Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-12-2005, AV0089, 99/00206
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-12-2005, AV0089, 99/00206
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 december 2005
- Datum publicatie
- 23 januari 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2005:AV0089
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BD9483, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 99/00206
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 222
Inhoudsindicatie
Geschil omtrent baatbelasting centrum Geleen 1997.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 99/00206
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X U.A. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Geleen (thans de gemeente Sittard-Geleen, hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift tegen de aan haar voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de baatbelasting centrum Geleen 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De aanslag is opgelegd tot een bedrag van ƒ 8.946,-. Het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is bij de bestreden uitspraak van de ambtenaar afgewezen.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof, waarbij van haar door de griffier een griffierecht is geheven van ƒ 80,- (€ 36,30). De ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de ambtenaar schriftelijk gedupliceerd.
1.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het hof op 5 oktober 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord A en B, verbonden aan C te Q, als gemachtigden van belanghebbende, alsmede namens de ambtenaar, D, E en F, bijgestaan door diens gemachtigden G en H, verbonden aan I te R.
Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent al deze pleitnota's en de daarbij gevoegde bijlage tot de stukken van het geding.
1.5. Naar aanleiding van het door het Hof tot partijen gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2?, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden.
1.6. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het hof op 30 juni 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord A en B voornoemd als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de ambtenaar, G, D, E en F voornoemd.
Ter zitting hebben partijen verklaard dat zij geen bezwaar hebben tegen de wijziging van de samenstelling van de kamer en dat zij ermee instemmen dat al hetgeen is voorgevallen tijdens de eerste mondelinge behandeling geacht wordt te zijn herhaald tijdens de tweede mondelinge behandeling.
Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van de ambtenaar behorende bijlage. Het hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zittingen staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Bij het besluit, in de zin van artikel 273a van de gemeentewet, zoals dat toen luidde, vastgesteld in de openbare vergadering van 30 januari 1992 en bekendgemaakt in de Maas- en Geleenbode van 15 juli 1992, heeft de gemeenteraad van de gemeente Geleen het volgende besloten (hierna: het bekostigingsbesluit):
"1. Van de kosten van de uitvoering van het Centrumplan, begroot op ƒ 19.625.000,--, een bedrag van ƒ 4.700.000,--, (zegge: vier miljoen zevenhonderdduizend gulden) door middel van een in te stellen baatbelasting te verhalen op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door de uitvoering gebate onroerende zaken;
2. te bepalen dat het gebied waarbinnen de in het vorige lid bedoelde onroerende zaken zijn gelegen, wordt begrensd door de Rijksweg Noord gedeeltelijk, Rijksweg Centrum, Rijksweg Zuid gedeeltelijk, Prins de Lignesstraat, Mauritslaan, Henri Hermanslaan gedeeltelijk en de Groenstraat, een en ander zoals op de bij dit besluit behorende plattegrondtekening in bruine kleur is aangegeven."
2.2. De Verordening baatbelasting centrum Geleen 1997 is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 december 1996 en bekendgemaakt in de Maas en Geleenbode van 18 december 1996 (hierna: de verordening). Deze verordening luidt voorzover te dezen van belang:
"Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a een onroerende zaak;
1 een gebouwd eigendom;
2 een ongebouwd eigendom;
3 een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
4 een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.
b het bestemmingsplan: bestemmingsp1an centrum Geleen, vastgesteld door de gemeenteraad van Geleen op 7 november 1996.
Artikel 2 Belastbaar feit
1 Onder de naam 'baatbelasting centrum Geleen 1997' wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente, grenzend aan de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 1997 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
2 De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:
a herinrichting van pleinen en straten;
b uitbreiding van het verkeersvrije winkelgebied;
c herinrichting van de parkeerterreinen en -mogelijkheden;
d herinrichting van een busstation aan de Rijksweg Centrum;
e het aanbrengen c.q. uitbreiden van sierbestrating, beplanting, verlichting, kunstwerken en waterpartijen;
f het vernieuwen, verleggen en aanpassen van verlichting, kabels, leidingen en andere nutsvoorzieningen.
Artikel 3 Belastingplicht
1 De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1 De maatstaf van heffing is het aantal volle vierkante meters grondoppervlakte van de onroerende zaak met inachtneming van de volgende leden.
2 De grondoppervlakte van de onroerende zaak wordt bepaald op het aantal volle vierkante meters volgens het kadaster met dien verstande, dat wanneer deze gegevens bij het kadaster niet zijn vermeld dan wel blijkt dat de kadastergegevens niet correct zijn, het aantal volle vierkante meters wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
3 De grondoppervlakte van de onroerende zaak kan niet meer bedragen dan het maximale aantal volle vierkante meters dat volgens het bestemmingsplan mag worden bebouwd.
