Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-11-2005, AU9702, 04/00050

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-11-2005, AU9702, 04/00050

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 november 2005
Datum publicatie
17 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU9702
Zaaknummer
04/00050
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 3:40, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 3:41

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft de inkomstenbelasting voor het jaar 2001. Partijen hebben het geschil als volgt omschreven: wel of geen ondernemer.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00050

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) betreffende na te melden, door de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de inspecteur) opgelegde aanslag en beschikking heffingsrente.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.103 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig met de aanslag is belanghebbende bij beschikking € 178 heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar is belanghebbende bij uitspraak d.d. 2 december 2003 niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De inspecteur heeft de aanslag ambtshalve beoordeeld. Dat heeft geleid tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.489. De in rekening gebrachte heffingsrente werd dienovereenkomstig verminderd tot € 119.

1.2. Belanghebbende is van de uitspraak van de inspecteur in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van het beroep is door de griffier van het hof een griffierecht van € 31 geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 augustus 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1.4. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende verhuurde in (onder meer) 2001 twee vakantiewoningen, een in A en een in B. Het verhuren vond voornamelijk plaats gedurende het hoogseizoen. De woning in B werd verhuurd via een bemiddelingsorganisatie.

2.2. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2001 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.836.

Ter zake van de verhuur van de vakantiewoningen heeft belanghebbende in de aangifte een bedrag in aanmerking genomen van [€ 8.168 (opbrengsten) - € 13.238 (kosten en lasten) =] negatief € 5.070. Het bedrag van € 13.238 heeft belanghebbende gespecificeerd in rente van schulden (€ 1.571), onderhoud e.d. (€ 8.491) en afschrijvingen (€ 3.176). Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur voormeld bedrag ad negatief € 5.070 als box 3 inkomen (inkomen uit sparen en beleggen) aangemerkt en in verband daarmee niet in aftrek toegelaten. Na het aanbrengen van die correctie en het aanbrengen van een aantal andere correcties heeft de inspecteur belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 29.103. De aanslag is gedagtekend 8 augustus 2003.

2.3. Bij op 4 november 2003 bij de inspecteur binnengekomen brief d.d. 30 oktober 2003 is belanghebbende in bezwaar gekomen. In het bezwaarschrift is (onder meer) het volgende vermeld.

"Recent ontvingen wij een mededeling m.b.t. de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverz. 2001 met de dagtekening 23 oktober 2003. Tot deze tijd waren wij niet op de hoogte van de stand van zaken en was deze zaak in behandeling bij de belastingdienst te C. Twee dagen later ontvingen wij een aanmaning met de dagtekening 24 oktober 2003. Het is onbegrijpelijk dat slechts een dag na een aanslag er al een aanmaning volgt".

In een bijlage bij de brief heeft belanghebbende een terug te ontvangen bedrag berekend van € 1.459.

2.4. Bij uitspraak welke is gedagtekend 2 december 2003, heeft de inspecteur belanghebbende op grond van termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in bezwaar. Na ambtshalve beoordeling daarvan, heeft de inspecteur de aanslag, zoals die reeds ambtshalve bij beschikking van 21 oktober 2003 was verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.489, gehandhaafd. Die vermindering ziet niet op de in 2.2 vermelde correctie van € 5.070.

2.5. Bij brief d.d. 5 januari 2004, bij het hof binnengekomen op 9 januari daarna, is belanghebbende in beroep gekomen. In die brief is vermeld: "Hierbij ga ik in beroep tegen de uitspraak op mijn bezwaarschrift inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 van de inspecteur van de belastingdienst in C". In de brief gaat belanghebbende niet in op voormelde niet-ontvankelijkverklaring in bezwaar. In een aan de inspecteur gerichte brief d.d. 16 januari 2004 van belanghebbende is omtrent die niet-ontvankelijkverklaring het volgende vermeld:

"In vervolg op ons telefonisch onderhoud van 15 januari 2004 deel ik u mede dat ik de aanslag met dagtekening 8 augustus 2003 niet ontvangen heb. Daarom is mijn bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverkekeringen 2001 wel ontvankelijk.".

2.6. Na het instellen van het beroep is belanghebbende met de inspecteur in overleg getreden. Dat heeft geleid tot een door beide partijen getekende "vaststellingsovereenkomst" waarvan een zogenoemde mediationovereenkomst deel uitmaakt.

