Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2006, AV7601, 05/00499

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2006, AV7601, 05/00499

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 februari 2006
Datum publicatie
31 maart 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AV7601
Zaaknummer
05/00499

Inhoudsindicatie

In geschil is de vraag of het bedrag van € 49.632,= dat belanghebbende in zijn aangifte heeft opgevoerd, is aan te merken als een aflossing van de schuld uit overbedeling zoals bepaald in het convenant, dan wel of dit geheel dan wel gedeeltelijk valt aan te merken als afkoop van een verplichting tot betaling van alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Kenmerk: 05/00499

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

gemachtigde de heer A, verbonden aan B B.V. te Q,

tegen de mondelinge uitspraak in de zaak met registratienummer AWB 05/915 van de rechtbank Breda van 12 september 2005, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P,

hierna: de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 22 oktober 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 58.600,= en een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.505,=. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak gedagtekend 3 februari 2005 de aanslag gehandhaafd.

1.2. Bij mondelinge uitspraak van 12 september 2005, verzonden op 23 september 2005, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij brief van 5 oktober 2005, bij het Hof ingekomen op 7 oktober 2005. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 januari 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.4. Belanghebbende heeft vóór de zitting op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.5. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

2.1. Het Hof gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

2.2. Belanghebbende is zelfstandig ondernemer; hij heeft een glazenwasserij in Y. Hij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw C (hierna: de ex-echtgenote). Op 29 november 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond de echtscheiding tussen belanghebbende en zijn ex-echtgenote uitgesproken, waarbij de echtgenoten is bevolen "over te gaan tot verdeling van de goederen tussen de echtgenoten gemeen". De echtscheidingsbeschikking is op 14 februari 2002 ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand van de gemeente Y, zodat het huwelijk per laatstgenoemde datum is geëindigd en de tussen belanghebbende en zijn ex-echtgenote bestaande algehele goederengemeenschap per die datum is ontbonden.

2.3. Ter verdeling van de gemeenschappelijke boedel werd in maart 2002 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) opgemaakt en ondertekend door belanghebbende en zijn ex-echtgenote.

In artikel 9 van het convenant staat vermeld:

"Alle eventuele door de ene partij aan of ten behoeve van de andere partij na 30 september 2000 gedane betalingen zullen tussen partijen tot geen verrekening aanleiding vormen. Partijen doen voor zoveel nodig over een weer ter zake afstand van alle vorderingsrechten jegens elkaar.".

2.4. In artikel 12 van het convenant staat vermeld:

"Door bovenstaande verdeling wordt X overbedeeld.

Ten einde deze overbedeling ongedaan te maken zal X uiterlijk per de datum waarop de notariële akte van toescheiding van de onroerende zaken aan X zal worden gepasseerd aan C voldoen een bedrag van ƒ 125.000,- (€ 56.722,53) door storting van dat bedrag op [...]".

2.5. Vervolgens bepaalt artikel 14 van het convenant het volgende:

"Partijen komen overeen dat de één tegenover de ander niet tot betaling van enige bijdrage in elkaars levensonderhoud/alimentatie gehouden zal zijn, waarbij partijen bovendien afspreken dat deze afspraak niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van de omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan dit niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, [...]".

2.6. Tot slot wordt in artikel 15 van het convenant verklaard dat partijen, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in het convenant, niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting verlenen.

2.7. Tijdens de echtscheidingsprocedure heeft de ex-echtgenote op 8 juni 2001 een verzoek ingediend bij de arrondissementsrechtbank te Roermond tot onder meer vaststelling van een bijdrage door belanghebbende in haar levensonderhoud van ƒ 1.250,= per maand. Voordat het convenant werd gesloten, schreef haar advocaat op 18 februari 2002 aan belanghebbendes advocaat het volgende:

"Anderzijds is mij tijdens de bespreking van vorige week gebleken, dat kennelijk partijen regelmatig onderling met elkaar contact hebben en daaruit is voortgevloeid een alternatief voorstel zijdens cliënte in de richting van uw cliënt, inhoudende onder handhaving van hetgeen inmiddels feitelijk is verrekend of uitbetaald, danwel feitelijk toegescheiden, een toescheiding aan uw cliënt van alle activa en passiva tot de huwelijksgemeenschap behorende, waaronder derhalve het totaal der registergoederen met daarop rustende hypotheken en voorts hetgeen in dat kader tot het bedrijf behoort, onder uitbetaling aan cliënte van het bedrag van hfl 125.000,-- tegen algehele en finale kwijting op dit punt der vermogensverdeling.

[...]

Rest ons dan nog enkel de alimentatiekwestie, [...].

[...] waarbij ik denk dat een eventuele effectuering van het hiervoor omschreven alternatieve voorstel een belangrijke invloed kan uitoefenen ten gunste van uw cliënt. Dit laatste vermeld ik strikt confraterneel, omdat ik denk dat cliënte terzake te bewegen zal zijn. In formele zin moet ik mij de rechten op alimentatie ten behoeve van cliënte voorbehouden.".