4 Voor de, op de in artikel 2, lid 2, bedoelde kaart, in groene markering aangegeven onroerende zaken, wordt de op grond van de voorgaande leden bepaalde grondoppervlakte gecorrigeerd met een factor 0,75 voor ligging/voorzieningen.
Artikel 5 Belastingtarief
De belasting bedraagt voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf ƒ 80,26."
2.3. In het kader van de realisatie van het centrumplan zijn werkzaamheden verricht die deels als onderhoudswerkzaamheden en deels als verbeteringswerkzaamheden zijn aan te merken.
2.4. Ter zake van de onroerende zaken die binnen het belastinggebied van de verordening liggen en die uitsluitend als woning worden gebruikt wordt wel een aanslag vastgesteld maar deze behoeft niet te worden betaald. In de invorderingssfeer voert de gemeente een coulanceregeling ten gunste van de die onroerende zaken betreffende belastingplichtigen. Zodra een dergelijke onroerende zaak niet meer uitsluitend wordt gebruikt voor bewoning wordt voor de nog niet verstreken belastingjaren een aanslag baatbelasting opgelegd en ingevorderd.
2.5. Belanghebbende is geheel 1997 eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 1 te S.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1. Moet de verordening onverbindend worden verklaard omdat het bekostigingsbesluit niet vermeldt in welke mate de aan de voorzieningen verbonden lasten zullen worden verhaald?
3.1.2. Moet de verordening onverbindend worden verklaard omdat het geheel van voorzieningen in het heringerichte gebied in vergelijking met de toestand waarin dit zich bij de oorspronkelijke inrichting bevond, niet wezenlijk veranderd is?
3.1.3.Moet de Verordening onverbindend worden verklaard omdat niet alle gebate onroerende zaken in de heffing zijn betrokken?
3.1.4.Moet de aanslag worden vernietigd omdat de onroerende zaak niet gebaat is bij de tot stand gebrachte voorzieningen?
3.1.5. Heeft de ambtenaar gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
3.1.6. Behoren tot het door middel van de onderhavige baatbelasting te verhalen bedrag tevens kosten van door de gemeente verrichte onderhoudswerkzaamheden?
3.1.7. Behoren tot het door middel van de onderhavige baatbelasting te verhalen bedrag tevens kosten van bovenwijkse voorzieningen?
3.1.8. Is de maatstaf van heffing voor de onroerende zaak op een te hoog bedrag vastgesteld?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend de ambtenaar ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Het is niet duidelijk op welke wijze de ambtenaar is omgegaan met de onroerende zaken die als woningen worden gebruikt. Ik stel dat deze belastingplichtigen wel een aanslag hebben gehad, waarna deze door de ambtenaar op grond van geldend beleid binnen de gemeente is vernietigd. Omdat deze onroerende zaken buiten de heffing zijn gebleven, moet ook de aanslag van belanghebbende worden vernietigd. Het verzoek om proceskostenvergoeding kan, gezien het van toepassing zijnde procesrecht, beperkt worden tot de werkelijke kosten van het beroep.
Het is niet duidelijk hoe het bedrag van ruim ƒ 19 miljoen, genoemd in het bekostigingsbesluit is opgebouwd. De fl. 19 miljoen moet kennelijk worden gesplitst in een deel dat ziet op het tot stand brengen van voorzieningen en een deel dat ziet op het wegwerken van achterstallig onderhoud en het uitvoeren van andere werken. Wij missen een goede uitsplitsing van dit bedrag. Wat precies voor de voorziening is begroot blijft onduidelijk. Het bekostigingsbesluit deugt daarom niet.
De ambtenaar
Aan de hand van de overgelegde kaart toon ik u dat aan de achterzijde van het gemeentehuis winkels met bovenwoningen staan. Het gebouw direct achter het gemeentehuis is nog in de heffing betrokken. Het parkeerterrein op de markt is verplaatst. De b-straat en de c-straat zijn nog voor autoverkeer toegankelijk. De markt is voor autoverkeer toegankelijk via de d-straat en de c-straat, het is geen doorgaande route meer. Het perceel met kadastraal nummer 000 was vroeger een halteplaats voor taxi's en bussen en is nu een bushalte voor bussen uit de gehele gemeente.
De 19 miljoen, wat later oploopt tot 23 miljoen, genoemd in het bekostigingsbesluit betreft een kostenraming voor het gehele centrumplan. Bij de herinrichting is alles vervangen, het is moeilijk daarbij te bepalen wat nu wel of niet achterstallig onderhoud betrof. Met de onderhavige baatbelasting is het de bedoeling het gehele bedrag van 4,7 miljoen, genoemd in het eerste lid van het bekostigingsbesluit, te verhalen. Welk deel van de begroting van fl. 19 miljoen precies ziet op het tot stand brengen van voorzieningen en welk deel op (achterstallig) onderhoud en bovenwijkse voorzieningen is nu niet meer te achterhalen. Je kunt van mening verschillen over wat (achterstallig) onderhoud is en wat niet. Waar het om draait is dat de kosten verbonden aan het tot stand brengen van de voorzieningen in elk geval veel hoger zijn geweest dan de fl. 4,7 miljoen die door middel van de baatbelasting zijn verhaald. Die 4,7 miljoen geeft dus voldoende de mate aan waarin de kosten van de voorzieningen zijn verhaald.
