Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2005, AU6104, 02/04645

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-09-2005, AU6104, 02/04645

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 september 2005
Datum publicatie
15 november 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU6104
Zaaknummer
02/04645
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 8

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord op de vraag welk gedeelte van de verkoopsom van fl. 7.200.000,= in verband met de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 juncto artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (in de voor het onderhavige jaar geldende tekst; hierna: Wet IB 1964) aan de grond behoort te worden toegerekend. Slechts in geschil is de splitsing van de verkoopsom over enerzijds de bedrijfsgebouwen en de erfverharding en anderzijds de grond. Dit spitst zich - zoals partijen tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard - toe op de vraag of de in de aangifte gevraagde landbouwvrijstelling ter grootte van een bedrag van fl. 6.013.250,= voor fl. 322.959,= dient te worden toegerekend aan de grond, zoals de belanghebbende verdedigt, of aan de bedrijfsgebouwen en de erfverharding, zoals de Inspecteur betoogt. Derhalve dient het Hof te beoordelen of van de verkoopsom fl. 182.041,= aan de bedrijfsgebouwen en erfverharding kan worden toegerekend, hetgeen de belanghebbende voorstaat, of dat daaraan een bedrag van fl. 505.000,= dient te worden toegerekend, hetgeen de Inspecteur voorstaat.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/04645

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen te Y van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van de belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de

vennootschapbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van

fl. 868.528,=, welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. De belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de belanghebbende een griffierecht geheven van € 218,=. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 10 september 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.4. De belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. De belanghebbende is opgericht in januari 1980. Vanaf mei 1995 vormt de belanghebbende met de op die dag opgerichte besloten vennootschap A B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De belanghebbende exploiteert een melkvee- en landbouwbedrijf.

2.2. De belanghebbende heeft in juni 1999 en in juli 1999 aan het Bureau Beheer Landbouwgronden te 's-Gravenhage (hierna: het BBL) een boerderij met veestallen, loods, schuur en verdere opstallen, ondergrond, erf, tuin en bouw- en weiland, gelegen te B, gemeente C, P, D-weg 3 en 5, kadastraal bekend gemeente C, sectie N nummers 77, 454, 455, 456, 457, 458 en 459 samen groot 84.76.90 ha verkocht. De totale verkoopsom bedroeg fl. 7.200.000,=. Civielrechtelijke levering heeft plaatsgevonden bij notariële akte van augustus 1999. In de verkoopovereenkomsten is, net zomin als in de voornoemde notariële akte, geen splitsing opgenomen van de verkoopsom naar de samenstellende delen van het verkochte.

2.3. Door de Dienst Landelijk Gebied voor ontwikkeling en beheer te Roermond (hierna: de DLG) is voor het BBL ten behoeve van de onder 2.2 vermelde koop een taxatie van de onroerende zaken gemaakt. In het in maart 1999 gedateerde taxatierapport, dat tot de gedingstukken behoort, is de volgende waardering opgenomen:

de woning fl. 372.500,=

de bedrijfsgebouwen met verharding - 757.720,=

bouwkavel - 204.000,=

subtotaal gebouwen fl. 1.334.220,=

gronden - 4.906.240,=

totale waardering bedrijf fl. 6.240.460,=.

Het voornoemde bedrag van fl. 757.720,= is in vorenbedoeld rapport onderverdeeld als volgt (in guldens):

Kalverstal:

10.500,=

Opslaghok en werkplaats:

990,=

Dubbele jongveestal:

171.000,=

Stal voor droogstaande koeien:

72.100,=

Mestsilo:

76.250,=

Werktuigenberging en jongveestal:

199.260,=

Melkveestal:

147.120,=

Verharding:

