Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-10-2005, AU6540, 04/00431
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-10-2005, AU6540, 04/00431
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 oktober 2005
- Datum publicatie
- 22 november 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2005:AU6540
- Zaaknummer
- 04/00431
Inhoudsindicatie
Naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, is nog uitsluitend in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Beschikt de Inspecteur over enig feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) dat hem toestaat de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen?
II. Is belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw als bedoeld in artikel 16, lid 1, tweede volzin, van de AWR?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/00431
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z/kantoor P (hierna aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, aanslagnummer 000.00.000.H.07
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met nummer 000.00.000.H.07 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 285.619,- (€ 129.608,-), zonder boete. Na daartegen tijdig gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van € 37,00. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, zijn zoon, alsmede de Inspecteur.
1.4. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd. Het hof rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.
1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar een landbouwbedrijf. Per 26 juni 2000 wenst belanghebbende de ondergrond van zijn tot het ondernemingsvermogen behorende woning en aangebouwde bedrijfsopstallen over te brengen naar zijn privé-vermogen, dit in verband met de met ingang van 27 juni 2000 ingevoerde wijzigingen in de landbouwvrijstelling.
2.2. In de toelichting op de met de door A B.V. te B opgestelde en ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 meegezonden commerciële jaarrekening, wordt bij de bedrijfsbalans per 31 december 2000 uitvoerig vermeld op welke wijze en tegen welke prijs de betreffende gronden naar het privé-vermogen zijn overgebracht. Als bijlage tot de jaarrekening behoort tot de stukken een taxatierapport van de betreffende ondergrond.
2.3. Op pagina 2 van het aangiftebiljet 2000 staat onder het kopje "Winst uit onderneming" vermeld, voor zover van belang:
"Winst uit onderneming 2000 ƒ 92.347
af: resultaat overb ondergrond woning
naar privé vermogen ƒ 102.115".
2.4. Vraag 35 van het aangiftebiljet luidt:
"Objectieve vrijstellingen
35 U heeft op de winst object. vrijs. toegepast".
Belanghebbende heeft deze vraag ten onrechte met "Nee" beantwoord.
2.5. De ingediende aangifte gaf geen aanleiding tot een nader onderzoek en de primitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 wordt conform de aangifte opgelegd.
2.6. Bij nader onderzoek constateert de Inspecteur dat belanghebbende in zijn aangifte en de daarbij gevoegde bijlagen een beroep op de landbouwvrijstelling heeft gedaan en verwerkt en ten onrechte vraag 35 met "Nee" heeft beantwoord; omdat de Inspecteur van mening is dat de landbouwvrijstelling ten onrechte is geclaimd, legt hij de bestreden navorderingsaanslag op.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, is nog uitsluitend in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Beschikt de Inspecteur over enig feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) dat hem toestaat de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen?
II. Is belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw als bedoeld in artikel 16, lid 1, tweede volzin, van de AWR?
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
Het kantoor C Accountants wilde graag deze procedure voeren, maar uit kostenoverweging doen wij het zelf. De basis van het beroep is wel gelegd door C. Het is absurd om te veronderstellen dat C een en ander met belanghebbende zou hebben "bekokstoofd".
De Inspecteur:
Door het verkeerd invullen van vraag 35 is het controlesysteem van de belastingdienst overhoop gehaald en is de aangifte niet gecontroleerd. Een positieve beantwoording van vraag 35 is een uitworpcriterium, dat wil zeggen dat een aangifte nadat hij is uitgeworpen handmatig zal worden behandeld. C weet hoe de uitworpcriteria werken, hoe belangrijk dat kruisje is. Ze hebben bewust hoog spel gespeeld.
De gegevens worden door uitzendkrachten "ingeklopt"; zij werken feitelijk als veredelde typisten en hebben geen verstand van fiscale zaken. Bij een aangifte gevoegde bijlagen hebben geen waarde bij het intypen, alleen eventueel daarna.
Ik ken de uitworpcriteria niet en als ik bij mijn leidinggevende daarnaar vraag, zal die mij niet zeggen welke uitworpcriteria er zijn.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het hof verstaat, vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Vaststaat dat belanghebbende bij zijn aangifte inkomstenbelasting 2000 de vraag of hij op de aangegeven winst een objectieve vrijstelling heeft toegepast foutief heeft beantwoord.
