Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2006, AV2866, 03/02688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2006, AV2866, 03/02688

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 februari 2006
Datum publicatie
28 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AV2866
Zaaknummer
03/02688

Inhoudsindicatie

In geschil is of per de datum van taxatie ultimo 2000 de WEVAB van de ondergrond/tuin van het woongedeelte en de WEVAB van de (onder)grond van de bedrijfsgebouwen gelijk was aan, naar niet in geschil is, de WEV ad fl. 175.000,-- respectievelijk fl. 225.000,-- (alles vrije verkoopwaarde). Indien die vraag ontkennend moet worden beantwoord, is in geschil of tijdens het in 2.1.1 vermelde gesprek op 2 juni 2003 door de taxateur van de inspecteur bij belanghebbendes taxateur en daarmee bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat het besproken compromisvoorstel zou worden geëffectueerd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/02688

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer

X te Y (gemeente Q) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Oost-Brabant (kantoor Z) van de rijksbelastingdienst (hierna: de inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 620.101, waarvan fl. 562.157,-- belast naar een bijzonder tarief van 45% (hierna: de aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspaak van de inspecteur verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van

fl. 603.851,-- waarvan fl. 545.907,-- belast naar een tarief van 45%.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van het beroep heeft de griffier van het hof van belanghebbende een griffierecht van € 31 geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.

1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd. De inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 oktober 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen als gemachtigde van belanghebbende verschenen en gehoord mevrouw A van B te R, bijgestaan door de heer C en de heer D, taxateur. Namens de inspecteur is verschenen en gehoord de heer E, bijgestaan door de heer F, de heer G en de heer H, taxateur.

1.4. Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.5. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het hof. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de drie bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. De inspecteur heeft ter zitting zonder bezwaar van de wederpartij in fotokopie drie kaarten en een luchtfoto overgelegd.

1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1.1. Belanghebbende dreef in maatschapsverband met zijn echtgenote een varkens- annex akkerbouwbedrijf, gelegen aan de a-straat 1 te Y. Mede in verband met de slechte economische situatie in de varkenshouderij hebben belanghebbende en zijn echtgenote in 2000 gebruik gemaakt van de eerste opkoopregeling van de zogenoemde Regeling beëindiging veehouderijtakken. In december 2000 werden de laatste varkens afgeleverd. Per 31 december 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote de onderneming gestaakt.

2.1.2. Belanghebbende en zijn echtgenote waren op huwelijksvoorwaarden gehuwd. Belanghebbende en zijn gezin woonden ten tijde van de staking aan de a-straat 1 te Y en zijn daar na de staking blijven wonen.

2.1.3. Tot het niet in de maatschap ingebrachte bedrijfsvermogen van belanghebbende behoorden het woongedeelte van een gebouw (hierna het woongedeelte) met ondergrond en tuin, bedrijfgebouwen met (onder)grond alsmede cultuurgrond. De ondergrond en tuin van het woongedeelte beliepen tezamen 700 m² (0.07.00 ha), de (onder)grond van de bedrijfsgebouwen tezamen 4.300 m² (0.43.00 ha) en de cultuurgrond in totaal 34.065 m² (3.40.65 ha). Tot de bedrijfsgebouwen behoorden onder meer een fokzeugenstalling van ongeveer 766 m² en een mestvarkensstalling van ongeveer 615 m².

2.1.4. De met het beëindigde bedrijf gemoeide grond lag in het op 17 oktober 2000 vastgestelde bestemmingsplan "I", in een zogenoemd stankgevoelig gebied en niet ver van de bebouwde kom van Y. De bestemming van de in 2.1.3 omschreven grond van belanghebbende luidde: "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (AHS)" met aanduiding "agrarisch bouwblok". Per agrarisch bouwblok was één agrarisch bedrijf toegestaan. Onder een agrarisch bedrijf verstond het bestemmingsplan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren. Onder deze begripsomschrijving was de vestiging van een vleesvarkensbedrijf, een paardenfokkerij of een vollegrondstuinbouwbedrijf ter plaatse toegestaan.

2.1.5. In verband met de ligging van zijn grond in een stankgevoelig gebied en dicht bij de bebouwde kom van Y, was het voor belanghebbende in 2000 niet mogelijk het varkensbedrijf te vergroten. Vóór de deelname aan voormelde opkoopregeling hadden belanghebbende en zijn echtgenote een milieuvergunning welke het houden van 123 fokzeugen, 770 vleesvarkens, 2 dekberen en 3 zoogkoeien toeliet.

