Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2006, AX9331, 03/00615
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2006, AX9331, 03/00615
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 maart 2006
- Datum publicatie
- 27 juni 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:AX9331
- Zaaknummer
- 03/00615
Inhoudsindicatie
Artikel 55, lid 5 van de Wet IB 1964 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
"De in Nederland wonende belastingplichtige geniet de alleenstaande-ouderaftrek indien hij, ongehuwd zijnde, in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een huishouding heeft gevoerd met een kind of pleegkind dat in belangrijke mate door hem is onderhouden, en hij deze huishouding gedurende die tijd heeft gevoerd met geen ander dan kinderen of pleegkinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt."
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die in aanmerking wenst te komen voor een toeslag op de basisaftrek, de feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat zij inderdaad op deze toeslag (de alleenstaande-ouderaftrek) recht heeft (vergelijk Hoge Raad 25 april 2003, nr. 37 977, VN 2003/25.3).
Belanghebbende stelt dat zij in het jaar 1998 gedurende meer dan zes maanden een huishouding heeft gevoerd met geen ander dan eigen kinderen of pleegkinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of dit daadwerkelijk het geval was.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/00615
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen/P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.892,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 15 november 2002 is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 21.892,=. De Inspecteur heeft op 5 december 2002 nogmaals uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 november 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer A, verbonden aan B B.V. te C, als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw mr. D, verbonden aan E Advocaten en Procureurs B.V. te C, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. F.
1.4. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota behorende bijlagen 1, 3 en 7 tot en met 14. Het hof rekent deze pleitnota en de nader genoemde bijlagen tot de stukken van het geding.
1.5. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een brief van de Inspecteur, met dagtekening 5 februari 2003, betreffende "afhandeling bezwaarschriften IB 1997 t/m 2000 t.n.v. mw. X".
1.6. Het hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.7. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 april 2005 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde de heer A, tot bijstand vergezeld van mevrouw mr. G zijn tot bijstand van belanghebbende verschenen de heer H en mevrouw J. Namens de Inspecteur zijn de heer mr. F en de heer K verschenen.
1.8. Het hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.9. Met toestemming van partijen heeft het hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. De Inspecteur en belanghebbende zijn in april 2002 overeengekomen dat belanghebbende jaarlijks ƒ 25.000,= (€ 11.345,=) als (fictief) loon in aanmerking neemt. Naar aanleiding van deze afspraak heeft de Inspecteur op 15 november 2002 uitspraak op bezwaar gedaan en het belastbaar inkomen verminderd. Op 5 december 2002 heeft de Inspecteur wederom uitspraak op bezwaar gedaan, nu inzake het verzoek van belanghebbende tot indeling in tariefgroep 5. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen.
2.2. Volgens de gemeentelijke basisadministratie zijn in de periode 1 januari 1998 tot en met 1 januari 2001 op het adres L-weg 2 te Y naast belanghebbende de volgende personen ingeschreven:
Naam Geboortedatum
M 15 februari 1938
N 17 juni 1968
Q 6 april 1971
R 5 september 1995
S 6 november 1996
T 21 januari 2000
2.3. Volgens de "INLICHTINGEN UIT DE BASISADMINISTRATIE" van de gemeente U is V vertrokken op 17 april 2001 naar: onbekend.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- Is belanghebbende ontvankelijk in het beroep?
- Heeft belanghebbende recht op toepassing van tariefgroep 5 in plaats van tariefgroep 2?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting van 16 november 2004 hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Beide partijen
Geen bezwaar tegen splitsing van de procedure naar de drie aanslagen over de jaren 1998, 1999 en 2000.
Belanghebbende
- Ik heb bezwaar tegen bijlagen 2, 4, 5 en 6 bij de pleitnota van de Inspecteur, omdat ik deze stukken niet ken.
- Ik heb de uitspraak op bezwaar niet ontvangen. Begin 2003 heb ik met de Inspecteur gebeld en binnen één week na het telefonisch onderhoud had ik een duplicaat binnen.
- Ik heb geen bezwaar tegen overlegging door de Inspecteur van de brief met dagtekening 5 februari 2003.