80.500,=

2.4.1. Het BBL heeft in 2000 de volgende bestanddelen (door)verkocht aan de heer E en/of F C.V., exploitant van een bloembollenkwekerij: de opstallen, erfverharding, 0.25.00 ha ondergrond en tuin boerderij, 2.25.00 ha erf en ondergrond bedrijfsgebouwen, 4.00.00 cultuurgrond en 0.50.00 ha bos. Op verzoek van deze bloembollenkweker is door het Buro Grondzaken Flevoland (hierna: het BGF) een taxatie uitgebracht voor de financiering van de aankoop van de genoemde onroerende zaken door hem. In het, door de belanghebbende overgelegde, taxatierapport van juni 2000 is aan totale waarde van genoemde onroerende zaken bij vrijwillige onderhandse verkoop met agrarische bestemming in vrije staat opgenomen:

het woonhuis fl. 220.000,=

de ondergrond met tuin - 150.000,=

de schuren -pm (negatief)

de overige bedrijfsgebouwen - 270.000,=

de erfverharding - 110.000,=

het erf met ondergrond en het bos - 592.500,=

de landbouwgrond; 4.00.00 ha - 320.000,=

totaal waarde fl. 1.662.500,=.

De totale aankoopprijs voor genoemde bloembollenkweker bedroeg

fl. 1.500.000,=. De bloembollenkweker heeft na de aankoop een groot gedeelte van de opstallen gesloopt en een aantal opstallen grondig gerenoveerd.

2.4.2. In 2000 en 2001 heeft het BBL een groot gedeelte van de resterende van de belanghebbende gekochte areaal grond aan drie partijen (door)verkocht. Onder andere is 44.00.00 ha cultuurgrond doorverkocht aan een (andere) agrariër voor een verkoopsom van

fl. 3.168.000,=.

2.5. In haar bij de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 gevoegde jaarstukken heeft de belanghebbende, ter bepaling van de in de aangifte vermelde landbouwvrijstelling op een bedrag van fl. 6.013.250,=, de onder punt 2.2 vermelde verkoopsom van fl. 7.200.000,=, na aftrek van kosten, gesplitst naar de samenstellende delen van landbouwgrond, ondergrond, erfverharding woningen en bedrijfsgebouwen. Daarbij is de waarde van de bedrijfsgebouwen en de erfverharding op het bedrag van de boekwaarde volgens de commerciële balans van fl. 182.041,= gesteld.

2.6. In februari 2002 is in opdracht van de Inspecteur door de heer G, als taxateur onroerende zaken verbonden aan de eenheid Belastingdienst/Ondernemingen te H een taxatie uitgebracht van de onder 2.2 vermelde onroerende zaken met het doel de onder 2.2 vermelde verkoopsom te kunnen splitsen in de waarde van de opstallen en van de grond, uitgaande van een voortzetting van het melkveebedrijf. In het taxatierapport is de volgende uitsplitsing gemaakt:

woonhuizen fl. 350.000,=

1000 m² bij woonhuizen - 100.000,=

bedrijfsgebouwen, verhardingen etc. - 505.000,=

1.80.00 ha agrarisch erf en omliggende grond - 240.000,=

5.00.00 ha cultuurgrond/bos - 325.000,=

splitsing gebouwen met ± 7.00.00 ha grond fl. 1.500.000,=

77.79.90 ha cultuurgrond/weiland - 5.700.000,=

totale koopsom fl. 7.200.000,=.

2.7. Naar aanleiding van deze waardering heeft de Inspecteur het in de verkoopsom van fl. 7.200.000,= begrepen deel voor de opbrengst van de bedrijfsgebouwen en erfverharding bepaald op fl. 505.000,= en daarmee de landbouwvrijstelling verlaagd met het verschil tussen deze waarde van fl. 505.000,= en de door de belanghebbende gehanteerde waarde volgens de commerciële balans van fl. 182.041,=, zijnde fl. 322.959,=. Door deze correctie heeft de Inspecteur ter bepaling van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 het door de belanghebbende aangegeven belastbare bedrag van

