Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-11-2005, AU9205, 03/00165

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-11-2005, AU9205, 03/00165

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 november 2005
Datum publicatie
6 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU9205
Zaaknummer
03/00165
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:2, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 25

Inhoudsindicatie

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft verweerder zich - in strijd met de Awb - onbehoorlijk gedragen in de afhandeling van het bezwaarschrift?

3.1.2. Heeft verweerder in de bezwaarfase gemachtigde ten onrechte niet de gelegenheid geboden het dossier in te zien?

3.1.3. Heeft verweerder ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en specificaties verstrekt ter zake van de kosten waarvoor de baatbelasting is geheven?

3.1.4. Is de aanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/00165

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd belastingen van de gemeente Venlo (hierna: verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag in de baatbelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de baatbelasting A opgelegd ten bedrage van

fl. 843.152,44. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend.

1.2. Bij uitspraak van verweerder van 9 december 2002 zijn de bezwaren deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard en is de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak op

16 januari 2003 in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 218,=.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

1.3. Bij brieven van 21 april 2005 zijn partijen uitgenodigd om te verschijnen op de zitting van de derde meervoudige kamer van het hof van vrijdag 27 mei 2005. Wegens verhindering van verweerder is de mondelinge behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd uitgesteld.

1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft verweerder bij aanbiedingsbrief van 11 mei 2005 nadere stukken ingediend. Bij brief van 26 mei 2005 heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat belanghebbende tijdig in bezwaar en beroep is gekomen.

Beide brieven en de daarbij overgelegde stukken zijn bij aanbiedingsbrief van 31 mei 2005 in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 september 2005 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer B, verbonden aan C te Y, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens verweerder, mevrouw D, bijgestaan door de heer E, verbonden aan F B.V. partners in grondbeleid te Q.

1.6. Voorafgaande aan de zitting van 27 mei 2005 heeft verweerder bij aanbiedingsbrief van 13 mei 2005 een pleitnota toegezonden aan het hof en aan belanghebbende. Belanghebbende heeft bij aanbiedingsbrief van 2 september 2005 eveneens een pleitnota toegezonden aan het hof en aan verweerder. Deze pleitnota's worden, met instemming van partijen, geacht ter zitting van

6 september 2005 te zijn voorgedragen.

Het hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.7. Verweerder heeft ter zitting van 6 september 2005 een aanvullende pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan belanghebbende. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de vier bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het hof rekent ook deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.8. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 met dagtekening

31 december 2000 een aanslag in de baatbelasting A opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bij brief van

2 februari 2001 bezwaar gemaakt. Hierin schrijft belanghebbende onder meer dat zij tevens gebruik wenst te maken van het haar toekomende recht om te worden gehoord, voordat een beslissing wordt genomen op dit bezwaarschrift.

2.2. Bij brief van 22 oktober 2002 is de gemachtigde van belanghebbende in de gelegenheid gesteld om op donderdag 7 november 2002 van 11.00 tot 12.00 uur te worden gehoord. Deze brief is geadresseerd aan het kantoor G te Y, t.a.v. B en H.

2.2.1. Bij faxbericht van 25 oktober 2002 heeft de secretaresse van B aan verweerder het volgende geschreven:

"Tijdens afwezigheid van B wegens ziekte ontving ik uw faxbericht d.d. 23 oktober jl. in bovenvermelde kwestie. Naar verwachting zal de heer B volgende week zijn werkzaamheden weer kunnen hervatten, waarna hij bij u op de onderhavige aangelegenheid zal terugkomen.".

2.2.2. Bij faxbericht van 7 november 2002 heeft B aan verweerder onder meer geschreven:

"Inmiddels ben ik hersteld en heb ik mijn werkzaamheden hervat. Bij terugkeer constateerde ik, dat u een hoorzitting had gepland voor hedenochtend, voor welke hoorzitting door mijn secretaresse wegens mijn ziekte om een uitstel is gevraagd.

Ik wijs erop .......

.....Nà de inzage - en een eventuele verstrekking van kopieën van die stukken, die ik (nog) niet bezit - kan wat mij betreft op een zinvolle wijze de hoorzitting plaatsvinden. ........".

Dit faxbericht is op 7 november 2002 om 10.48 uur door verweerder ontvangen.

