Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-10-2005, AU6539, 03/02712

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-10-2005, AU6539, 03/02712

Gegevens

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de belasting die op aangifte behoort te worden afgedragen, is betaald, waarbij, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, het geschil zich toespitst op de vraag of sprake is van een gemaakte afspraak dan wel van bij belanghebbende gewekt vertrouwen op grond waarvan de onderwerpelijke naheffingsaanslag beperkt dient te blijven tot een bedrag van fl. 5.172,= aan belasting.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/02712

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z/kantoor P van de rijksbelastingdienst (hierna aan te duiden als: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.A.01.000.0 over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van fl. 22.673,= aan belasting, met een bedrag van fl. 244,= aan heffingsrente.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 232,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 april 2005 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer van E, verbonden aan F, accountants en belastingadviseurs te G, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren H en I.

1.4. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is opgericht op 30 november 1998. Alle aandelen zijn, vanaf de oprichting, in handen van de heer A.

2.2. Eveneens op 30 november 1998 heeft belanghebbende de vennootschap B B.V. opgericht. Alle aandelen in deze vennootschap zijn vanaf de oprichting in handen van belanghebbende.

2.3. B B.V. hield zich tot 1 september 2001 bezig met de exploitatie van een touringcarbedrijf. Per 1 september 2001 is dit bedrijf, daaronder begrepen het personeelsbestand, overgenomen door belanghebbende. Tot de stukken van het geding behoort een brief d.d. 4 september 2001 van belanghebbende, gericht aan de Belastingdienst, ter attentie van de Ontvanger te P, waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, als volgt luidt:

"Middels dit schrijven delen wij u mede dat met ingang van 01-09-2001, ons bedrijf, X bv, het personeel heeft overgenomen van B b.v..

Wij verzoeken U dan om het aangifteformulier met ingang van heden op te sturen t.n.v. X bv.

Vooruitlopende hierop zullen wij de aangifteformulieren van B bv hiervoor gebruiken, zodat er geen achterstanden ontstaan in de maandelijkse verplichtingen.".

2.4. Belanghebbende heeft geen aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen gedaan over het derde kwartaal van 2001. Ter zake is een naheffingsaanslag opgelegd welke, overeenkomstig de daarna alsnog ingediende aangifte, is verminderd tot fl. 6.360,= aan belasting.

2.5. Over het vierde kwartaal van 2001 heeft belanghebbende aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen gedaan voor een te betalen bedrag aan belasting van fl. 6.359,=.

2.6. Over september 2001 is een aangiftebiljet loonbelasting/premie volksverzekeringen uitgereikt aan B B.V., waarop aangifte is gedaan voor een te betalen bedrag aan belasting van fl. 7.106,=.

2.7. Op geen der onder 2.4, 2.5 en 2.6 genoemde aangiftebiljetten zijn door of namens belanghebbende vermeldingen of aantekeningen geplaatst.

2.8. Over oktober 2001 is een aangiftebiljet loonbelasting/premie volksverzekeringen uitgereikt aan B B.V., waarop aangifte is gedaan voor een te betalen bedrag aan belasting van fl. 5.915,=. Op dit aangiftebiljet is de naam van de geadresseerde doorgehaald en vervangen door "X" en wordt de op het biljet gereserveerde ruimte waar adresgegevens kunnen worden gewijzigd, ingevuld met "X, Postbus ---, 0000 XX C".

2.9. Over november 2001 heeft B B.V. geen aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen gedaan. Een ter zake opgelegde naheffingsaanslag is vernietigd naar aanleiding van het tegen de aanslag ingediende bezwaarschrift dat aangaf dat B B.V. geen personeel meer in dienst had.

2.10. Ook over december 2001 is aan B B.V. een aangiftebiljet loonbelasting/premie volksverzekeringen uitgereikt. Op dit biljet is aangifte gedaan voor een te betalen bedrag aan belasting van

fl. 4.815.=. Het adres op dit biljet is gewijzigd in "D-straat 21, 1111 AA Y".