fl. 545.569,= verhoogd met het verschil van fl. 322.959,= tot fl. 868.528,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag welk gedeelte van de verkoopsom van fl. 7.200.000,= in verband met de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 juncto artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (in de voor het onderhavige jaar geldende tekst; hierna: Wet IB 1964) aan de grond behoort te worden toegerekend. Slechts in geschil is de splitsing van de verkoopsom over enerzijds de bedrijfsgebouwen en de erfverharding en anderzijds de grond. Dit spitst zich - zoals partijen tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard - toe op de vraag of de in de aangifte gevraagde landbouwvrijstelling ter grootte van een bedrag van fl. 6.013.250,= voor fl. 322.959,= dient te worden toegerekend aan de grond, zoals de belanghebbende verdedigt, of aan de bedrijfsgebouwen en de erfverharding, zoals de Inspecteur betoogt. Derhalve dient het Hof te beoordelen of van de verkoopsom fl. 182.041,= aan de bedrijfsgebouwen en erfverharding kan worden toegerekend, hetgeen de belanghebbende voorstaat, of dat daaraan een bedrag van fl. 505.000,= dient te worden toegerekend, hetgeen de Inspecteur voorstaat.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de onder 1.4 vermelde pleitnota met bijlage, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen, kort weergegeven, hieraan nog toegevoegd:

De belanghebbende

* Voor de berekening van de landbouwvrijstelling is alleen in geschil de toerekening van de verkoopsom aan enerzijds de bedrijfsgebouwen en de erfverharding en anderzijds aan de grond; in geschil is of van het bedrag ad fl. 6.013.250,= een bedrag van fl. 322.959,= te veel aan de grond is toegerekend.

* Voor de toerekening is de waarde van het woonhuis op de WOZ-waarde van fl. 350.000,= gesteld. Het bedrijf van de belanghebbende was compleet verouderd, aan de bedrijfsgebouwen komt geen waarde toe, vanuit het melkveebedrijf gezien is sprake van een negatieve waarde. De bedrijfsgebouwen zijn desalniettemin op de boekwaarde gesteld en het restant van de verkoopsom is aan de grond toegerekend.

* Uit ervaring weet ik dat het DLG in verband met politieke motieven de grond zo laag mogelijk waardeert. Het DLG rekent de totale waarde toe aan andere zaken dan grond.

* De bloembollenkweker heeft in die hoedanigheid gekocht, een melkveehouder had in die staat van het bedrijf niet die prijs betaald.

* Aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Uitsluitend wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van de aan belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief.

De Inspecteur

* Voor de bepaling van de landbouwvrijstelling is slechts de waarde van de bedrijfsgebouwen en de erfverharding in geschil. De waarde van het woonhuis is fl. 350.000,=.

* Juiste methodiek van taxeren is eerst het taxeren van de opstallen en restant toerekenen aan de grond. Als eerst grond wordt getaxeerd heb je het probleem, dat een dubbeltje meer voor de grond p/m² een te groot effect heeft. De volgens vorenbedoelde methodiek bepaalde waarde van de grond valt binnen de bandbreedte van de waarde per m².

* De grondprijzen die de belanghebbende hanteert zijn prijzen die in het Westland voorkomen, niet op onderhavige locatie.

* DLG heeft op 6.2 mio getaxeerd en er is 7.2 mio betaald; de hogere opbrengst dient verdeeld te worden over alle onderdelen van het verkochte.

* Bestreden wordt dat DLG en Buro Flevoland te beïnvloeden zijn door opdrachtgever of anderszins voor de uitkomst van de taxatie.

* Door de Inspecteur is - in weerwil van hetgeen uit het verweerschrift daaromtrent zou kunnen worden begrepen - getaxeerd bij voortdurend gebruik als melkveebedrijf, dus agrarische bestemming in enge zin. De waardering bij voortzetting als ander agrarisch bedrijf zou overigens niet tot een andere waardering leiden. Bij de taxatie door de Inspecteur is, in tegenstelling tot hetgeen in het verweerschrift is vermeld, geen contact geweest met de belanghebbende, maar met de bloembollenkweker, maar dit is niet vreemd, bij dit soort taxaties is er meestal contact met de nieuwe eigenaar; daarnaast heeft de Inspecteur ervaring met taxaties achteraf.

* De belanghebbende is op de hoogte van de problemen bij een taxatie zonder uitsplitsing, vooroverleg is dan op zijn plaats; de belanghebbende heeft daar uitdrukkelijk niet voor gekozen.