2.8. Volgens de opstelling van belanghebbendes gemachtigde met opschrift "Specificatie alimentatie-aftrek", welke opstelling tot de stukken van het geding behoort, bedroeg het gemeenschappelijke vermogen per 30 september 2000 € 61.362,=. De ex-echtgenote had recht op 50% daarvan, dat is op € 30.681,=. Belanghebbende heeft aan de ex-echtgenote de volgende bedragen betaald:

in 2000 € 21.060,=, in 2001 € 1.831,= en in 2002 € 58.784,=, in totaal derhalve € 81.675,=.

Omdat de ex-echtgenote een bedrag van € 81.675,= heeft ontvangen, werd zij per saldo voor € 50.994,= overbedeeld, aldus belanghebbende.

2.9. In hun aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 hebben belanghebbende en zijn huidige echtgenote het bedrag van € 50.994,= opgevoerd als een afkoopsom van alimentatie als bedoeld in artikel 6.3, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarvan een bedrag van € 49.632,= aan belanghebbende is toegerekend en ten laste van belanghebbendes inkomen uit werk en woning is gebracht.

2.10. Ter zitting heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat hij - naast het bedrag van € 81.675,= - ook nog een bedrag van € 56.723,= (ƒ 125.000,=) aan de ex-echtgenote heeft betaald in 2002, na de ondertekening van het convenant.

3. Standpunten van partijen in hoger beroep

3.1. In geschil is de vraag of het bedrag van € 49.632,= dat belanghebbende in zijn aangifte heeft opgevoerd, is aan te merken als een aflossing van de schuld uit overbedeling zoals bepaald in het convenant, dan wel of dit geheel dan wel gedeeltelijk valt aan te merken als afkoop van een verplichting tot betaling van alimentatie.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende:

- De berekening van de betaling, die als alimentatie moet gelden en afgetrokken is (€ 50.994,=), wijkt af van het bedrag van € 56.723,= (ƒ 125.000,=). Elke berekening staat op zich. Telkens als er geld was, heb ik aan de ex-echtgenote betaald: Toen het onroerend goed verkocht werd bijvoorbeeld of de bankrekeningen verdeeld werden. Dat was boedelverdeling, geen alimentatie.

- De ex-echtgenote had onvoldoende geld om rond te komen.

- Het klopt dat er over de alimentatie niets is afgesproken. Toen de boedel verdeeld werd, is er nog een slotbetaling geweest van ƒ 125.000,=.

- Op uw vraag, waarom ik meer had betaald dan het convenant bepaalde, antwoord ik dat ik er op een gegeven moment vanaf wilde. Ik verkeer in onmin met mijn ex-echtgenote; zij wilde ƒ 1.250,= per maand voordat het convenant opgemaakt was. Ik voelde me gedrongen om haar te betalen. Ik dacht dat ik het kon opbrengen, maar ik moest mijn zaak verkopen en ben in financiële moeilijkheden gekomen. Normaal gesproken moet men 12 jaar betalen, dat is dan ƒ 1.250 x 12 maanden x 12 jaar = ƒ 180.000,=. Contant gemaakt geeft dat dan het bedrag van ƒ 125.000,=.

- Ik ga er mee akkoord dat de zaak inzake de premie Ziekenfondswet, aanhangig bij uw Hof onder kenmerk 05/00502, de uitspraak in de inkomstenbelasting volgt.

De Inspecteur:

- Ik persisteer bij mijn standpunt verwoord in het verweerschrift.

- Ik heb ook geworsteld met het exacte bedrag van de aftrek. In geschil is de aftrek van het bedrag van € 49.632,=.

- De aanslag premie Ziekenfondswet volgt de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 8.968,=.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4. Overwegingen

4.1. In eerste aanleg heeft belanghebbende gesteld dat hij aan zijn ex-echtgenote een bedrag van € 50.994,= meer heeft betaald dan waartoe hij op grond van het huwelijksvermogensrecht verplicht was. In hoger beroep heeft hij onweersproken gesteld dat naast dat bedrag door hem nog een bedrag van ƒ 125.000,= (€ 56.723,=) is betaald.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende meer heeft betaald aan zijn ex-echtgenote dan alleen het bedrag van ƒ 125.000,= (€ 56.723,=) waartoe hij op grond van het convenant verplicht was. Gelet op de hierboven aangehaalde bepalingen van het convenant was belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet tot betaling van andere bedragen dan die uit hoofde van de verdeling van de goederengemeenschap verplicht. Volgens artikel 14 van het convenant was belanghebbende niet tot betaling van enige bijdrage in levensonderhoud van de ex-echtgenote gehouden. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat er over alimentatie verder niets is overeengekomen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen door hem aan zijn ex-echtgenote meer is betaald dan het bedrag van ƒ 125.000 (€ 56.723,=) waartoe het convenant hem verplichtte, ten titel van afkoop van alimentatie is betaald.

4.2. Belanghebbende beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2003, nr. 38.315, BNB 2003/371, evenwel ten onrechte. In die zaak bepaalde immers het echtscheidingsconvenant - anders dan in het hier aan de orde zijnde geval - dat de man onderbedeeld werd met als compensatie dat de vrouw geen aanspraak maakte op alimentatie.

4.3. De rechtbank is derhalve op goede gronden tot de uitspraak gekomen.

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met overneming van de gronden.

5. Griffierecht

Het Hof is van oordeel, dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de aangevallen uitspraak met overneming van de gronden.

Aldus vastgesteld door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en J. Swinkels, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 22 februari 2006

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 februari 2006

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.