2.11. Inzake de inhoudingen en de afdrachten van loonbelasting en van premies volksverzekeringen voor de medewerkers die ingaande september 2001 in loondienst zijn overgegaan naar belanghebbende, vonden de aangiften over de periode september tot en met december 2001 plaats op het loonheffingsaangiftenummer van B B.V., en over september en december op naam van B B.V., over oktober met de naam van B B.V. gewijzigd in X B.V., op aangiftebiljetten uitgereikt aan B B.V., terwijl over november 2001 geen aangifte werd gedaan, en bij de aangifte over oktober 2001 ook een nieuw adres werd vermeld zoals ook op de aangifte over december 2001.

2.12. Op 8 maart 2002 heeft telefonisch overleg plaatsgehad tussen de Inspecteur (in de persoon van de heer H voornoemd) en de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende, de heer J. Daarop zijn de verzamelloonstaten van belanghebbende en B B.V. over 2001 door de heer J opgestuurd naar de heer H. Naar aanleiding daarvan is door de Inspecteur berekend dat belanghebbende over 2001 fl. 22.673,= te weinig loonbelasting en premie volksverzekeringen heeft afgedragen, terwijl B B.V. over 2001 fl. 17.270,= te veel aan loonbelasting en premies volksverzekeringen heeft betaald.

2.13. Bij brief van de Inspecteur van 14 maart 2002 aan de (toenmalige) gemachtigde is daarop instemming verzocht met het voornemen tot naheffing bij belanghebbende, respectievelijk tot het verlenen van teruggaaf aan B B.V. Omdat een reactie van de zijde van belanghebbende uitbleef, is gedagtekend 24 april 2002 aan dit voornemen uitvoering gegeven als omschreven in 1.1.

2.14. Nog diezelfde dag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij brief van 27 mei 2002 heeft de Inspecteur nader gevraagd, of door belanghebbende alsnog kon worden ingestemd met naheffing ten aanzien van belanghebbende gelijktijdig met een teruggaaf aan B B.V.. Bij brief van 11 juni 2002 heeft belanghebbende die vraag ontkennend beantwoord, en haar bezwaren gehandhaafd. Bij uitspraak van 23 oktober 2003 is dit bezwaar afgewezen.

2.15. Op 14 augustus 2002 is B B.V. in staat van faillissement verklaard. In dit verband is het aan B B.V. terug te geven bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen grotendeels verrekend met hetgeen B B.V. uit anderen hoofde nog aan de fiscus verschuldigd was.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de belasting die op aangifte behoort te worden afgedragen, is betaald, waarbij, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, het geschil zich toespitst op de vraag of sprake is van een gemaakte afspraak dan wel van bij belanghebbende gewekt vertrouwen op grond waarvan de onderwerpelijke naheffingsaanslag beperkt dient te blijven tot een bedrag van fl. 5.172,= aan belasting.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Tussen partijen is in confesso dat indien het gelijk is aan de zijde van belanghebbende, de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot een bedrag van fl. 5.172,= aan belasting, terwijl indien het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur, de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

1. Ik heb geen afzonderlijke grief tegen de heffingsrente; dat is een afgeleide grief. Verder verzoek ik om een proceskostenvergoeding.

2. Essentieel is dat ik, bij brief van 4 september 2001, de Inspecteur expliciet in kennis heb gesteld van het feit dat ik met ingang van 1 september 2001, het personeel heb overgenomen van B B.V.. Daarbij heb ik tevens verzocht de aangiftebiljetten in het vervolg aan mij te richten en overigens aangekondigd dat ik, in afwachting daarvan, nog de ten name van B B.V. gestelde aangiftebiljetten zou blijven gebruiken, zodat geen betalingsachterstand kan ontstaan. Desgevraagd door het hof verklaar ik dat bedoelde brief niet aangetekend is verzonden noch tegen ontvangstbewijs is uitgereikt; er zijn ook geen notities van in een aangehouden brievenboek en ook anderszins kan ik geen bewijs bijbrengen van het verzonden zijn van die brief op of rond 4 september 2001. Ik verwijs voorts naar mijn brief van 31 januari 2002, betrekking hebbend op een bezwaar tegen een aanslag opgelegd aan B B.V. met als nummer 0000.00.111.A.01.111.0, waarin ik aangeef al enkele malen eerder te hebben medegedeeld dat B B.V. geen personeel meer in dienst had en dat het personeel aan mij was overgedaan. Ik heb echt mijn best gedaan om een en ander in goede banen te leiden. Ik verwijs ook naar de op de aangiftebiljetten aangebrachte wijzigingen. Men mag mij niet verwijten dat de Inspecteur de signalen niet overneemt.