- De uitspraak op bezwaar van 5 december 2002 heb ik opgevraagd en ontvangen en het stuk van 15 november 2002 heb ik niet opgevraagd.
- Ik heb op 18 september 2002 een stuk naar de Inspecteur gefaxt.
- Ik stel dat ik de uitspraken op bezwaar niet heb ontvangen.
De Inspecteur
- Ik heb verzuimd om de bijlagen met het verweerschrift mee te zenden. Ik snap niet dat belanghebbende de bijlagen niet wil accepteren.
- Op 13 februari 2003 is een duplicaat van de uitspraak op bezwaar van 5 december 2002 naar belanghebbende gezonden.
- Ik heb bezwaar tegen overlegging van het faxbericht van 18 september 2002.
- Sinds 1997 heeft belanghebbende geen aangifte ingediend. Belanghebbende woont in een omgebouwde schuur met een zelfgemaakt huisnummer 2a. Vanuit de buitenkant bezien, lijkt huisnummer 2a geen woning. De vader van de kinderen heeft in de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1998 en 1999 aftrek van levensonderhoud voor de kinderen gevraagd.
Ter zitting van 28 april 2005 hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
- In de brief van de belastingdienst van 19 november 2002 wordt op geen enkele wijze gerefereerd aan de uitspraken op bezwaar, hetgeen wel voor de hand zou hebben gelegen. Gemachtigde heeft niet eerder dan in deze procedure kennis genomen van de uitspraak op bezwaar van 15 november 2002.
- De heer N was tot 17 april 2001 ingeschreven op het adres L-weg 2 te Y en hij verbleef daar regelmatig.
- In het verleden waren er twee nummers 2 aan de L-weg. De gemeentegrens liep tussen de twee nummers 2 van de L-weg. Toen ontvingen wij regelmatig post, waaronder belastingaanslagen, van andere mensen. Inmiddels heeft men, na de gemeentelijke herindeling, de gehele L-weg doorgenummerd en is het probleem opgelost.
De heer H
- De heer N was een jaar of twee, drie, vóór 17 april 2001 al aan het forenzen tussen Nederland en Ierland.
De Inspecteur
- De adressering van zowel de uitspraak op bezwaar van 15 november 2002 als van de kennisgeving daarvan is juist. Belanghebbende dient te bewijzen dat de stukken niet ontvangen zijn. Ik stel dat de uitspraak op bezwaar is ontvangen.
- Ik kan mij herinneren dat er in het verleden vaker stukken niet bij belanghebbende aankwamen.
- Betreffende de nummering van de L-weg te Y heb ik bij de gemeente geïnformeerd. In de jaren tot en met 2002 is het adres van belanghebbende altijd nummer 2 geweest. Bij het ontstaan van de gemeente U is men gaan hernummeren. Ik ontken dat er twee nummers 2 zijn geweest aan de L-weg.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en toepassing van tariefgroep 5.
De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring daarvan.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf en ambtshalve
4.1. De administratieve behandeling van de aanslag eindigt zodra de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De Algemene wet inzake rijksbelastingen gaat er van uit dat een belanghebbende verder slechts door middel van beroep bij het gerechtshof zijn bezwaren kan doen gelden. Ingevolge artikel 6:15 van de Awb diende de Inspecteur het tweede bezwaar zo spoedig mogelijk als beroepschrift door te sturen naar het hof, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan belanghebbende.
4.2. Gelet op het onder 4.1 overwogene, is het hof van oordeel dat de tweede uitspraak op bezwaar, van 5 december 2002, onbevoegd is genomen en dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid in beroep
4.3. Op 10 mei 2005 heeft het hof een aanvullend stuk, met bijlagen, van belanghebbende ontvangen. Hieruit blijkt dat er in het verleden twee nummers L-weg 2 waren, één aan de L-weg te Y en één aan de L-weg te W. Het betreft hier dezelfde weg die van de ene gemeente naar de andere gemeente loopt. Het hof acht aannemelijk dat de L-weg te Y pas eind 2004 is hernummerd.
