Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2006, AX3075, 03/01604
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2006, AX3075, 03/01604
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 januari 2006
- Datum publicatie
- 23 mei 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:AX3075
- Zaaknummer
- 03/01604
- Relevante informatie
- Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 8
Inhoudsindicatie
In december 1998 gedateerde koopakten is A zowel als vertegenwoordiger van de verkoper als van de koper opgetreden. Beide akten zijn niet geregistreerd en evenmin notarieel verleden. De inspecteur maakt met de in de sub 2.6. t/m 2.8. vermelde feiten aannemelijk dat de in akten met pen ingevulde datum van 1 december 1998 niet juist kan zijn en dat deze koopovereenkomsten niet in 1998 tot stand zijn gekomen
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/01604
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen het niet doen van uitspraak (fictieve weigering) door de inspecteur van de Belastingdienst Z (hierna aan te duiden als: de inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van fl. 294.098,=. Tegen deze aanslag is bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar is geen uitspraak gedaan.
1.2. Belanghebbende is tegen de fictieve weigering tot het doen van uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 232,=.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 oktober 2005 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende A, middellijk aandeelhouder van belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld door mr. B en mevrouw C, alsmede, namens de inspecteur, drs. D en E.
1.4. De inspecteur heeft op 26 oktober 2005 een kopie overgelegd van het vonnis van de rechtbank F van 1 juli 2005 in de strafzaak tegen A alsmede een pleitnota met een bijlage. Belanghebbende legt ter zitting een pleitnota met bijlagen over. Partijen verklaren geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze stukken. Het hof rekent deze tot de stukken van het geding.
1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is op 20 februari 1990 opgericht. Zij heeft tot doel het deelnemen in ondernemingen, het doen van beleggingen en het ter leen opnemen en verstrekken van gelden, alles in de ruimste zin.
2.2. Op 31 mei 1994 heeft belanghebbende onroerende zaken verkocht voor fl. 805.000,=. De winst werd toegevoegd aan een vervangingsreserve.
2.3. Bij notariële akte van mei 1999 worden de aandelen in belanghebbende door de aandeelhouder G geleverd aan H B.V., vertegenwoordigd door de heer A.
2.4. Op 25 april 2000 heeft belanghebbende door I B.V. een tweetal onroerende zaken aan de J-weg 3 en de K-straat 27 en 27 A te L geleverd gekregen. De koopsom voor elk van beide panden bedroeg fl. 450.000,=. Volgens de akten van levering hebben beide aankopen bij overeenkomsten van december 1998 plaatsgehad.
2.5. De beide koopakten zijn namens verkoper en koper ondertekend door A en met de pen op december 1998 gedateerd.
2.6. In een brief van 27 juni 2000 verklaart A namens I B.V. aan M te N dat de gebouwen aan de J-weg 3 en de K-straat 27 te L door I B.V. per 13 april 2000 zijn verkocht.
2.7. In een faxbericht van 8 oktober 1999 aan notaris mr. O geeft de heer P als gemachtigde van belanghebbende aan dat I B.V. in het bezit is van twee onroerende zaken die aan belanghebbende moeten worden overgedragen. Als bijlage bij een faxbericht van 15 oktober 1999 aan genoemde notaris zendt genoemde heer P een tweetal overnamebalansen van belanghebbende waarop niettegenstaande de op 1 december 1998 gedateerde aankopen aan de actiefzijde geen onroerende zaken voorkomen.
2.8. Het in de koopovereenkomst van 1 december 1998 gekochte pand aan de K-straat 27 had I B.V. op 1 juni 1995 al geleverd aan een derde.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft de vraag of de in de op 1 december 1998 gedateerde aankopen van onroerende zaken in 1998 hebben plaatsgevonden.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. De inspecteur verdedigt de tegenovergestelde opvatting.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft belanghebbende hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
De overeenkomsten zijn achteraf opgemaakt en ondertekend, maar naar de datum van de eerder gesloten mondelinge overeenkomsten. Er was grote achterstand in de verwerking van de kladblaadjes waarop alles geschreven stond. Soms duurde het wel drie maanden voor de boekhouder op vastlegging aandrong.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag tot een opgelegd naar een belastbaar bedrag van fl. 1.500,=. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In december 1998 gedateerde koopakten is A zowel als vertegenwoordiger van de verkoper als van de koper opgetreden. Beide akten zijn niet geregistreerd en evenmin notarieel verleden. De inspecteur maakt met de in de sub 2.6. t/m 2.8. vermelde feiten aannemelijk dat de in akten met pen ingevulde datum van 1 december 1998 niet juist kan zijn en dat deze koopovereenkomsten niet in 1998 tot stand zijn gekomen
4.2. Gelet op het vorenstaande verklaart het hof het beroep ongegrond.
5. Proceskosten
De inspecteur heeft geen uitspraak gedaan op bezwaar. De daarvoor door de inspecteur opgegeven motivering, hierin bestaande dat sprake was van bijzondere omstandigheden, acht het hof niet valide. Naar het oordeel van het hof waren deze omstandigheden niet zodanig bijzonder dat zij aan het doen van uitspraak in de weg stonden. Het hof acht derhalve termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 1.207,50.
6. Griffierecht
Gelet op het sub 5 vermelde en artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep ongegrond;,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,=,
* veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.207,50, en
* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door J.W. Zwemmer, voorzitter, A.J. van Soest en
N. van Beelen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken
op: 25 januari 2006
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 25 januari 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.