2.2.3. Bij brief van 15 november 2002 heeft verweerder een kopie van het verslag van de hoorzitting van 7 november 2002 aan gemachtigde verzonden. Blijkens dit verslag zijn gemachtigden van appellant, zonder bericht, niet op de hoorzitting verschenen. Om 12.00 uur is geconstateerd dat van de aangeboden gelegenheid om te worden gehoord geen gebruik is gemaakt. Vervolgens is de hoorzitting gesloten.

2.2.4. Bij brief van 26 november 2002 heeft B aan verweerder onder meer geschreven dat hij met verbazing kennis heeft genomen van het feit dat de hoorzitting doorgang heeft gevonden en verzoekt hij nogmaals een nieuwe hoorzitting te plannen.

2.3. In de uitspraak van verweerder van 9 december 2002 is over de hoorzitting het volgende opgenomen:

"Op uw verzoek heb ik u in de gelegenheid gesteld de bezwaren mondeling toe te lichten op 7 november 2002 om 11.00 uur. Van deze gelegenheid heeft u geen gebruik gemaakt.".

2.4. Bij faxbericht van 16 januari 2003 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak van verweerder van 9 december 2002.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft verweerder zich - in strijd met de Awb - onbehoorlijk gedragen in de afhandeling van het bezwaarschrift?

3.1.2. Heeft verweerder in de bezwaarfase gemachtigde ten onrechte niet de gelegenheid geboden het dossier in te zien?

3.1.3. Heeft verweerder ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en specificaties verstrekt ter zake van de kosten waarvoor de baatbelasting is geheven?

3.1.4. Is de aanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd?

Belanghebbende is van oordeel dat de eerste, tweede en derde vraag in bevestigende en de vierde vraag in ontkennende zin moeten worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Gemachtigde

Buiten discussie staat dat belanghebbende gebruik wenste te maken van het haar toekomende recht te worden gehoord.

Verweerder is er bij faxbericht van 25 oktober 2002 op gewezen dat de raadsman van belanghebbende ziek was. Voorafgaande aan de hoorzitting heeft zijn secretaresse telefonisch nogmaals de verhindering doorgegeven en om uitstel verzocht. Bij faxbericht van 7 november 2002 heeft gemachtigde opnieuw gevraagd om uitstel. Dit faxbericht is op 7 november 2002 om 10.48 uur, derhalve vóór aanvang van de hoorzitting, door verweerder ontvangen.

Ook het bij brief van 26 november 2002 gedane verzoek om een nieuwe hoorzitting te plannen is door verweerder niet gehonoreerd.

Door deze gang van zaken is belanghebbende in haar verdediging geschaad.

Verweerder

Het bezwaarschrift van 2 februari 2001 is namens belanghebbende ingediend door H. Uit de brief van 4 april 2001 aan de heffingsambtenaar volgt dat naast H tevens

B van hetzelfde advocatenkantoor optreedt als gemachtigde. Bij brief van 22 oktober 2002 zijn de beide gemachtigden door verweerder uitgenodigd voor het bijwonen van de hoorzitting op 7 november 2002.

Van H is voorafgaande aan de hoorzitting geen enkele reactie ontvangen. Verweerder mocht derhalve aannemen dat in ieder geval één der beide gemachtigden namens belanghebbende op de hoorzitting zou verschijnen.

Gemachtigde

De heer H was mijn voormalige kantoorgenoot. Op 22 oktober 2002, de datum van de uitnodiging voor de hoorzitting, was hij al niet meer werkzaam op het voormalige kantoor G te Y. Het is onbegrijpelijk dat verweerder de hoorzitting niettemin gewoon heeft laten doorgaan en niet bereid is gebleken een nieuwe datum te plannen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar verweerder en tot veroordeling van verweerder in de kosten van het geding.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende klaagt er op de eerste plaats over dat verweerder zich - in strijd met de Awb - onbehoorlijk heeft gedragen in de afhandeling van het bezwaarschrift, omdat belanghebbende, ondanks haar herhaald verzoek om uitstel van de hoorzitting van 7 november 2002 en haar verzoek om planning van een nieuwe datum voor een hoorzitting, niet in de gelegenheid is gesteld haar bezwaren tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten.

4.2. Naar het oordeel van het hof is van de zijde van verweerder de feitelijke grondslag van deze klacht niet of althans onvoldoende weersproken.

Verweerder stelt weliswaar dat zij mocht aannemen dat in ieder geval één der beide gemachtigden namens belanghebbende op de hoorzitting van 7 november 2002 zou verschijnen, doch het hof vermag niet in te zien, waarom verweerder geen nieuwe datum voor een hoorzitting heeft gepland toen bleek dat géén der beide gemachtigden was verschenen, de gemachtigde in zijn faxbericht van 7 november 2002 om uitstel van de hoorzitting vroeg en de gemachtigde in zijn brief van 26 november 2002 nogmaals verzocht een nieuwe hoorzitting te plannen.