3. Ik benadruk en beperk het geschil ook in die zin, dat ik in de stellige overtuiging verkeer dat, voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag, in de periode tussen 8 en 14 maart 2002 overeenstemming was bereikt over het salderen van de beide bedragen, zodat, afgezien van heffingsrente, slechts een aanslag tot een bedrag van fl. 5.172,= aan belasting zou resteren en zou worden opgelegd.

De Inspecteur

1. De brief van 4 september 2001 was mij toen niet bekend en ik weet niet of die brief toen door de belastingdienst is ontvangen. Het feit dat door B B.V. verschuldigde belasting is betaald van de bankrekening van belanghebbende, kan er niet toe leiden dat een latere teruggaaf naar diezelfde bankrekening wordt overgemaakt. Teruggaven vinden plaats op de bankrekening van de belastingplichtige.

2. De door belanghebbende aangehaalde brief van 31 januari 2002 verwijst niet uitdrukkelijk naar de brief van 4 september 2001, en ging overigens over een andere aanslag.

3. Een afspraak over saldering ontken ik en spreek ik uitdrukkelijk tegen. Ik was zelf de behandelende inspecteur, en die afspraak heb ik niet gemaakt. De verzamelloonstaten zijn ook eerst nadien ontvangen. Collega K is eerst later bij de aangelegenheden betrokken; hij is er van uitgegaan dat er geen afspraak was, en hij heeft die dan ook niet bevestigd of ook zelf later alsnog gemaakt. Inzake enigerlei afspraak te dier zake zijn in de dossiers dan ook geen stukken of aanwijzingen aanwezig.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aan haar opgelegde naheffingsaanslag tot een bedrag van fl. 5.172,= aan belasting.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De dames en heren werkzaam bij B B.V., hierna de medewerkers, zijn ingaande september 2001, in loondienst overgegaan van B B.V. naar belanghebbende.

Dienovereenkomstig is belanghebbende aan hen loon schuldig ingaande september 2001, en is belanghebbende voor dat loon inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de loonbelasting 1964, hierna de Wet LB, in verbinding met de artikelen 9 en 15 van de Wet financiering volksverzekeringen, en is belanghebbende verplicht tot het inhouden en afdragen van de loonbelasting en premies volksverzekeringen, hierna samen aangeduid als loonheffing, op de voet van de artikelen 19 en volgende van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna AWR.

4.2. Belanghebbende is inhoudingsplichtige in de zin van de Wet LB, en doet aangifte onder LB-nummer 0000. 00. 000. L 01, een en ander per kwartaal.

4.3. Voor de medewerkers is over de maand september 2001 aangifte loonheffing gedaan op naam en op loonheffingsaangiftenummer van B B.V.. Over oktober 2001 is hetzelfde gedaan op het aangiftebiljet van B B.V., waarbij de naam en het adres van B B.V. is gewijzigd in X Postbus --- te C, doch gebleven is bij het loonheffingsaangiftenummer van B B.V.. Over november 2001 is geen aangifte gedaan. Over december 2001 is aangifte gedaan op het aangiftebiljet op naam van B B.V. met als verbeterd adres D-straat 21 te Y, een en ander ook op het loonheffingsaangiftenummer van B B.V..

Betaling van de verschuldigde bedragen ten deze heeft, naar belanghebbende stelt, steeds of nagenoeg steeds plaatsgehad ten laste van banktegoeden van belanghebbende.

4.4. De hoogte van de uitbetaalde lonen aan de medewerkers en van de verrichte inhoudingen loonheffing en afdrachten zijn niet in geschil; zij zijn door belanghebbende ook niet weersproken of weerlegd. Zij blijken uit de bijlage bij de tot de gedingstukken behorende brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 14 maart 2002.