2.1.6. Met het oog op de voorgenomen beëindiging van het varkensbedrijf heeft belanghebbende een taxateur ingeschakeld. In het op 21 december 2000 vastgestelde rapport van de taxatie is als object vermeld het "varkensbedrijf bestaande uit woning en bedrijfsgebouwen, ondergrond erf en bijbehorende cultuurgronden, plaatselijk bekend a-straat 1 te Y". De in 2.1.3 vermelde fokzeugenstalling en mestvarkensstalling werden niet in de taxatie opgenomen omdat die bedrijfsgebouwen in het kader van de opkoopregeling waren bestemd om te worden gesloopt. Ook "produktierechten" werden niet gewaardeerd omdat die waren bestemd om te worden verkocht.

2.1.7. Belanghebbendes taxateur heeft met betrekking tot de ondergrond en tuin van het woongedeelte, tezamen 700 m², zowel de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: de WEVAB) als de waarde in het economische verkeer (hierna: de WEV) vastgesteld op fl. 175.000,-- (vrije verkoopwaarde). De taxateur heeft de vrije verkoopwaarde vervolgens verminderd met 48% in verband met de in 2.1.2 vermelde voortgezette bewoning. Met betrekking tot de (onder)grond van de bedrijfsgebouwen, tezamen 4.300 m², heeft de taxateur zowel de WEVAB als de WEV vastgesteld op een totaalbedrag van fl. 225.000,-- (vrije verkoopwaarde). Belanghebbendes aangifte inkomstenbelasting/premie volkverzekeringen voor 2000 is gebaseerd op voormelde, door de taxateur gehanteerde cijfers.

2.1.8. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur met betrekking tot de ondergrond en tuin van het woongedeelte de aangegeven WEV van

fl. 175.000,-- gevolgd doch de WEVAB vastgesteld op fl. 60.000,-- (vrije verkoopwaarde). De inspecteur heeft de vrije verkoopwaarde vervolgens verminderd met 35% in verband met de in 2.1.2 vermelde zelfbewoning. Het percentage van 35 is door hem ontleend aan het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 mei 2001, nr. CPP/1381, onder meer gepubliceerd in V-N 2001/30.16. Met betrekking tot de (onder)grond van de bedrijfsgebouwen heeft de inspecteur de aangegeven WEV van fl. 225.000,-- gevolgd, doch de WEVAB daarvan vastgesteld op een totaalbedrag van fl. 100.000,-- (vrije verkoopwaarde).

2.2.1. In het kader van de aanslagregeling heeft de inspecteur belanghebbende bij brief d.d. 26 februari 2003 bericht voornemens te zijn van belanghebbendes aangifte af te wijken, onder meer op het punt van voormelde, door belanghebbende gehanteerde WEVAB waarden. Naar aanleiding van die brief heeft op 2 juni 2003 een gesprek plaatsgevonden tussen de taxateur van belanghebbende en de taxateur van de inspecteur. Tijdens dat gesprek is een compromisvoorstel besproken, inhoudende dat met betrekking tot de ondergrond en tuin van het woongedeelte de WEVAB zou worden vastgesteld op een totaalbedrag van fl. 77.000,-- en dat met betrekking tot de (onder)grond van de bedrijfsgebouwen de WEVAB zou worden vastgesteld op een totaalbedrag van fl. 163.000,--. Als voorwaarde voor effectuering van dat compromisvoorstel werd in het gesprek bepaald dat zowel belanghebbende als de inspecteur zijn goedkeuring aan het compromisvoorstel zou hechten.

2.2.2. Op 3 juni 2000 heeft de taxateur van de inspecteur het compromisvoorstel met de inspecteur besproken. Tijdens dat gesprek gaf de inspecteur zijn taxateur te kennen zijn goedkeuring aan het compromisvoorstel te willen onthouden omdat naar zijn oordeel geen nieuwe gezichtspunten naar voren waren gekomen. De taxateur van de inspecteur heeft belanghebbendes taxateur daaromtrent daags na het gesprek telefonisch bericht. Daarna werd met dagtekening 1 juli 2003 de aanslag opgelegd.