Ter zake van de onroerende zaken die binnen het belastinggebied van de verordening liggen en die uitsluitend als woning worden gebruikt wordt wel een aanslag vastgesteld maar deze behoeft niet te worden betaald. In de invorderingssfeer voert de gemeente een coulanceregeling ten gunste van de die onroerende zaken betreffende belastingplichtigen. Zodra een dergelijke onroerende zaak niet meer uitsluitend wordt gebruikt voor bewoning wordt voor de nog niet verstreken belastingjaren een aanslag baatbelasting opgelegd en ingevorderd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de aanslag.
De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 222, lid 2, Gemeentewet dient aldus te worden uitgelegd dat voor elke in te voeren baatbelasting tevoren bij een bekostigingsbesluit moet zijn vastgesteld in welke mate de lasten, verbonden aan de voorzieningen waarop die baatbelasting betrekking heeft - dat wil zeggen de voorzieningen waarbij de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaken zijn gebaat - zullen worden verhaald (HR 23 september 2005, nr. 39 704). Naar het oordeel van het hof dient voormelde uitleg tevens te worden gegeven aan artikel 273a, lid 4, van de Gemeentewet, zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bekostigingsbesluit.
4.2. Vaststaat dat het bekostigingsbesluit een vermelding geeft van de aan de uitvoering van het Centrumplan verbonden kosten en dat de kosten van de voorzieningen als zodanig niet in het bekostigingsbesluit worden vermeld. Uit de inventarisatie van de verrichte respectievelijk nog te verrichten werkzaamheden in het kader van het centrumplan (als bijlage gevoegd bij het verweerschrift) blijkt voorts dat het centrumplan voor een niet te verwaarlozen deel ziet op de uitvoering van werken die niet leiden tot het tot stand brengen van voorzieningen in de zin van artikel 273a van de gemeentewet. Het hof is daarom van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 273a, vierde lid, van de Gemeentewet gestelde eis dat de "aan die voorzieningen verbonden lasten" uit het bekostigingsbesluit moeten blijken
Naar het oordeel van het hof heeft de ambtenaar met het door hem overgelegde overzicht "Verhaalbare kosten herinrichting centrum Geleen" zijn stelling dat het in het bekostigingsbesluit vermelde te verhalen vaste bedrag van ƒ 4.700.000,-- uitsluitend betrekking heeft op kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 273a van de Gemeentewet en niet op kosten van onderhoud, niet aannemelijk gemaakt. Ook overigens is niet van feiten of omstandigheden gebleken die nopen tot het trekken van de conclusie dat dit vaste bedrag geacht moet worden enkel betrekking te hebben op de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 273a Gemeentewet.
4.3. Nu het bekostigingsbesluit niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet is de verordening onverbindend en moeten de onderhavige aanslag en de bestreden uitspraak worden vernietigd.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Daarbij wordt uitgegaan van vijf samenhangende zaken waarin belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld.
Dit betreft een zaak ten name van J B.V., kenmerknummer 99/00207, een zaak ten name van K, kenmerknummer 99/00208, een zaak ten name van L B.V., kenmerknummer 99/00209, een zaak ten name van M, kenmerknummer 99/00210 en de onderhavige zaak.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures, op 2,5 (punten) x ƒ 710,- (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak)) x 1,5 (factor samenhangende zaken is ƒ 2.662,50 (is € 1208,19).
Het hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van ƒ 2.662,50: 5 = ƒ 532,50 (€ 241,64).
Het hof wijst belanghebbendes verzoek om vergoeding van de werkelijke kosten af. De omstandigheid dat de gemeente niet van alle belastingplichtigen de invordering van de baatbelasting nastreeft en uitvoert is naar het oordeel van het hof niet te kwalificeren als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten fiscale procedures. Evenmin is als een dergelijke bijzondere omstandigheid te kwalificeren het gegeven dat de ambtenaar, na daartoe door het hof te zijn uitgenodigd, een nadere reactie geeft nadat hij ter zitting heeft meegedeeld dat hij niets heeft toe te voegen.
6. Beslissing
Het hof
* vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de aanslag,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 36,30,
* veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 241,64,-, en
* wijst de gemeente Geleen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 20 december 2005 door N. van Beelen, voorzitter, R.J. Koopman en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 20 december 2005
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.