De vaststellingsovereenkomst, voor zover hier van belang, luidt als volgt.

"3. Geschil

Het geschil betreft de inkomstenbelasting voor het jaar 2001. Partijen hebben het geschil als volgt omschreven: wel of geen ondernemer.

4. Feiten

Partijen stellen na overleg de relevante feiten als volgt vast: belanghebbende trekt beroep in, procedure behoeft niet plaats te vinden.

5. Standpunten op basis van de vastgestelde feiten

Op basis van deze feiten stellen zij vast dat de fiscale gevolgen als volgt kunnen worden verwoord:

Belanghebbende geen ondernemer in de zin van wet IB 2001.

(...)

6.5 Intrekking bezwaar/beroep

Belanghebbende zal (zijn gemachtigde verzoeken) de procedure bij het gerechtshof te Den Bosch uiterlijk binnen drie weken na heden in (te trekken.

(...)

7.1 Looptijd afspraken

Deze overeenkomst geldt voor

de belastingjaren 2001

de middelen inkomstenbelasting

(...)

7.3. Geschillen

Indien partijen in de toekomst van mening zullen verschillen over de interpretatie of de uitvoering van deze overeenkomst zullen zij trachten door middel van overleg tot een regeling te komen. Wanneer het onmogelijk blijkt in onderling overleg tot een oplossing te komen, dan komen partijen nu overeen het geschil wederom door middel van mediation op te lossen. Voor zover deze nieuwe mediation niet tot resultaat leidt zal dat geschil voorzover rechtsingang bestaat kunnen worden beslecht door het voor te leggen aan de belastingrechter dan wel de civiele rechter.

(...)

7.4 Bedenktijd

Voor de ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst zijn beide partijen in de gelegenheid gesteld om deze grondig door te lezen en zijn zij er op gewezen dat zij de gelegenheid hadden deze te laten beoordelen door een deskundige dan wel hun gemachtigde.".

2.7. De inspecteur heeft bij brief d.d. 17 augustus 2004 een door partijen op 16 augustus 2004 getekend exemplaar van de vaststellingsovereenkomst aan het hof gezonden.

2.8. Bij op 15 september 2004 bij het hof binnengekomen brief d.d.

11 september 2004 heeft belanghebbende het hof bericht als volgt.

"Hierbij deel ik u mede dat de mediation, gehouden op 16 augustus 2004 heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst. De Belastingdienst C ging akkoord met mijn ondernemerschap voor 2001, maar kwam met een aantal bedreigingen. Onder druk van deze bedreigingen van de Belastingdienst C ben ik tot een onjuiste uitspraak gekomen. Hierop kom ik terug en ik trek mijn beroep niet in.".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen.

a. Is belanghebbende ontvankelijk in beroep?

Zo ja,

b. Is belanghebbende ontvankelijk in bezwaar?

Zo ja,

c. Is belanghebbende gebonden aan de vaststellingsovereenkomst?

d. Heeft belanghebbende, in verband met het verhuren van de vakantiewoningen, voor 2001 recht op een aftrek van per saldo

€ 5.070?

e. Heeft de inspecteur terecht heffingsrente in rekening gebracht?

Belanghebbende beantwoordt de vragen a en b bevestigend, vraag c ontkennend, vraag d bevestigend en vraag e ontkennend. De inspecteur beantwoordt de vragen a en b ontkennend, vraag c bevestigend, vraag d ontkennend en vraag e, naar het hof begrijpt, bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen geen andere gronden aangevoerd.

3.3. Belanghebbende heeft in de bij zijn beroepschrift gevoegde berekening geconcludeerd tot (verdere) vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.830. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in zijn beroep alsmede subsidiair en meer subsidiair tot handhaving van de aanslag zoals die ambtshalve is verminderd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Mede gelet op het in 2.5 weergegevene uit de brief d.d. 16 januari 2004 van belanghebbende aan de inspecteur, is het hof van oordeel dat belanghebbendes beroepschrift zo moet worden gelezen dat het zowel is gericht tegen de bij voormelde uitspraak d.d. 2 december 2003 uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring in bezwaar als tegen voormelde verminderingsbeschikking. Belanghebbende kan in zijn beroep worden ontvangen.