2.3. Nadat belanghebbende van de aanslag in bezwaar was gekomen, vond op 17 oktober 2000 een hoorgesprek plaats. De bevindingen van het gesprek van 17 oktober 2003 zijn vastgelegd in een brief van de inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende van 20 oktober 2003 welke brief tevens bevat het "Verslag van het horen" ingevolge onderdeel 6.2.5 van het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997. De uitspraak is gedagtekend 14 november 2003 en is toegezonden aan de gemachtigde van belanghebbende. In de uitspraak is gedeeltelijk aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen. De WEVAB (vrije verkoopwaarde) van de ondergrond/tuin van het woongedeelte is gesteld op fl. 70.000,-- en de WEVAB (vrije verkoopwaarde) van de (onder)grond van bedrijfsgebouwen op fl. 115.000,--.

Belanghebbendes belastbare inkomen werd verminderd met fl. 16.250,-- berekend als volgt:

fl. 70.000,-- - fl. 60.000,-- = fl. 10.000,--

fl. 115.000,-- - fl. 100.000,-- = fl. 15.000,--

(100 - 35)% van fl. 25.000,-- = fl. 16.250,--

Het belastbare inkomen werd vastgesteld op fl. 603.851,-- waarvan fl. 545.907,-- belast naar een tarief van 45%.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of per de datum van taxatie ultimo 2000 de WEVAB van de ondergrond/tuin van het woongedeelte en de WEVAB van de (onder)grond van de bedrijfsgebouwen gelijk was aan, naar niet in geschil is, de WEV ad fl. 175.000,-- respectievelijk fl. 225.000,-- (alles vrije verkoopwaarde).

Indien die vraag ontkennend moet worden beantwoord, is in geschil

of tijdens het in 2.1.1 vermelde gesprek op 2 juni 2003 door de taxateur van de inspecteur bij belanghebbendes taxateur en daarmee bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat het besproken compromisvoorstel zou worden geëffectueerd.

Belanghebbend beantwoordt beide vragen bevestigend. De inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend.

Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard de juistheid van het door de inspecteur in aanmerking genomen percentage van 35% als waardedrukkende factor van voormelde voortgezette bewoning, niet langer te betwisten. Dat punt is derhalve niet meer in geschil.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben partijen geen andere gronden aangevoerd, behoudens dat de inspecteur ter zitting nog heeft aangevoerd dat, indien belanghebbendes perceel voorafgaande aan de bedrijfsbeëindiging aan een agrariër zou zijn verkocht, een varkenshouder de meest gegadigde zou zijn geweest.

3.3.1. Belanghebbende concludeert primair tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 464.101,-- berekend als volgt:

Belastbaar inkomen na bezwaar fl. 603.851,--

fl. 175.000,-- - fl. 70.000,-- = fl. 105.000,--

fl. 225.000,-- - fl. 115.000,-- = fl. 110.000,--

(100 - 35)% van fl. 215.000,-- fl. 139.750,--

fl. 464.101,--, waarvan fl. 545.907,-- - fl. 139.750,-- = fl. 406.157,-- belast naar een tarief van 45%.

Subsidiair concludeert belanghebbende, naar het hof begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 568.101,-- berekend als volgt:

Belastbaar inkomen na bezwaar fl. 603.851,--

fl. 77.000,-- - fl. 70.000,-- = fl. 7.000,--

fl. 163.000,-- - fl. 115.000,-- = fl. 48.000,--

(100 - 35)% van fl. 55.000,-- fl. 35.750,--

fl. 568.101,--, waarvan fl. 545.907,-- - fl. 35.750,-- = fl. 510.157,-- belast naar een tarief van 45%.

3.3.2. De inspecteur concludeert tot ongegrond verklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In zijn arrest van 8 februari 2002, nr. 37 196 (onder meer gepubliceerd in BNB 2002/151), heeft de Hoge Raad, in een geval van overbrenging naar privé, beslist dat onjuist is de opvatting dat de waarde die in het economische verkeer aan de grond moet worden toegekend in geval van voortgezette agrarische aanwending daarvan, mede wordt bepaald door de mogelijkheid de grond buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf aan te wenden. Bij de bepaling van de waarde van de grond in geval van voortgezette agrarische aanwending daarvan dient de invloed die de waarde ondervindt van de mogelijkheid de grond niet-agrarisch te gebruiken, te worden geëlimineerd, aldus de Hoge Raad.

