Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2006, AV2867, 04/00453

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2006, AV2867, 04/00453

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 februari 2006
Datum publicatie
28 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AV2867
Zaaknummer
04/00453
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 10, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.1, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.81

Inhoudsindicatie

Dient de bijdrage die ziet op de premie voor de ziektekostenverzekering van belanghebbendes echtgenote bij belanghebbende te worden belast?

In het geval belanghebbende geen dienstbetrekking bij D zou hebben gehad, zou hij geen recht op enige bijdrage hebben. Het recht op de (dubbele) bijdrage wordt derhalve ontleend aan de vroegere dienstbetrekking van belanghebbende. Belanghebbendes echtgenote heeft zelf geen recht op de bijdrage.

Uit het voorgaande volgt dat de bijdrage, ook dat deel dat ziet op de premie voor de ziektekostenverzekering van zijn vrouw, een voordeel is dat opkomt bij belanghebbende en dat tot zijn loon en daarmee tot zijn belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden gerekend.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00453

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.804,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,-.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 januari 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer A, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer B.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is gehuwd en geniet inkomsten uit vroegere arbeid, waaronder is begrepen loon uit vroegere dienstbetrekking verstrekt door Stichting C (hierna: C).

2.2. C verstrekt maandelijks een bijdrage in de premie voor de ziektekostenverzekering van belanghebbende en zijn echtgenote, te weten 2 x € 932,-. C rekent de bijdragen tot het brutoloon van belanghebbende.

2.3. Belanghebbendes echtgenote ontvangt van C een weduwepensioen, vanwege de vroegere dienstbetrekking van haar vorige echtgenoot bij D.

2.4. Het recht op de bijdrage in de premie voor de ziektekostenverzekering voor belanghebbendes echtgenote wordt ontleend aan de dienstbetrekking van belanghebbende.

2.5. In het beroepschrift claimt belanghebbende alsnog een aftrek van € 232,- wegens buitengewone uitgaven. Blijkens het verweerschrift is de Inspecteur accoord met deze aftrek.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft uitsluitend het antwoord op de volgende vraag:

Dient de bijdrage die ziet op de premie voor de ziektekostenverzekering van belanghebbendes echtgenote bij belanghebbende te worden belast?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

De aftrek wegens buitengewone uitgaven van € 232,- is niet in geschil.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Gemachtigde van belanghebbende

- In het verweerschrift stelt de Inspecteur dat de bijdrage welke ziet op de premie voor de ziektekostenverzekering van belanghebbendes echtgenote, volgens de regels van de Wet op de loonbelasting bij belanghebbende moet worden belast. Dat klopt wel, maar de loonbelasting is geen eindheffing. Ik stel dat de bijdrage voor de echtgenote van belanghebbende bij haar als loon belast dient te worden; het is persoonsgebonden. Als belanghebbende geen fiscale partner had gehad, had hij ook geen recht gehad op een dubbele bijdrage. Daarom moet de bijdrage niet bij belanghebbende worden belast.

- Belanghebbendes echtgenote ontvangt van C een weduwepensioen, vanwege de vroegere dienstbetrekking van haar vorige echtgenoot bij D. Maar zij ontleent het recht op de bijdrage aan de dienstbetrekking van belanghebbende, en niet aan de dienstbetrekking van haar vorige echtgenoot.

- Ik maak geen aanspraak op vergoeding van proceskosten.

De Inspecteur

- Belanghebbendes echtgenote heeft geen zelfstandig recht op de bijdrage.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar belastbaar inkomen uit werk en woning van, naar het Hof verstaat, € 85.640,-. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van, naar het Hof verstaat, € 86.572,-.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tot het belastbaar inkomen uit werk en woning behoort onder meer het belastbare loon (artikel 3.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB)).

4.2. Artikel 3.81 van de Wet IB luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder loon: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting (...)".

4.3. Artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, luidt als volgt:

"Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.".

4.4. In het geval belanghebbende geen dienstbetrekking bij D zou hebben gehad, zou hij geen recht op enige bijdrage hebben. Het recht op de (dubbele) bijdrage wordt derhalve ontleend aan de vroegere dienstbetrekking van belanghebbende. Belanghebbendes echtgenote heeft zelf geen recht op de bijdrage.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat de bijdrage, ook dat deel dat ziet op de premie voor de ziektekostenverzekering van zijn vrouw, een voordeel is dat opkomt bij belanghebbende en dat tot zijn loon en daarmee tot zijn belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden gerekend.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur en dient de aanslag te worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.572,- (zijnde € 86.804,- minus € 232,- aan buitengewone uitgaven). Het in het verweerschrift van de Inspecteur opgenomen bedrag van € 86.672,- berust kennelijk op een rekenfout.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Hoewel het beroep gegrond acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, nu belanghebbende ter zitting heeft aangegeven daar geen aanspraak op te maken.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.572,-;

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,-, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.

Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 1 februari 2006

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 februari 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.