* Er wordt geen vergoeding proceskosten geclaimd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één met een belastbaar bedrag van fl. 545.569,=.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 8, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 1964, voor zover te dezen van belang, behoren niet tot de winst voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden, daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen. Bij verkoop, zoals onder 2.2 vermeld, van een boerderij waartoe zowel gronden als andere activa behoren, is het dus, om de omvang van de vrijstelling te kunnen bepalen, noodzakelijk vast te stellen welk gedeelte van de verkoopsom betrekking heeft op gronden en welk gedeelte op de andere activa. Bij het splitsen van de verkoopsom dient de door partijen overeengekomen prijs als uitgangspunt te worden genomen.

4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verkoopsom van de onder 2.2 vermelde boerderij met gronden en overige activa, voor wat betreft de bedrijfsgebouwen en de erfverharding, overeenkomstig de taxatie van de Inspecteur moet worden gesplitst. In deze taxatie wordt de waarde van de bedrijfsgebouwen en de erfverharding bepaald op fl. 505.000,=. De belanghebbende stelt dat de in deze taxatie genoemde waarde voor de bedrijfsgebouwen en de erfverharding eveneens betrekking heeft op grond voor zover het betreft het gedeelte van deze waarde, dat de onder 2.5 vermelde boekwaarde van fl. 182.041,= te boven gaat.

4.3 Ter onderbouwing van haar stelling dat in werkelijkheid de verkoopsom voor de bedrijfsgebouwen en de erfverharding niet meer bedroeg dan de boekwaarde in de commerciële jaarrekening, voert de belanghebbende de volgende punten aan:

* het uitgangspunt voor de splitsing van de verkoopsom is de waarde die de betreffende onroerende zaken voor de belanghebbende hadden,

* de waarde dient te worden bepaald uitgaande van voortzetting van een melkveebedrijf,

* in een melkveebedrijf vertegenwoordigen de bedrijfsgebouwen een te verwaarlozen waarde,

* door partijen is onderhandeld over de verkoop van de onder 2.2 vermelde boerderij in zijn geheel,

* de koper is in verband met 'politieke' motieven van een (te) lage waarde voor de grond uitgegaan,

* de koper zou ten tijde van de aankoop het voornemen hebben gehad de gebouwen te slopen,

* de opvolgende koper oefent een bloembollenkwekerij uit waarin een technisch verouderde ligboxenstal als opslagruimte aan te wenden is en deze opvolgende koper heeft na de aankoop een groot gedeelte van de bedrijfsgebouwen gesloopt en heeft een aantal van de bedrijfsgebouwen grondig gerenoveerd.

4.4. Het Hof stelt voorop, dat op de belanghebbende, die zich beroept op een objectieve vrijstelling, de last rust aannemelijk te maken dat zij recht kan doen gelden op toepassing van de landbouwvrijstelling (artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel b van de Wet IB 1964) voor een bedrag van fl. 6.013.250,=.

4.5. Voorts stelt het Hof voorop, dat onder waarde in het economische verkeer dient te worden verstaan de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed. Het uitgangspunt bij de waardering van de bedrijfsgebouwen en de erfverharding dient derhalve te zijn wat de meestbiedende gegadigde hiervoor, tezamen met de overige activa, zou willen betalen. Het uitgangspunt van de belanghebbende dat het bij de waarde van de bedrijfsgebouwen en de erfverharding gaat om de voor de belanghebbende van belang zijnde waarde daarvan, en dat niet relevant is de door het BBL respectievelijk de door de onder 2.4.1 vermelde bloembollenkweker betaalde prijs, dient derhalve te worden verworpen.

4.6. Daargelaten of belanghebbendes standpunt, dat bij de waardering van de bedrijfsgebouwen en de erfverharding ervan zou moeten worden uitgegaan dat het gaat om de waarde bij voortzetting van een melkveebedrijf (agrarische bestemming in enge zin) en niet om voortzetting in de vorm van een andersoortig bedrijf (agrarische bestemming in ruime zin), juist is, heeft de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting onweersproken gesteld, dat hij - overeenkomstig het standpunt van de belanghebbende - bij de onder 2.6 vermelde taxatie is uitgegaan van voortzetting van het melkvee-bedrijf, zodat partijen in zoverre niet van mening verschillen.