4.1.1. De inspecteur heeft bij zijn uitspraak op het bezwaar de volgende waarden in het economische verkeer met agrarische bestemming aangehouden:

Aantal m² WEVAB per m² vrij WEVAB per m² bewoond

-Ondergrond en

tuin woongedeelte 700 fl. 100,-- fl. 64,--

-(Onder)grond

bedrijfsopstallen 4.300 fl. 26,74 fl. 17,38

Totaal 5.000 fl. 37,-- fl. 24,05

De inspecteur heeft de door hem aangehouden waarden in het economische verkeer bij agrarische bestemming onder meer onderbouwd met verkoopgegevens van grond van een varkensbedrijf (met woning) in S (verkoop in januari 1999 van 10.000 m² grond voor € 68.067,-- of fl. 150.000,--) alsmede met verkoopgegevens van grond van varkensbedrijven (zonder woning) in (onder meer) T (verkoop op 15 februari 2000 van 4.000 m² grond voor € 27.227 of fl. 60.000,--), S (verkoop op 31 maart 2000 van 10.000 m² grond voor € 71.522 of fl. 157.613,--) en U (verkoop medio juli 2001 van 3.895 m² grond voor € 47.647 of fl. 105.000).

Samengevat:

Plaats Jaar Woning Aantal m² WEVAB per m² Nr.vlg. bijl. 10 vws

S 1999 ja 10.000 fl. 15,-- (3)

T 2000 neen 4.000 fl. 15,-- (4)

S 2000 neen 10.000 fl. 15,76 (7)

U 2001 neen 3.895 fl. 26,95 (8).

4.1.2. Niet in geschil is dat het bij die vier verkopen om transacties tussen zakelijk handelende derden ging en dat de overeengekomen prijzen niet beïnvloed zijn door andere dan zakelijke overwegingen. Verder is niet in geschil dat de onroerende zaken vrij van gebruik en bewoning zijn verkocht en geleverd.

In bijlage 10 bij het verweerschrift "onderbouwing taxatieverslag en vastlegging van de taxatie d.d. 17.10.2003" is bij de transacties (3), (4), (7) en (8) vermeld dat de genoemde grondprijzen zijn volgens de akten. Met betrekking tot de transactie (4) is een akte overgelegd waarin de verdeling van de totale koopprijs is opgenomen. Met betrekking tot de transactie (7) is een akte overgelegd waarin geen verdeling van de totale koopprijs is opgenomen. Op een mede overgelegde overgelegde kaart is een splitsing geschreven.

Belanghebbende heeft met betrekking tot die vier verkochte percelen geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld welke, wat de WEVAB betreft, aan een vergelijking met de onderwerpelijke (onder)grond/tuin woongedeelte en (onder)grond van de bedrijfsgebouwen in de weg staat.

4.1.3. Belanghebbende heeft in beroep, ter staving van de door hem bepleite WEVAB voor de ondergrond/tuin van het woongedeelte

(fl. 175.000 : 700 = fl. 250,-- per m²) en bepleite Wevab voor de (onder)grond van de bedrijfsgebouwen (fl. 225.000 : 4.300 =

fl. 52,33 per m²), verwezen naar de volgende transacties:

a. Levering op 11 juni 2003 (verkoopdatum 4 maart 2002) van een agrarische bouwkavel te V, gemeente W, groot ha 1.61.25 ha, voor de volgende koopprijzen:

ondergrond woonhuis en tuin, 1.000 m², € 45.000, prijs per m²:

fl. 99,--; agrarische bouwkavel, 9.000 m², € 283.024,--, prijs per m²: fl. 69,--; cultuurgrond, 6.125 m², € 35.000.

b. Levering op 30 augustus 2001 (verkoopdatum 23 juli 2001) van een perceel landbouwgrond met daarin begrepen een agrarisch bouwblok te Qq,groot ongeveer 3 hectaren voor een koopprijs van

fl. 650.000,-- (verrekening van over- en ondermaat tegen fl. 12,50 per centiare).

c. Verkoop op 23 april 2001 van een woning met nog te slopen bedrijfgebouwen, ondergrond tuin, erf en cultuurgrond te Rr voor de volgende koopprijzen:

woning, fl. 400.000,--; ondergrond woonhuis en tuin, 1.000 m², fl. 300.000,-- en erf 1.000 m², fl. 500.000,--, prijs per m²: fl. 55,55; overige cultuurgrond en bouwblok, 1,02,60 ha, fl. 125.000,--.

d. Koop begin 2001 door de gemeente Ss van een perceel grond te Ss in gebruik voor landbouwkundige doeleinden voor de volgende prijzen genoemd in een taxatierapport van 1999:

agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van ongeveer 1 ha voor

fl. 750.000,-- resp. fl. 725.000,--, prijs per m², fl. 75,-- resp. fl. 72,50.

