Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2006, AX3068, 03/00187

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2006, AX3068, 03/00187

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 februari 2006
Datum publicatie
23 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AX3068
Zaaknummer
03/00187

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, op wie de bewijslast drukt, heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de Inspecteur instemde met de door belanghebbende in de bijlage bij de aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1997 vermelde schatting van de waarde van de aandelen. De omstandigheid dat de Inspecteur niet heeft gereageerd op de hiervóór in 2.5 vermelde brief van belanghebbende van 4 februari 1999, noch op hetgeen belanghebbende in of bij de hiervóór in 2.4 en 2.7 vermelde aangiftes inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, 1998 en 1998 en in 2.10 vermelde aangiftes vermogensbelasting 1999 en 2000 met betrekking tot zijn aanmerkelijk belang heeft vermeld, kan daaraan niet afdoen. Die omstandigheid heeft er immers niet toe geleid dat de aanslagregeling over die jaren tot een andere uitkomst heeft geleid dan het geval zou zijn geweest, indien de Inspecteur de schatting van belanghebbende zou hebben betwist. Ook de brief van de Inspecteur van 25 april 2002 heeft - mede gelet op de inhoud van brief van belanghebbende van 2 mei 2002 - niet bij hem de indruk kunnen wekken van een mogelijke instemming van de Inspecteur met de schatting van belanghebbende, aangezien de Inspecteur er in die brief nog van uitging dat het door belanghebbende genoemde bedrag van ƒ 240.000,-- de historische kostprijs van de aandelen vertegenwoordigde.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr.03/00187

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekering opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 87.217,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 85.276,--. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak het verschuldigde bedrag aan belasting vastgesteld op ƒ 1.866,--. Bij de vaststelling van dit bedrag is rekening gehouden met een bedrag van ƒ 453,-- wegens verliezen uit aanmerkelijk belang. De Inspecteur heeft het terzake van een verlies uit aanmerkelijk belang op 31 december 2000 nog te verrekenen bedrag bij beschikking vastgesteld op nihil.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 september 2005 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen.

1.4. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 21 juli 2005, met nummer 3S RRRL 1350269, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is gehuwd met mevrouw A1 (hierna: mevrouw A). Mevrouw A was in de jaren 1997, 1998 en 1999 houdster van acht aandelen van ƒ 1.000,-- elk in de naamloze vennootschap B' Houtindustrie N.V. (hierna: de vennootschap). Het geplaatste kapitaal van de vennootschap bedroeg in deze jaren ƒ 150.000,--. Het belang van mevrouw A in het geplaatste kapitaal van de vennootschap beliep derhalve 5 1/3%. Dit belang vormde met ingang van 1 januari 1997 voor belanghebbende een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

2.2. De activiteiten van de vennootschap bestonden tot in 1998 uit de exploitatie van onroerende zaken. De vennootschap heeft in 1998 al haar gronden en gebouwen verkocht. De goederen zijn verkocht voor in totaal ƒ 700.000,--. Bij de verkoop is een boekwinst behaald van ƒ 405.585,-- De vennootschap is op 1 mei 1999 geliquideerd.

2.3. Mevrouw A heeft in 1998 en 1999 liquidatie-uitkeringen van de vennootschap ontvangen ten bedrage van respectievelijk ƒ 20.267,-- en ƒ 21.333,--. In het onderhavige jaar (2000) heeft zij een definitieve liquidatie-uitkering ontvangen van ƒ 1.940,69.

2.4. Belanghebbende heeft in een bijlage (model K: specificatie aanmerkelijk belang) bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 melding gemaakt van de verkrijging van het aanmerkelijk belang in de vennootschap. In deze bijlage heeft hij de waarde van de acht aandelen op 1 januari 1997 geschat op ƒ 30.000,-- per aandeel, derhalve op ƒ 240.000,--.

2.5. Belanghebbende heeft in een brief van 4 februari 1999 de Inspecteur onder verwijzing naar de in 2.4 bedoelde bijlage op voet van artikel 20i, lid 1, van Wet verzocht de waarde in het economische verkeer van de aandelen op 1 januari 1997 vast te stellen.

2.6. De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd met dagtekening 22 december 2000.

2.7. In zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1998 en 1999 heeft belanghebbende de door mevrouw A in die jaren ontvangen liquidatie-uitkeringen van respectievelijk ƒ 20.267,-- en ƒ 21.333,-- niet als winst uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen.

