteiten als bedoeld van belanghebbende is uit dezen hoofde niet aftrekbaar bij het bepalen van het belastbaar inkomen. Overigens evenmin op de voet van artikel 22, eerste lid, letter b, van de Wet, omdat ook daarbij op gelijke gronden hier niet voldaan wordt aan het aanwezig zijn van een bron van inkomen als bedoeld in 4.1.

4.3. Nu in het onderhavige jaar geen sprake is van de aanwezigheid van een bron van inkomen, wordt niet toegekomen aan en kan in zoverre in het midden blijven de vraag en het antwoord daarop of is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 44m van de wet.

4.4. Voorzover belanghebbende zich, met haar stellingen met betrekking tot de voorlichting door de Belastingdienst, beroept op het vertrouwensbeginsel, heeft naar het oordeel van het hof het volgende te gelden. Beoordeeld moet worden of belanghebbende daaraan het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat haar activiteiten als een bron van inkomen zouden worden aangemerkt. Belanghebbende, op wie in dezen de last rust het (begin van) bewijs bij te brengen, heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schending van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen. Omtrent een afspraak of toezegging van de zijde van de Belastingdienst, hetgeen door de Inspecteur wordt ontkend, is niets aannemelijk geworden. Hier moet sprake van zijn, wil het beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen slagen.

4.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat de primair in geschil zijnde vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Voor dat geval is niet in geschil dat de heffingsgrondslag van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen dient te worden verminderd met fl. 250,= en de aanslag premie ziekenfondsverzekering zelfstandigen dient te worden vernietigd.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht, ten bedrage van € 31,=, te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Belanghebbende heeft in dit verband verzocht om vergoeding van de kosten van een door haar geraadpleegde adviseur, alsmede om vergoeding van de reis- en verletkosten voor het bijwonen van de zitting.

Een veroordeling in de proceskosten kan uitsluitend betrekking hebben op de in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) genoemde kosten. Kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, onderscheidenlijk verletkosten van een partij, kunnen in beginsel op grond van artikel 1, aanhef en letter b, onderscheidenlijk letter d, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende heeft gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt, en het hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten in de zin van voornoemde bepalingen heeft gemaakt.

Het hof is van oordeel dat alleen de reiskosten van belanghebbende voor een vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten worden becijferd op basis van het openbaar vervoer 2e klasse op een bedrag van € 12,40.

7. Beslissing

Het hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraken,

- vernietigt de aanslag premie ziekenfondsverzekering zelfstandigen,

- vermindert de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 29.060,=,

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,=,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 12,40, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van E. Woltman, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 4 augustus 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 augustus 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.