Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2005, AV0805, 04/01642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2005, AV0805, 04/01642

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 december 2005
Datum publicatie
2 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AV0805
Zaaknummer
04/01642
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 7.7

Inhoudsindicatie

Is de aanslag in strijd met het bepaalde in artikel 25 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Italiaanse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te 's-Gravenhage op 8 mei 1990, Trb. 1990, 86, (hierna: het Verdrag) en het daarin volgens belanghebbende begrepen wederkerigheidsbeginsel?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/01642

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Y (Italië) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aanslag inkomstenbelasting 2002.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 december 2005 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

Na de behandeling van de zaak heeft het hof heden, 21 december 2005, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

De gronden voor de beslissing

1. Belanghebbende, geboren op 27 november 1938, heeft de Italiaanse nationaliteit en is in het onderhavige jaar woonachtig in Y (Italië), alwaar hij werkzaam is als ambtenaar bij het Italiaanse Ministerie van Onderwijs. Zijn inkomen bedroeg in 2002 € 23.512,-. Twee kinderen van belanghebbende wonen in Nederland.

2. Belanghebbende is sedert 1990 in bezit van een onroerende zaak in Nederland op het adres a-straat 1 te Q (hierna: de onroerende zaak). De WOZ-waarde van de onroerende zaak bedraagt € 214.184,-.

3. De onroerende zaak wordt door belanghebbende gedurende ongeveer 45 dagen per jaar gebruikt. De rest van het jaar staat de onroerende zaak leeg. De onroerende zaak staat belanghebbende niet als hoofdverblijf ter beschikking.

4. Over de jaren vóór 2002 zijn aan belanghebbende geen aangiftebiljetten inkomstenbelasting uitgereikt en geen aanslagen in die belasting opgelegd. Over het jaar 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een zogenoemd C-biljet uitgereikt. Van dit biljet is door belanghebbende slechts het voorblad ingezonden met daarbij gevoegd een brief met nadere informatie.

5. De Inspecteur heeft met dagtekening 20 april 2004 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting opgelegd op basis van uitsluitend inkomen uit sparen en beleggen in Nederland (box 3) in verband met de eigendom van de onroerende zaak. Het voordeel uit sparen en beleggen is door de Inspecteur vastgesteld op 4% van € 214.184 = € 8.567.

6. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zijn beroep uitsluitend gebaseerd is op de stelling dat de aanslag in strijd is met het bepaalde in artikel 25 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Italiaanse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te 's-Gravenhage op 8 mei 1990, Trb. 1990, 86, (hierna: het Verdrag) en het daarin volgens belanghebbende begrepen wederkerigheidsbeginsel. De overige in het beroepschrift en in andere tot de gedingstukken behorende stukken opgeworpen grieven heeft belanghebbende ter zitting nadrukkelijk laten varen.

7. Artikel 6, eerste lid, van het Verdrag bepaalt, voorzover hier van belang, dat inkomsten verkregen door een inwoner van Italië uit onroerende goederen die in Nederland zijn gelegen, in Nederland mogen worden belast. Nederland mag deze inkomsten forfaitair bepalen. Italië dient vervolgens aan belanghebbende, overeenkomstig het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van het Verdrag, een tegemoetkoming te verlenen ter vermijding van dubbele belasting.

Nederland heeft van zijn recht om de inkomsten uit onroerende goederen te mogen belasten gebruik gemaakt door middel van artikel 7.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

8. Artikel 25, eerste lid, van het Verdrag bepaalt, voorzover hier van belang, het volgende:

"Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. (...)".

9. Deze bepaling dient naar het oordeel van het hof voor de situatie van belanghebbende - als onderdaan van Italië - als volgt te worden gelezen: belanghebbende mag in Nederland niet aan enige belasting worden onderworpen die anders of zwaarder is dan de belastingheffing, waaraan Nederlandse onderdanen onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Nu Nederlandse onderdanen die, afgezien van hun nationaliteit, overigens in dezelfde omstandigheden verkeren als belanghebbende, te weten ook hun woonplaats in Italië hebben en ook een onroerende zaak in Nederland bezitten die niet als hoofdverblijf aan hen ter beschikking staat, in Nederland aan dezelfde inkomstenbelasting worden onderworpen als belanghebbende, kan belanghebbendes beroep op artikel 25 van het Verdrag hem niet baten.

10. Niet van belang is, anders dan belanghebbende kennelijk meent, welke belasting en tot welk bedrag in Italië over de daar gelegen onroerende zaken wordt geheven van buitenlandse ingezetenen. Het Verdrag bevat geen bepaling die het heffingsrecht van Nederland over in Nederland gelegen onroerende zaken zou beperken tot het bedrag dat Italië in een vergelijkbare situatie heft van een Nederlandse onderdaan die een woning in Italië bezit.

11. Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.

Het griffierecht en de proceskosten

Het hof is van oordeel, dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten, dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J.W. van der Voort, voorzitter, J. Swinkels en S. van Thiel, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 december 2005.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 3 januari 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.