4.7. De onder 2.3 vermelde taxatie van maart 1999 ten behoeve van de koop door het BBL bevat een splitsing van de getaxeerde waarde naar de samenstellende delen. Deze door experts vastgestelde taxatiewaarde heeft gediend als basis voor de door het BBL betaalde koopsom. Het Hof is van oordeel dat de belanghebbende - tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur - niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze splitsing door, zoals de belanghebbende dat heeft genoemd, 'politieke' motieven is beïnvloed. Naar het oordeel van het Hof is niet aannemelijk geworden dat het BBL, in afwijking van hetgeen uit eerder bedoelde taxatie volgt, niet zou hebben beoogd een deel van de (ver)koopsom op de bedrijfsgebouwen en de erfverharding betrekking te laten hebben. Het standpunt van de Inspecteur dat van de verhoging van de verkoopsom ten opzichte van de taxatiewaarde met bijna fl. 1.000.000,= slechts een deel aan de grond moet worden toegerekend en ook een deel aan de overige onroerende zaken, heeft de belanghebbende niet gemotiveerd bestreden, noch heeft zij feiten en omstandigheden gesteld met betrekking tot de totstandkoming van de verkoopsom, fl. 7.200.000,=, ten opzichte van de taxatiewaarde, fl. 6.240.460,=, waaruit zou volgen dat het voornoemde verschil van bijna fl. 1.000.000,= geheel aan de grond zou moeten worden toegerekend. Het Hof is van oordeel, dat de onder 2.3 vermelde taxatie van maart 1999 ten behoeve van de koop door het BBL een goede indicatie geeft omtrent de vraag welk deel van de koopsom ad fl. 7.200.000,= aan de bedrijfsgebouwen en de erfverharding kan worden toegerekend.

4.8. De belanghebbende heeft de taxatie van juni 2000 ten behoeve van de aankoop door de onder 2.4.1 vermelde bloembollenkweker verstrekt en enige omstandigheden geschetst betreffende de aanwending door hem van de bedrijfsgebouwen, maar verder zijn geen feiten of omstandigheden gesteld noch gebleken met betrekking tot de tussen deze bloembollenkweker en het BBL gesloten overeenkomst, waaruit zou volgen dat - in afwijking van de vorenbedoelde taxatie - niet een deel van de (ver)koopsom aan de bedrijfsgebouwen en de erfverharding dient te worden toegerekend.

4.9. Gelet op hetgeen onder 4.7 en 4.8 is overwogen is het Hof van oordeel, dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde in het economische verkeer van de bedrijfsgebouwen en de erfverharding gesteld zouden kunnen worden op de commerciële boekwaarde ter grootte van in totaal fl. 182.041,=. De door de Inspecteur gehanteerde waarde per juni 1999 volgens het onder 2.6 vermelde taxatierapport, waarin overeenkomstig het standpunt van de belanghebbende wordt uitgegaan van een voortzetting van een melkveebedrijf, voor de bedrijfsgebouwen en de erfverharding van fl. 505.000,=, zijnde een waarde van ongeveer 2/3 van de door de DLG verrichte onder 2.3 vermelde taxatie, komt het Hof niet als te hoog voor.

4.10 Voorts overweegt het Hof nog, dat de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting onweersproken heeft gesteld, dat de door de belanghebbende berekende grondprijzen te hoog zijn in vergelijking met de gangbare prijzen in de onderhavige regio. Hieraan doet hetgeen de belanghebbende op pagina 6, derde alinea van onderen, van de motivering van het beroepsschrift heeft betoogd niet af, omdat de aldaar aangehaalde transactie (te) lang na juni 1999 heeft plaatsgevonden.

4.11. Uit het vorenoverwogene volgt, dat de belanghebbende - tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur - niet aannemelijk heeft gemaakt, dat zij recht kan doen gelden op toepassing van de landbouwvrijstelling (artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel b van de Wet IB 1964) voor een bedrag van fl. 6.013.250,=.

4.12. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval is niet in geschil dat het beroep ongegrond is.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door P. Fortuin, voorzitter, G.D. van Norden en H.M.N. Schonis, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier, in het openbaar uitgesproken

op: 29 september 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 29 september 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan door beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.