Niet in geschil is dat deze onroerende zaken vrij van gebruik en bewoning zijn verkocht en geleverd.

4.1.4. Bij de in 4.1.3 vermelde verkopen a en b ging het, naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, om maagdelijke bouwblokken op zogenoemde "sterlocaties", waarop nieuwe agrarische bedrijven konden worden gevestigd van een aanzienlijk grotere omvang dan het door belanghebbende gestaakte bedrijf. Deze koopprijzen kunnen naar de mening van het hof niet als vergelijkingsmateriaal dienen voor de in geschil zijnde percelen van belanghebbende waarop een bestaand varkensbedrijf was gevestigd, liggende in een stankgevoelig gebied dicht tegen de bebouwde kom, waar, naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, uitbreiding van het bestaande varkensbedrijf niet mogelijk was.

De verkoop c betrof, naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, de verkoop van een woning met, in het kader van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, te slopen opstallen. De onroerende zaak is verkocht aan een buurman, een van de grotere tuinders van Tt, die op de nieuw verworven grond laad- en losstations voor zijn vollegrondstuinbouwbedrijf liet aanbrengen. Door de inspecteur is onweersproken gesteld dat de verkoopprijs in positieve zin is beïnvloed doordat ook niet-landbouwers tot de kring van gegadigden behoorden. Door belanghebbende is niet gesteld, en is ook niet anderszins aannemelijk geworden, dat de WEVAB van de in geschil zijnde percelen in positieve zin is beïnvloed door de wens van naburige landbouwers om hun bedrijf uit te breiden op de percelen van belanghebbende. Ook de bij de transactie c bedongen prijs kan daarom naar de mening van het hof niet als vergelijkingsmateriaal dienen.

De verkoop d kan evenmin als vergelijkingsmateriaal dienen. Die verkoop diende ervoor de vestiging van een megabedrijf van tussen de 4.550 en 4.680 vleesvarkens, waarvoor door de gemeente Ss vergunning moest worden verleend, te verhinderen.

4.1.5. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de (ligging van de) grond in Y uitermate geschikt zou zijn (geweest) voor (ook) andere bedrijven dan varkensbedrijven, bijvoorbeeld bloementeeltbedrijven en vollegrondsbedrijven. De inspecteur heeft ter zitting daartegen aangevoerd dat, indien belanghebbendes grond met opstallen aan een agrariër zou zijn verkocht, een varkenshouder de meest biedende gegadigde zou zijn geweest. Gelet op de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, dat tot belanghebbendes bedrijf varkensrechten/milieurechten behoorden, op belanghebbendes grond vóór de bedrijfsbeëindiging een fokzeugenstalling en een mestvarkenstalling stonden en belanghebbende niet heeft gesteld dat hij vóór zijn deelname aan de opkoopregeling (ook) met anderen dan varkenshouders contact heeft gehad over een eventuele bedrijfsovername, acht het hof het door de inspecteur in dezen gestelde aannemelijk.

4.1.6. Gelet op het in 4.1.1 t/m 4.1.5 vermelde, in onderlinge samenhang bezien, moet de eerste in geschil zijnde vraag ontkennend worden beantwoord.

4.2. Ingevolge de in 2.2.1 bedoelde voorwaarde was de inspecteur degene die naast belanghebbende (ook) feitelijk over het compromisvoorstel moest beslissen. De inspecteur was daarbij niet gebonden aan enigerlei opvatting van zijn taxateur. Ook de tweede (subsidiair) in geschil zijnde vraag moet ontkennend worden beantwoord.

4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk geheel aan de zijde van de inspecteur.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door J.W.J Huige, T. Blokland en J.G. Verseput, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 1 februari 2006

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 februari 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak

overgelegd.

2- het beroepschrift moet ondertekend zijn en tenminste het volgende

vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.