2.8. Belanghebbende heeft zich in een bijlage (model K: specificatie aanmerkelijk belang) bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 op het standpunt gesteld dat een liquidatie-uitkering in mindering moet worden gebracht op de verkrijgingsprijs van de aandelen.

2.9. De Inspecteur heeft de hiervóór in 2.7 vermelde aangiften over 1998 en 1998 bij de aanslagregeling gecorrigeerd en de in die jaren ontvangen liquidatie-uitkeringen van respectievelijk ƒ 20.267,-- en ƒ 21.333,-- wel in het belastbare inkomen begrepen. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze liquidatie-uitkeringen alsnog niet als winst uit aanmerkelijk belang aangemerkt en heeft hij de aanslagen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1998 en 1999 dienovereenkomstig verminderd.

2.10. In zijn aangiften vermogensbelasting 1999 en 2000 heeft belanghebbende de waarde van de aandelen berekend op respectievelijk ƒ 219.733,-- (= ƒ 240.000,-- -/- ƒ 20.267,--)en ƒ 198.400,-- (= ƒ 219.733,-- -/- ƒ 21.333,--). De aanslagen vermogensbelasting over deze jaren zijn opgelegd naar een vermogen van respectievelijk (negatief) ƒ 68.648 en (negatief) ƒ 81.162,--.

2.11. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar heeft belanghebbende de door mevrouw A in dat jaar ontvangen definitieve liquidatie-uitkering van (afgerond) ƒ 1.941,-- niet als winst uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. Hij heeft wel een verlies uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen van ƒ 196.559,--.

2.12. Belanghebbende heeft zich in een bijlage (model K: specificatie aanmerkelijk belang) bij de aangifte opnieuw op het standpunt gesteld dat een liquidatie-uitkering in mindering moet worden gebracht op de verkrijgingsprijs van de aandelen. In deze bijlage heeft het door hem in de aangifte in aanmerking genomen verlies uit aanmerkelijk als volgt berekend: ƒ 240.000,-- -/- ƒ 20.267,-- -/- ƒ 21.333,-- -/- ƒ 1.941,-- = ƒ 196.559,--.

2.13. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de aangifte gecorrigeerd en de definitieve liquidatie-uitkering van ƒ 1.941,-- in het belastbare inkomen begrepen. De Inspecteur heeft het verlies uit aanmerkelijk belang niet in aanmerking genomen.

2.14. Belanghebbende heeft zich in zijn bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag erover beklaagd dat de Inspecteur de definitieve liquidatie-uitkering van ƒ 1.941,-- ten onrechte in het belastbare inkomen heeft begrepen en dat hij geheel voorbij is gegaan aan het verlies uit aanmerkelijk belang.

2.15. De Inspecteur heeft in zijn brief aan belanghebbende van 25 april 2002 het volgende opgemerkt:

"Wat mij niet duidelijk is (grotendeels omdat eventueel door u bij eerder ingediende aangiften meegestuurde stukken centraal zijn gearchiveerd) is de vastgestelde waarde van het aanmerkelijk belang.

Indien u mij hierover nader kunt informeren, zal het bezwaar als volgt door mij worden afgewikkeld:

(...);

De slotuitkering wordt uit het inkomen gehaald;

Als verlies uit aanmerkelijk belang wordt aangemerkt het bedrag ad f. 196.559. 25% van dit bedrag zal met de aanslag verrekend worden (eventueel met aanslagen over eerdere en volgende jaren.".

2.16. De Inspecteur heeft in zijn brief aan belanghebbende van 21 juni 2002 het volgende opgemerkt:

"Voor de berekening van het verlies uit aanmerkelijk belang moet ik (...) uitgaan van de verkrijgingsprijs van de aandelen. In mijn brief van 25 april ben ik er van uitgegaan dat de waarde welke u aangaf de historische kostprijs zou zijn. Nu u aangeeft dat dit de waarde voor de vermogensbelasting is, de waarde in het economische verkeer, wil ik u verzoeken mij ter beoordeling van het verlies alsnog de historische kostprijs mee te delen.".

2.17. Belanghebbende heeft in zijn brief van 24 juni 2002 aan de Inspecteur het volgende bericht:

"Aangezien het aanmerkelijk belang is ontstaan door wetswijziging is het vijfde lid van artikel 20c van toepassing d.w.z. niet de historische kostprijs, maar de waarde in het economisch verkeer geldt als de verkrijgingsprijs.".

