Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2006, AX9336, 04/00215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2006, AX9336, 04/00215

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 april 2006
Datum publicatie
27 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AX9336
Zaaknummer
04/00215
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de administratieve ambtenaar bij het verwerken van de aanvulling op de aangifte naast het premie-inkomen voor de Waz, waarop de aanvulling uitsluitend zag, ook de winst uit onderneming heeft verlaagd, als gevolg waarvan de primitieve aanslag tot een te laag bedrag is opgelegd. De Inspecteur heeft voorts verklaard dat de administratieve ambtenaar heeft gehandeld op aanwijzing van de aanslagregelend ambtenaar.

Onder die omstandigheden moet naar het oordeel van het hof de door de administratieve ambtenaar gemaakte fout worden toegerekend aan de Inspecteur. Het ligt naar het oordeel van het hof op de weg van de Inspecteur de administratieve ambtenaar een zodanige aanwijzing te geven, dat een fout als de onderhavige wordt voorkomen, in het bijzonder in een situatie als de onderhavige, zoals de Inspecteur heeft erkend, waarin het de betreffende administratieve ambtenaar ontbreekt aan fiscale kennis. In een dergelijke situatie kan een onduidelijke aanwijzing van de Inspecteur door de administratieve ambtenaar immers niet zelfstandig worden onderkend.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00215

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden navorderingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.h97 over het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 710.155,--.Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,--.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 november 2005 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn echtgenote, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een drietal weergaven overgelegd van het scherm van het bij de verwerking van de aangifte en de aanvulling daarop door de administratieve medewerker gebruikte geautomatiseerde programma, aangeduid met o2000s01, 02000s02 en o2000s36.

1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag ter zake van winst uit onderneming vermeld van f 710.094,--. Van dit bedrag representeert f 52.704 de jaarwinst voor 1999, terwijl in het resterende bedrag het saldo is begrepen van bruto stakingswinst enerzijds en stakingsvrijstelling en bedongen stamrecht anderzijds. Hierna wordt dit saldo aangeduid als 'stakingswinst'. Het in de aangifte vermelde belastbare inkomen bedraagt f 710.155,--.

2.2. Na ontvangst van de aangifte wordt deze direct door een administratieve ambtenaar ingevoerd in het systeem van de Belastingdienst, waarna een voorlopige aanslag wordt opgelegd.

Aan belanghebbende is op 25 mei 2001 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 710.155,--, conform de ingediende aangifte. Op die datum wordt tevens een voorlopige aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd (hierna: Waz).

2.3. De gemachtigde van belanghebbende maakt op 14 juni 2001 bezwaar tegen omstandigheid dat in de heffingsgrondslag van de voorlopige aanslag Waz de stakingswinst is begrepen.

2.4. Het bezwaarschrift is door een aanslagregelende ambtenaar bekeken, akkoord bevonden en aangemerkt als aanvulling op de aangifte. Het bezwaarschrift is vervolgens aan een administratieve ambtenaar overgedragen, met de mededeling dat de aanvulling nog moest worden verwerkt. De, niet fiscaal geschoolde, administratieve ambtenaar heeft vervolgens de aanvulling administratief verwerkt. In scherm s01, het eerste scherm, heeft die ambtenaar de winst uit onderneming, welke na ontvangst van de aangifte reeds was ingevoerd tot een bedrag van f 710.094,-- verminderd tot f 52.704,--. In scherm s036, een van de laatste schermen, heeft die ambtenaar ook het premie-inkomen voor de Waz verminderd tot f 52.704,--.

2.5. Met dagtekening 5 februari 2002 wordt op basis van de aangifte en de aanvulling een definitieve aanslag Waz opgelegd, waarbij het premie-inkomen wordt vastgesteld op het in het bezwaarschrift van 14 juni 2001 vermelde bedrag. Op diezelfde datum wordt een definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 52.765,--. In de aanslag is de stakingswinst niet begrepen.

2.6. Naar aanleiding van de aanslag heeft belanghebbende contact opgenomen met de heer A, werkzaam als klantmanager bij de Belastingdienst Ondernemingen te B, met de vraag of het correct is dat belanghebbende op de aanslag een bedrag van f 320.085,-- zou terugontvangen. De heer A heeft nadrukkelijk bevestigd dat dit bedrag correct is.

2.7. Op 9 februari 2002 wordt aan belanghebbende een schriftelijke aankondiging van een op te leggen navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen gezonden. Op 1 mei wordt de navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 710.155,--.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Stond de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de AWR, ter beschikking?

3.1.2. Zo nee, kan belanghebbende zich dan beroepen op door de Inspecteur bij hem gewekt rechtens te beschermen vertrouwen dat geen navorderingsaanslag zou worden opgelegd?

3.1.3. Heeft de Inspecteur terecht heffingsrente in rekening gebracht?

Belanghebbende is van oordeel dat de eerste en de laatste van deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord, en de tweede bevestigend. De Inspecteur is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd wordt aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

De administratieve ambtenaar heeft bij het verwerken van de aanvulling verscheidene schermen moeten invullen, maar alleen het laatste scherm heeft betrekking op het premie-inkomen voor de Waz. Door ook in het eerste scherm de winst uit onderneming aan te passen heeft de administratieve ambtenaar twee standpunten ingenomen. Ik vind dat het handelen van de administratieve ambtenaar moet worden toegerekend aan de Inspecteur.

De heer A heeft de vraag van belanghebbende of de aanslag juist was nadrukkelijk bevestigend beantwoord, en het is onjuist om te stellen dat belanghebbende, die in die periode niet met zijn adviseur kon overleggen, wist of had moeten weten dat dit antwoord van de heer A niet juist zou kunnen zijn. Belanghebbende mocht op die uitlating van de Inspecteur vertrouwen. Dit vertrouwen is niet herroepen in het tweede telefoongesprek; de opmerking dat belanghebbende misschien onjuist aangifte heeft gedaan is daarvoor onvoldoende.