4.2. Vaststaat tevens dat op het aangiftebiljet en in de daarbij gevoegde bijlagen op duidelijke en niet verhulde wijze is aangegeven dat belanghebbende voor een bedrag van ƒ 102.115,- toepassing van de landbouwvrijstelling claimde.
4.3. Door te kiezen voor een systeem waarbij het al dan niet voldoen aan bepaalde, niet gepubliceerde of anderszins bekend gemaakte zogeheten uitworpcriteria, doorslaggevend is voor de vraag of een aangiftebiljet door een natuurlijk persoon/aanslagregelend ambtenaar wordt bekeken, stelt naar het oordeel van het hof de Inspecteur zich bewust bloot aan het risico dat hij door op deze wijze te werken feiten of gegevens die hem wel door belastingplichtigen zijn verstrekt, en hem dus bekend kunnen zijn, of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn in de zin van artikel 16 AWR, niet onder ogen krijgt.
4.4. Indien in het onderhavige geval de aangifte van belanghebbende, inclusief alle bijlagen, door een aanslagregelend ambtenaar zou zijn bekeken, zou, gelet op alle omstandigheden, naar het oordeel van het hof onmiddellijk zijn opgevallen dat belanghebbende voor een substantieel bedrag de landbouwvrijstelling had geclaimd. Naar het oordeel van het Hof beschikt de Inspecteur in deze situatie dan ook niet over het voor het opleggen van een navorderingsaanslag vereiste nieuwe feit; dit wordt niet anders, nu belanghebbende één vraag op het aangifte biljet foutief heeft beantwoord. Dat juist deze vraag doorslaggevend lijkt te zijn voor het al dan niet aan een nader onderzoek onderwerpen van de aangifte, is het gevolg van een bewust gekozen werkwijze, waarvan de risico's naar het oordeel van het hof voor rekening van de Inspecteur dienen te komen.
Denkbaar zou immers zijn geweest dat door middel van reeds een vluchtige inspectie zou zijn gecontroleerd of de wijze van beantwoorden van de klaarblijkelijk cruciale vragen wel overeenstemt met de overige gegevens uit de aangifte.
4.5. Subsidiair stelt de Inspecteur dat er aan de zijde van belanghebbende sprake is van kwade trouw en dat hij daarom toch gerechtigd is tot het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag.
4.6. Het hof vermag de Inspecteur in deze stelling niet te volgen. Dat vraag nummer 35 een zogenaamd uitworpcriterium zou zijn, is niet bekend gemaakt door de belastingdienst. Desgevraagd moest de Inspecteur toegeven niet op de hoogte te zijn van de betreffende uitworpcriteria. Dat belanghebbende, of diens gemachtigde ten tijde van het doen van aangifte, wèl wist dat de gewraakte vraag zo een cruciale rol speelde in de aanslagregeling maakt de Inspecteur op geen enkele manier waar. Voor een dergelijke stelling heeft de Inspecteur de bewijslast, en naar het oordeel van het hof heeft de Inspecteur zelfs niet het begin van een bewijs geleverd van deze stelling. Uit de omstandigheid dat belanghebbende de geclaimde landbouwvrijstelling vermeldt in zijn aangiftebiljet, deze toelicht met een daarop gericht taxatierapport en zijn commerciële jaarrekening bijvoegt waarin de gehele transactie uitvoerig staat beschreven, leidt het hof af, dat belanghebbende door het verkeerd beantwoorden van vraag 35 niet bewust getracht heeft de Inspecteur op een verkeerd spoor te zetten.
4.7. Het hof is van oordeel dat beide in geschil zijnde vragen ontkennend dienen te worden beantwoord, zodat moet worden beslist als hieronder is vermeld.
5. Griffierecht
De omstandigheid dat het beroep gegrond is , brengt , gelet op het bepaalde in artikel 8:74 , eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, met zich dat aan de belanghebbende het door hem voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 37,- dient te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof stelt deze kosten op de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting, op basis van openbaar vervoer tweede klasse Y-'s-Hertogenbosch v.v., begroot op € 25,-. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende andere, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de bestreden navorderingsaanslag,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,-,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 25,-, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door G.J. van Muijen, voorzitter, T.Blokland en J.G.Verseput en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 13 oktober 2005
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 13 oktober 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.