Bij toerekening aan belanghebbende van de verplichtingen tot betalingen en inhoudingen en afdrachten inzake de medewerkers, over de perioden ingaande september 2001 tot en met december 2001, is door de Inspecteur in de genoemde bijlage, nog herhaald en nader toegelicht in zijn tot de gedingstukken behorende brief van 27 mei 2002 aan belanghebbende, berekend, dat het verschil tussen het bedrag van de loonheffing als opgenomen in de gedane aangiften en als opgenomen in de verzamelloonstaten, bedraagt voor wat betreft B B.V. een teveel ingehouden en afgedragen bedrag van fl. 17.270,= en voor wat betreft belanghebbende een te weinig ingehouden en afgedragen bedrag van fl. 22.673,=.

Het getal van fl. 22.673,= is in grootte door belanghebbende niet bestreden. Het getal van fl. 17.270,= is in grootte wel door belanghebbende bestreden, en wel nog uitsluitend in die zin dat het in de door haar verdedigde visie fl. 17.501,=, als som van fl. 17.270,= en fl. 231,=, zou moeten zijn. Belanghebbende stelt immers dat per saldo fl. 5.172,= verschuldigd zou zijn als verschil tussen fl. 22.673,= en fl. 17.501,=; het verschil tussen het genoemde bedrag van fl. 17.270,= en fl. 17.501,= is gelegen in de ook uit bedoelde bijlage blijkende fl. 231,= aan verschuldigde eindheffing. In de door belanghebbende aldus op dit punt voorgestane visie, is het niet fl. 5.403,= aan saldo als door hem bedoeld, doch fl. 5.172,=, in welke gedachtegang de door de Inspecteur aan B B.V. verleende teruggaaf dan ook fl. 231,= te laag is vastgesteld.

4.5. De teruggaaf van fl. 17.270,=, die aan B B.V. is verleend, en die zal zijn neergelegd in een voor bezwaar vatbare beschikking of uitspraak, is door B B.V. niet in bezwaar en beroep gebracht, en is daarmee hier niet in geschil.

Wel is in geschil de naheffingsaanslag loonheffing ten name van belanghebbende, opgelegd tot een totaal bedrag van fl. 22.673,= aan belasting, waaromtrent belanghebbende stelt dat die slechts tot een bedrag van fl. 5.172,= als juist kan en moet worden aangemerkt.

4.6. Belanghebbende beroept zich daartoe er allereerst op, dat op de juiste wijze en tot de juiste bedragen en voor de juiste inhoudingsplichtige, aangifte en afdracht heeft plaatsgevonden, of althans aan belanghebbende mag worden toegerekend, nu een en ander aan de fiscus kenbaar was gemaakt of had behoren te zijn, op grond van de brief van de belanghebbende aan de fiscus van 4 september 2001.

De Inspecteur stelt daarentegen dat de brief van 4 september 2001 aan hem onbekend is, en niet te dien tijde door hem is ontvangen, noch ook in zijn dossiers aanwezig is, vóór de kennisneming er van in de fasen van bezwaar en beroep.

Belanghebbende heeft die brief niet aangetekend verzonden, noch ook tegen ontvangstbewijs bezorgd en heeft, zoals ter zitting verklaard, er ook geen notities van in een aangehouden brievenboek noch kan hij anderszins nader bewijs bijbrengen van het verzonden zijn van die brief op of rond 4 september 2001.

In deze omstandigheden moet het er voor worden gehouden, dat de Inspecteur toen geen kennis droeg of heeft behoren te dragen van deze brief voor wat betreft de inhouding en afdracht van de loonheffing zoals die in en over 2001 heeft plaatsgevonden.

4.7. In de brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 31 januari 2002, ingekomen bij de Inspecteur op 1 februari 2002, en betrekking hebbende op een aanslag ten name van B B.V. onder nummer 0000 00 111 A 01 1110, is wel geschreven dat de medewerkers overgegaan zijn naar belanghebbende, maar dit bericht is bij de Inspecteur niet eerder ingekomen dan na ommekomst van het jaar 2001 en na de inhoudingen, aangiften en afdrachten inzake de loonheffingen over dat jaar.

