Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-10-2005, AU6466, 01/03090

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-10-2005, AU6466, 01/03090

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 oktober 2005
Datum publicatie
21 november 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU6466
Zaaknummer
01/03090

Inhoudsindicatie

3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft de verweerder in strijd met artikel 25, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gehandeld door na te laten belanghebbende te horen voorafgaand aan het doen van uitspraak op het bezwaar?

3.1.2. Is de uitspraak op het bezwaar in strijd met artikel 10:3 van de Awb gedaan?

3.1.3. Is door de verweerder aan belanghebbende een toezegging gedaan, waaraan belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de onroerende zaak niet in de heffing zal worden betrokken?

3.1.4 Dient de verordening onverbindend te worden verklaard in verband met het ontbreken van een onderscheid tussen winkels en andere objecten?

3.1.5 Kunnen de kosten van de in artikel 2, tweede lid, sub a en sub b van de verordening vermeldde voorzieningen, gelet op het karakter daarvan, door middel van een baatbelasting worden verhaald?

3.1.6. Worden door middel van de onderhavige verordening kosten in verband met achterstallig onderhoud verhaald?

3.1.7. Is sprake van een onredelijke en willekeurige heffingsmaatstaf?

3.1.8. Is de onroerende zaak gebaat bij de getroffen voorzieningen?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/03090

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de directeur van de sector bedrijfsmiddelen en organisatie van de gemeente Z (hierna: de verweerder) betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de baatbelasting A-plein e.o. opgelegd ten bedrage van ƒ 345.776,25, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 204,20.

De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.4. De inlichtingencomparitie heeft plaatsgevonden op 12 november 2004.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer B, directeur van belanghebbende, alsmede de heer mr. C, gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van D en E. Namens de verweerder zijn verschenen de heer F en G.

1.5. Van de inlichtingencomparitie is met toepassing van artikel 8:44, lid 2, van de Awb een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.7. De raadsheer-commissaris heeft met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 mei 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer C, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de verweerder, de heer F, G en mevrouw mr. drs H.

1.9. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. In het kader van de herinrichting van het A-plein is door de gemeente Z (hierna te noemen: de Gemeente) een aantal voorzieningen getroffen. Voorafgaand aan het treffen van deze voorzieningen heeft de raad van de Gemeente op 26 juni 1997 het "Bekostigingsbesluit A-plein e.o." vastgesteld. Dit bekostigingsbesluit is op 1 juli 1997 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad "I", met de vermelding dat het besluit vanaf heden is opgenomen in de Verzameling gemeentelijke regelgeving die ter inzage ligt bij voorlichting in de publiekshal van het stadhuis, hoek J-straat-K-straat, en dat afschriften van dit besluit, tegen betaling van de verschuldigde leges, daar verkrijgbaar zijn.

2.2. Op 13 december 1999 is door de raad van de Gemeente vastgesteld de Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting A-plein e.o. (hierna: de verordening). In de verordening wordt onder meer het volgende bepaald:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder een onroerende zaak:

1. een gebouwd eigendom;

2. een ongebouwd eigendom;

3. een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

4. een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.

Artikel 2 Belastbaar feit

1. Onder de naam "baatbelasting A-plein e.o." wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven terzake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 1999 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het herinrichten van het A-plein e.o. door:

a. het wijzigen van de verkeersfunctie in een autovrije voetgangerszone;

b. het optimaliseren van de pleinfunctie A-plein;

c. het aanbrengen van sierbestrating op het plein en de toeleidende wegen;

d. plaatsen van wegmeubilair (w.o. hekjes, Spaanse stoelen, prullenbakken, bike-parks e.d.);

e. het aanbrengen van hoogwaardige verlichting;

f. het aanplanten van een zevental bomen.

Artikel 3 Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

2. (...)

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. De maatstaf van heffing is het aantal strekkende meters, langs de grond gemeten, van de breedte van de onroerende zaak die grenst aan het A-plein e.o., zoals met de rode belijning is aangegeven op de in artikel 2, eerste lid, bedoelde kaart.

2. (...)

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf ƒ 2.185,-.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag, na die van bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2000.

3. (...)

2.3. De verordening is bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad "I" van 11 januari 2000.

Op 6 november 2001 heeft de raad van de Gemeente besloten tot wijziging van artikel 5 van de verordening in verband met de invoering van de euro. Voornoemde wijzigingsverordening is bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad "I" van 28 december 2001. Onder ieder van de vorengenoemde bekendmakingen is vermeld dat de verordening is opgenomen in de Verzameling gemeentelijke regelgeving die ter inzage ligt bij voorlichting in de publiekshal van het stadhuis, hoek J--K-straat en dat afschriften van het besluit, tegen betaling van de verschuldigde leges, daar verkrijgbaar zijn.