4.4. Mede gelet op het onder 4.3 overwogene, hecht het hof geloof aan de stelling van belanghebbende dat zowel de uitspraak op bezwaar van 15 november 2002 als de uitspraak op bezwaar van 5 december 2002 niet tijdig werden ontvangen en dat belanghebbende daarmee niet bekend is geworden vóór ontvangst van de duplicaten, gevoegd bij de brief van de Inspecteur van 17 februari 2003. De verwijzing van de Inspecteur, verwoord in zijn brief van 7 juni 2005 als reactie op voormelde brief van belanghebbende van 10 mei 2005, naar de brief van TPG post van 7 juni 2005 waarin staat vermeld dat in het klachtenregistratiesysteem geen klachten zijn geregistreerd op de adressen L-weg 2 W en L-weg 2 Y, acht het hof in dezen van onvoldoende gewicht. In genoemde brief van TPG post wordt immers melding gemaakt van het feit dat het registratiesysteem sinds januari 2004 in gebruik is. De problemen met betrekking tot de postbezorging, zoals thans in geschil, dateren van vóór januari 2004.
4.5. Volgens vaste jurisprudentie vangt de beroepstermijn, indien de uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, pas aan op de dag van de ontvangst door belanghebbende of zijn vertegenwoordiger van de uitspraak op bezwaar of van een afschrift daarvan.
4.6. Gelet op het onder 4.4 en 4.5 overwogene, heeft de beroepstermijn niet vóór 18 februari 2003 een aanvang genomen en is het beroepschrift van 3 maart 2003 tijdig ingediend.
Ten aanzien van de toepassing van tariefgroep 5
4.7. Artikel 54, aanhef en onderdeel e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) luidt als volgt:
"Ingedeeld wordt:
e. in tariefgroep V: de belastingplichtige die de aanvullende
alleenstaande-ouderaftrek geniet."
4.8. Artikel 55, lid 5 van de Wet IB 1964 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
"De in Nederland wonende belastingplichtige geniet de alleenstaande-ouderaftrek indien hij, ongehuwd zijnde, in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een huishouding heeft gevoerd met een kind of pleegkind dat in belangrijke mate door hem is onderhouden, en hij deze huishouding gedurende die tijd heeft gevoerd met geen ander dan kinderen of pleegkinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt."
4.9. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die in aanmerking wenst te komen voor een toeslag op de basisaftrek, de feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat zij inderdaad op deze toeslag (de alleenstaande-ouderaftrek) recht heeft (vergelijk Hoge Raad 25 april 2003, nr. 37 977, VN 2003/25.3).
4.10. Belanghebbende stelt dat zij in het jaar 1998 gedurende meer dan zes maanden een huishouding heeft gevoerd met geen ander dan eigen kinderen of pleegkinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of dit daadwerkelijk het geval was.
4.11. De Inspecteur heeft de in 4.10 genoemde stelling van belanghebbende gemotiveerd betwist, onder andere door overlegging van gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens. Uit deze gegevens blijkt dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 1998 op hetzelfde adres stond ingeschreven als de volgende personen die geen eigen kind of pleegkind waren:
* M;
* N;
* Q.
4.12. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur te weerleggen. In dat bewijs is zij niet geslaagd met de enkele verwijzing naar de verklaring van de heer H, inhoudende dat de heer N in het jaar 1998 gedurende minder dan zes maanden een huishouding met haar heeft gevoerd. Hetgeen zij overigens ter onderbouwing van haar standpunt naar voren heeft gebracht, acht het hof niet dan wel onvoldoende aannemelijk.
4.13. Gelet op het vorenoverwoge, dient te worden beslist als hierna vermeld.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht, ad € 31,=, te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van drie samenhangende zaken, kenmerknummers 03/00615, 03/00616 en 03/00617, waarin belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 3 (punten) maal € 322,= (waarde per punt) maal 1 (factor gewicht van de zaak) maal 1,5 (factor samenhangende zaken) is € 1.449,=, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf voor het bijwonen van de tweede zitting, ad € 3,58, is in totaal € 1.452,58.
Het hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van € 484,19 (€ 1.452,58 gedeeld door drie zaken).
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak van 5 december 2002;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door haar ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,=;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 484,19; en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 29 maart 2006 door J. Huige, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van I. van Wijk, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 29 maart 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.