4.8. Belanghebbende stelt voorts dat door hem voor wat betreft de loonheffing, de aangifte en de afdracht er van, juist gehandeld is en aan de fiscus kenbaar is gemaakt of althans aan de fiscus kenbaar had behoren te zijn, ook op grond van de aangiften loonheffing en de dienovereenkomstige betalingen zoals die verricht zijn als zijn omschreven in 4.3.

Belanghebbende heeft de aangiften loonheffing voor de medewerkers over de perioden september tot en met december 2001 niet gedaan op naam en op loonheffingsaangiftenummer van belanghebbende, maar deze gedaan op de in 4.3. omschreven wijze. Over september en december 2001 is daarbij aangifte gedaan op naam en op loonheffingsaangiftenummer van B B.V.; over oktober 2001 is dat ook gedaan, met dien verstande dat de naam en het adres B B.V. met de hand zijn gewijzigd in X B.V..

In deze omstandigheden is dat naar het oordeel van het hof niet voldoende om aan te nemen dat in deze door of namens belanghebbende aan de op haar rustende fiscale verplichtingen als hiervoor bedoeld, is voldaan.

4.9. De betaling uit banktegoeden ten name en ten laste van belanghebbende mist daarbij betekenis, reeds nu uit deze bij de Ontvanger ingekomen en verwerkte betalingen niet blijkt dat die voor rekening van belanghebbende zijn gedaan ter voldoening van op belanghebbende rustende schulden uit hoofde van loonheffing, mede nu deze betalingen plaatsvonden op het loonheffingsaangiftenummer van B B.V..

4.10. Belanghebbende beroept zich er op, dat er een afspraak zou zijn met de Inspecteur, om te volstaan met een naheffingsaanslag ten bedrage van (per saldo) fl. 5.172,=.

Belanghebbende beschikt niet over enig schriftelijk bescheid waarin deze afspraak zou zijn neergelegd of zou zijn bevestigd. Hij beroept zich op een mondelinge afspraak dienaangaande met de Inspecteur in de persoon van de heer H, en heeft ter zitting nader gesteld dat die afspraak zou zijn gemaakt in de periode tussen 8 en 14 maart 2002. De Inspecteur ontkent en weerspreekt dat een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt. Ter zitting heeft de Inspecteur, in de persoon van de heer H zelf, uitdrukkelijk verklaard een dergelijke afspraak niet te hebben gemaakt; verder heeft hij gezegd dat de heer K eerst later bij de aangelegenheid is betrokken en dat die een dergelijke afspraak evenmin heeft erkend of heeft gemaakt.

In deze omstandigheden is, tegenover de uitdrukkelijke bestrijding er van door de Inspecteur, naar het oordeel van het hof niet bewezen of aannemelijk geworden dat een afspraak als waar belanghebbende zich op beroept, tot stand is gekomen.

4.11. Indien en voor zover belanghebbendes (bezwaar en) beroep mede zou zijn gericht tegen de omstandigheid en het feit dat de teruggaaf van fl. 17.270,= die ten name van B B.V. is gesteld, is uitbetaald aan B B.V. en niet aan belanghebbende, en dat verder de Ontvanger der rijksbelastingen die teruggaaf van fl. 17.270,= heeft uitbetaald grotendeels in de vorm van verrekening met bij hem openstaande andere belasting- en premieschulden van B B.V., merkt het hof op dat dat aangelegenheden en grieven betreffen die vallen onder het bereik van de Invorderingswet 1990 waaromtrent slechts de burgerlijke rechter en niet de rechter in belastingzaken bevoegd is.

4.12. Uit het vorenstaande volgt dat het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval staat vast dat moet worden beslist als hierna vermeld.

5. Proceskosten.

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing.

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door T. Blokland, voorzitter, G.W.B. van Westen en

D. Hund, leden, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 13 oktober 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 13 oktober 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.