2.18. De Inspecteur heeft in zijn brief aan belanghebbende van 11 juli 2002 het volgende medegedeeld:

"Uitgaande van het aandelenkapitaal, de reserve per 1 januari 1997 en rekening houdend met de op het verkochte onroerend goed gemaakte winst (verminderd met een latente vennootschapsbelasting van 20% op de winst) bedraagt de intrinsieke waarde f. 850.308.

N.B. De latente belasting zou gelet op de verkoop in 1999 gesteld kunnen worden op 35%.

Uw aandeel hierin is 8/150 ofwel f. 45.350. Hierbij is overigens (nog) geen rekening gehouden met een korting vanwege een minderheidspakket.

Deze waarde komt nagenoeg overeen met wat door u werd verkregen aan dividend- en liquidatieuitkeringen over 1998, 1999 en 2000, zijnde f. 43.540.

Gelet op de berekende waarde per 1 januari 1997 resteert er nog f. 1.810 aan te verrekenen aanmerkelijk belang verlies.

Met dit bedrag wil ik dan ook rekening bij het afwerken van het bezwaarschrift.".

2.19. De Inspecteur heeft in zijn brief aan belanghebbende van 27 november 2002 ter motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift het volgende medegedeeld:

"Naar mijn mening kan het aanmerkelijk belangverlies worden bepaald op f. 1.810, hetgeen leidt tot een taxcredit ad f. 453. (...). Het belastbaar inkomen wordt derhalve vastgesteld op 87.217 -/- 1.941 = f. 85.276.".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. (primair) Heeft de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1997 impliciet bij voor bezwaar vatbare beschikking de waarde van de aandelen op 1 januari 1997 vastgesteld conform de in de bijlage vermelde schatting van belanghebbende?

2. (subsidiair) Heeft de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat hij instemde met de door belanghebbende in voornoemde bijlage vermelde schatting?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

De Inspecteur

Het is nagenoeg uitgesloten dat de Inspecteur vóór het opleggen van de onderhavige aanslag zich expliciet heeft uitgelaten over de waarde van de aandelen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot aanslag naar een belastbaar inkomen van (negatief) ƒ 109.342,--.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf en ambtshalve

Blijkens de onder 1.4 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 22 juli 2005 uitgereikt.

Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Ten aanzien van het geschil

4.1. Naar het oordeel van het hof biedt de inhoud van de stukken van het geding geen grond voor de stelling dat de Inspecteur de waarde van de aandelen op 1 januari 1997 op een eerder tijdstip bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld dan in zijn brief van 11 juli 2004. Dientengevolge is er geen reden aanwezig om die brief of de uitspraak op het bezwaarschrift van 11 december 2002 aan te merken als een herziening van een eerder genomen beschikking.

4.2. Belanghebbende, op wie de bewijslast drukt, heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de Inspecteur instemde met de door belanghebbende in de bijlage bij de aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1997 vermelde schatting van de waarde van de aandelen. De omstandigheid dat de Inspecteur niet heeft gereageerd op de hiervóór in 2.5 vermelde brief van belanghebbende van 4 februari 1999, noch op hetgeen belanghebbende in of bij de hiervóór in 2.4 en 2.7 vermelde aangiftes inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, 1998 en 1998 en in 2.10 vermelde aangiftes vermogensbelasting 1999 en 2000 met betrekking tot zijn aanmerkelijk belang heeft vermeld, kan daaraan niet afdoen. Die omstandigheid heeft er immers niet toe geleid dat de aanslagregeling over die jaren tot een andere uitkomst heeft geleid dan het geval zou zijn geweest, indien de Inspecteur de schatting van belanghebbende zou hebben betwist. Ook de brief van de Inspecteur van 25 april 2002 heeft - mede gelet op de inhoud van brief van belanghebbende van 2 mei 2002 - niet bij hem de indruk kunnen wekken van een mogelijke instemming van de Inspecteur met de schatting van belanghebbende, aangezien de Inspecteur er in die brief nog van uitging dat het door belanghebbende genoemde bedrag van ƒ 240.000,-- de historische kostprijs van de aandelen vertegenwoordigde.

4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Griffierecht

Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 1 februari 2006

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 februari 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.