4.3. Aan de orde is nu welke gevolgen thans moeten worden verbonden aan de hiervoor geconstateerde schendingen van de regels inzake het horen van een belastingplichtige in de bezwaarfase. Dienaangaande heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 april 2003, nr. 37 790,

BNB 2003/267, een aantal regels gegeven die hierna worden behandeld.

4.4. Allereerst, zo overwoog de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest, kan het zijn dat de inspecteur stelt dat de omstandigheden noopten tot de schending van de regels inzake het horen. Verweerder heeft een dergelijke stelling niet aangevoerd, zodat hetgeen de Hoge Raad daaromtrent verder heeft overwogen hier niet van belang is.

4.5. Vervolgens overwoog de Hoge Raad dat aan de schending van deze regels voorbij gegaan kan worden als omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan (uiteindelijk) geen verschil van mening meer bestaat en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid heeft. In het onderhavige geval bestaan echter nog omvangrijke verschillen van mening omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan, zodat geconstateerd moet worden dat belanghebbende door de gang van zaken is benadeeld. Deze constatering brengt mee dat het beroep gegrond moet worden verklaard.

4.6. Het hof staat na gegrondverklaring van het beroep voor de keuze om zelf in de zaak te voorzien of de zaak terug te wijzen naar verweerder. Het zelf in de zaak voorzien zal, aldus de Hoge Raad, aangewezen zijn indien het hof tot het oordeel komt dat de belastingplichtige ook zonder dat hij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord, in het gelijk moet worden gesteld dan wel indien de belastingplichtige het hof heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien. Het één noch het ander is echter het geval. Aangaande het hiervoor bedoelde verzoek is nog van belang dat het hof belanghebbende heeft verzocht mede te delen of hij wenst dat het hof zelf in de zaak voorziet, maar dat belanghebbende die wens niet heeft geuit.

4.7. Teneinde een spoedige en regelmatige afhandeling van het bezwaar te bevorderen zal het hof op de voet van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Awb de volgende nadere voorschriften geven aan verweerder. Belanghebbende moet binnen één maand na de verzending van deze uitspraak worden uitgenodigd voor een hoorzitting die moet worden gehouden binnen één maand na de oproeping. Uiteraard kan belanghebbende uitstel worden verleend indien hij daarom verzoekt. In de oproeping moet gewezen worden op het bepaalde in artikel 7:4, eerste tot en met vierde lid, van de Awb. Binnen zes weken na de hoorzitting moet uitspraak op het bezwaarschrift worden gedaan, behoudens indien en voor zover belanghebbende schriftelijk instemt met uitstel.

4.8. Gelet op al het vorenstaande behoeven de overige in geschil zijnde vragen thans geen beantwoording.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Proceskosten in bezwaar

Belanghebbende heeft bij de aanvulling van het beroepschrift van

1 april 2003 het verzoek om veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure gedaan en vervolgens dit verzoek eerst in de pleitnota uitgebreid tot ook de kosten van het bezwaar. Het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb brengt dan met zich dat het hof dit verzoek moet afwijzen nu belanghebbende dit verzoek niet heeft gedaan voordat verweerder had beslist op het bezwaar.

Proceskosten in beroep

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 644,=.

7. Beslissing

Het hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de verweerder,

- wijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing van het bezwaarschrift terug naar verweerder,

- draagt verweerder op om belanghebbende binnen één maand na de verzending van deze uitspraak uit te nodigen voor een hoorzitting,

- draagt verweerder op de hoorzitting te houden binnen één maand na de oproeping, waarbij belanghebbende uitstel kan worden verleend indien hij daarom verzoekt,

- draagt verweerder op belanghebbende in de oproeping te wijzen op het bepaalde in artikel 7:4, eerste tot en met vierde lid, van de Awb en draagt verweerder op uitvoering te geven aan die bepalingen,

- draagt verweerder op binnen zes weken na de hoorzitting uitspraak op het bezwaarschrift te doen, behoudens indien en voor zover belanghebbende schriftelijk instemt met uitstel,

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,=,

- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644,=, en

- wijst de gemeente Venlo aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door N. van Beelen, voorzitter, A.J. van Soest en J.W. Zwemmer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken

op: 22 november 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 november 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.