4.2. Gelet op het in belanghebbendes bezwaarschrift vermelde als weergegeven in 2.3 hetwelk in beroep als herhaald moet worden aangemerkt, heeft belanghebbende gesteld dat hij eerst door een "mededeling" d.d. 23 oktober 2003 ermee bekend raakte dat de aanslag was opgelegd. De inspecteur, die de door hem uitgesproken niet-ontvankelijk in bezwaar uitsluitend heeft gebaseerd op enerzijds de dagtekening van de aanslag en anderzijds de datum van binnenkomst van het bezwaarschrift, heeft met betrekking tot het voor belanghebbende bestemde biljet van de aanslag geen bewijs van verzending overgelegd. Voorts heeft het hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van voormelde stelling van belanghebbende. Gelet op die omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, oordeelt het hof, anders dan de inspecteur, dat belanghebbende tijdig in bezwaar is gekomen. Belanghebbende is ontvankelijk in zijn bezwaar.

4.3.1. In de door partijen getekende vaststellingsovereenkomst is vermeld dat het geschil de vraag "wel of geen ondernemer" betreft. Dit is in overeenstemming met het dienaangaande in het beroepschrift vermelde. Belanghebbende heeft niet gesteld dat voormeld (negatief) resultaat uit zijn werkzaamheden in verband met de verhuur van de vakantiewoningen belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden vormt, in de zin artikel 3.1, lid 2, aanhef en letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. De omstandigheid dat belanghebbende in zijn aangiftebiljet voormeld bedrag ad negatief € 5.070 bij 10c (inkomsten uit overige werkzaamheden) heeft vermeld, in plaats van bij (een berekening van) winst uit onderneming, berust klaarblijkelijk op een vergissing.

4.3.2. Voormelde in geschil zijnde vraag is in de door partijen getekende vaststellingsovereenkomst "op basis van de vastgestelde feiten" voor het jaar 2001 ontkennend beantwoord. Niet gebleken is dat partijen daarbij zijn uitgegaan van een juridisch onjuist uitgangspunt. Blijkens de vaststellingsovereenkomst is verder overeengekomen dat belanghebbende zijn beroep bij het hof zal intrekken.

4.3.3. In de in 2.8 vermelde brief heeft belanghebbende gesteld dat hij "onder druk van een aantal bedreigingen van de Belastingdienst C" de vaststellingsovereenkomst heeft getekend. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat bedreiging een beetje stellig is, dat hij dat niet zo heeft bedoeld maar dat hij wel onder druk is gezet.

4.3.4. Mede gelet op hetgeen in de vaststellingsovereenkomst onder 7.4 (bedenktijd) is vermeld, is niet aannemelijk dat de vaststellingsovereenkomst door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, in de zin van artikel 44, boek 3, van het Burgerlijk Wetboek. Aannemelijk is dat partijen bij en door het tekenen van de vaststellingsovereenkomst het geschil ter zake van de (per saldo) in aftrek geclaimde € 5.070 hebben willen beëindigen en dat zij het erover eens waren geworden dat ter zake geen recht op aftrek bestond. Het hof volgt dat door partijen bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst ingenomen standpunt. Partijen zijn aan de vaststellingsovereenkomst gebonden.

4.4. Gelet op het in 4.3.4 vermelde moet de vraag of belanghebbende in verband met het verhuren van de vakantiewoningen voor 2001 recht heeft op een aftrek van per saldo € 5.070, ontkennend worden beantwoord.

4.5. Belanghebbende heeft eerst in beroep bezwaar gemaakt tegen de hem bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente. De uitspraak op bezwaar bevat daarover derhalve geen beslissing. Belanghebbendes beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

5. Proceskosten

Belanghebbende is ontvankelijk in bezwaar. In zoverre is het beroep tegen de bestreden uitspraak, waarin belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar, gegrond. Het Hof acht desondanks geen termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt, en het hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6. Beslissing

Het hof:

- verklaart het beroep gegrond in zoverre het is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur,

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk in zoverre het is gericht tegen de heffingsrentebeschikking,

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur,

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar,

- handhaaft de aanslag zoals die luidt na de ambtshalve vermindering,

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.

Aldus gedaan door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J Huige en G.W.B. van Westen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 29 november 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 29 november 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak

overgelegd.

2- het beroepschrift moet ondertekend zijn en tenminste het volgende

vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.