2.4. Belanghebbende heeft het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de op het aanslagbiljet genoemde onroerende zaak.

2.5. In het bezwaarschrift van 27 juli 2001 vermeldt belanghebbende: "Indien een mondelinge behandeling van dit bezwaarschrift mocht plaatsvinden, verneem ik dat gaarne. Het recht wordt voorbehouden alsdan de bezwaren nader toe te lichten.".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft de verweerder in strijd met artikel 25, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gehandeld door na te laten belanghebbende te horen voorafgaand aan het doen van uitspraak op het bezwaar?

3.1.2. Is de uitspraak op het bezwaar in strijd met artikel 10:3 van de Awb gedaan?

3.1.3. Is door de verweerder aan belanghebbende een toezegging gedaan, waaraan belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de onroerende zaak niet in de heffing zal worden betrokken?

3.1.4 Dient de verordening onverbindend te worden verklaard in verband met het ontbreken van een onderscheid tussen winkels en andere objecten?

3.1.5 Kunnen de kosten van de in artikel 2, tweede lid, sub a en sub b van de verordening vermeldde voorzieningen, gelet op het karakter daarvan, door middel van een baatbelasting worden verhaald?

3.1.6. Worden door middel van de onderhavige verordening kosten in verband met achterstallig onderhoud verhaald?

3.1.7. Is sprake van een onredelijke en willekeurige heffingsmaatstaf?

3.1.8. Is de onroerende zaak gebaat bij de getroffen voorzieningen?

Belanghebbende is van oordeel dat de vragen 3.1.1 t/m 3.1.7 bevestigend moeten worden beantwoord en vraag 3.1.8 ontkennend moeten worden beantwoord. De verweerder is van oordeel dat vraag 3.1.1 bevestigend moet worden beantwoord en de overige vragen ontkennend moeten worden beantwoord.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter inlichtingencomparitie hebben zij daaraan, zakelijk weergegeven, toegevoegd hetgeen in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de inlichtingencomparitie is vermeld.

Ter zitting hebben zij daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:

Belanghebbende

Ik ben geschaad in mijn belangen nu ik in de bezwaarfase niet gehoord ben. Ik concludeer tot terugwijzing naar de gemeente zodat alsnog een hoorzitting kan plaatsvinden.

De verweerder

Het verzoek van belanghebbende in zijn bezwaarschrift is niet opgevat als een verzoek tot horen. Naar nu is gebleken is dat ten onrechte. Ik ben met belanghebbende van mening dat de zaak moet worden teruggewezen, zodat alsnog een hoorzitting kan plaatsvinden.

3.3. Belanghebbende concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar de verweerder teneinde alsnog gehoord te worden. Subsidiair concludeert belanghebbende tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de bestreden aanslag. De verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar de verweerder teneinde belanghebbende alsnog te horen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft, naar tussen partijen thans niet meer in geschil is, op 27 juli 2001 in de motivering van zijn bezwaarschrift de verweerder verzocht haar te horen. Uit artikel 25, vierde lid, van de AWR volgt mitsdien dat de verweerder belanghebbende had moeten horen alvorens uitspraak op bezwaar te doen.

4.2. Het hof is van oordeel dat belanghebbende, gelijk hij heeft gesteld, is benadeeld door het niet-horen, nu hij met de verweerder van mening verschilt omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan en hij door de verweerder niet in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaarschrift nader mondeling toe te lichten. Het is immers denkbaar dat belanghebbende de verweerder, door hetgeen hij tijdens het horen te berde zou hebben gebracht, tot andere inzichten zou hebben kunnen brengen. Hierdoor had belanghebbende mogelijkerwijs een beroepsprocedure bespaard kunnen blijven. Reeds daarom dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd (vergelijk Hoge Raad 18 april 2003, nummer 37 790, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/267*).

4.3. Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk verklaard het wenselijk te vinden dat de zaak wordt teruggewezen. Het hof ziet, mede gelet op de instemming door de verweerder met terugwijzing van de zaak, in het onderhavige geval geen aanleiding om, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien.

4.4. De verweerder dient derhalve belanghebbende alsnog te horen en vervolgens opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

4.5. Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard, de bestreden uitspraak te worden vernietigd en overigens te worden beslist als eerder vermeld.

5. Het griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 3 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 1449,--.

7. Beslissing

Het hof:

– verklaart het beroep gegrond,

– vernietigt de bestreden uitspraak,

– bepaalt dat de verweerder belanghebbende alsnog hoort in de zin van artikel 25, vierde lid van de AWR,

– gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 204,20,

– veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.449,--, en

– wijst de gemeente Z aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door N. van Beelen, voorzitter, R.J. Koopman, en J.W. Zwemmer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op:

7 oktober 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 7 oktober 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.