In de bezwaarfase heb ik niet verzocht om een vergoeding van de kosten in bezwaar.

De Inspecteur

Belanghebbende wist dan wel had moeten weten dat de aanslag onjuist was. De adviseur had de berekening in de aangifte gemaakt. Normaal gesproken vermeldt de adviseur aan belanghebbende het bedrag dat op de aanslag moet worden betaald. Bovendien staakte belanghebbende zijn onderneming in het onderhavige jaar en wist hij dat hij daarom meer belasting moest betalen dan andere jaren. Dat hij wist dat de aanslag onjuist is, blijkt wel uit de omstandigheid dat hij meteen de Belastingdienst heeft gebeld. Hij had immers uitsluitend bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag Waz en niet tegen de voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting.

In dat telefoongesprek is door de heer A gezegd dat hij niet ziet dat er een correctie op de aangifte is geweest. Maar belanghebbende wist dat van een correctie geen sprake is geweest, maar dat een bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag Waz was ingediend.

De procedure bij binnenkomst van een aangifte en de aanvullingen daarop is als volgt. Na binnenkomst van de aangifte wordt deze verwerkt in het systeem. Na het intoetsen van de aangifte wordt direct een voorlopige aanslag opgelegd door de Centrale Administratie in Apeldoorn. Vervolgens komt er een bezwaarschrift binnen, gericht tegen de voorlopige aanslag. Deze wordt aangemerkt als aanvulling op de aangifte. Een aanslagregelend ambtenaar bekijkt de aangifte en de aanvulling, bevindt deze akkoord, en geeft deze ter verwerking aan een administratieve ambtenaar. Dat de aanslagregelende ambtenaar akkoord is, wordt door hem op de aangifte vermeld, en ziet zowel op de aangifte als op de aanvulling.

De, niet fiscaal geschoolde, administratieve ambtenaar verwerkt vervolgens de aanvulling in het systeem. De schermen die de administratieve ambtenaar ziet zijn exact hetzelfde als de schermen die moeten worden ingevuld bij het verwerken van de aangifte. In het allerlaatste scherm moeten de gegevens met betrekking tot de Waz worden ingevoerd, in een veel eerder scherm de gegevens met betrekking tot de inkomstenbelasting. De administratieve ambtenaar heeft dus twee schermen ingevuld; zij heeft tweemaal een bedrag ingevoerd. De administratieve ambtenaar heeft waarschijnlijk -ten onrechte dus- gedacht dat een vermindering van het premie-inkomen met zich meebrengt dat ook de winst uit onderneming wordt verminderd. Zij heeft beslist geen inzicht in het recht. Op het moment dat de administratieve ambtenaar op "enter" toetst, is de aanslag geregeld.

De administratieve ambtenaar heeft de aanwijzingen gevende ambtenaar verkeerd begrepen; er is geen sprake van dat die ambtenaar een onjuist inzicht in het recht had.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de navorderingsaanslag. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de navorderingsaanslag met de daarop in rekening gebrachte heffingsrente.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) behelst de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen.

De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

4.2. Blijkens hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist in zijn arrest van 8 augustus 2003, nr 37.570, BNB 2003/345, is overeenkomstig de hoofdregel van artikel 16, eerste lid, eerste volzin van de AWR navordering toegestaan indien een aanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt, waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond.

4.3. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de administratieve ambtenaar bij het verwerken van de aanvulling op de aangifte naast het premie-inkomen voor de Waz, waarop de aanvulling uitsluitend zag, ook de winst uit onderneming heeft verlaagd, als gevolg waarvan de primitieve aanslag tot een te laag bedrag is opgelegd. De Inspecteur heeft voorts verklaard dat de administratieve ambtenaar heeft gehandeld op aanwijzing van de aanslagregelend ambtenaar.

Onder die omstandigheden moet naar het oordeel van het hof de door de administratieve ambtenaar gemaakte fout worden toegerekend aan de Inspecteur. Het ligt naar het oordeel van het hof op de weg van de Inspecteur de administratieve ambtenaar een zodanige aanwijzing te geven, dat een fout als de onderhavige wordt voorkomen, in het bijzonder in een situatie als de onderhavige, zoals de Inspecteur heeft erkend, waarin het de betreffende administratieve ambtenaar ontbreekt aan fiscale kennis. In een dergelijke situatie kan een onduidelijke aanwijzing van de Inspecteur door de administratieve ambtenaar immers niet zelfstandig worden onderkend.

De door de administratieve ambtenaar gemaakte en aan de Inspecteur toe te rekenen fout is naar het oordeel van het hof niet het gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de Inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname, of intoetsfout. De administratieve ambtenaar had voor de invoer in het systeem van de aanvulling op de aangifte kunnen volstaan met invullen van scherm s036, welk scherm betrekking heeft op de Waz. Het hof acht niet aannemelijk dat het tevens invullen van scherm s01, welk scherm betrekking heeft op winst uit onderneming, bij vergissing heeft plaatsgevonden. Eerder aannemelijk is, gelet op de hoeveelheid "schermen" die zijn gelegen tussen s01 en s036, dat de administratieve ambtenaar bewust scherm s01 heeft geopend om de aanvulling te verwerken. Daarbij komt nog dat de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat de administratieve ambtenaar kennelijk heeft verondersteld dat een verlaging van het premie-inkomen voor de Waz steeds leidt tot een gelijke verlaging van de winst uit onderneming. Het hof is daarom van oordeel dat de omstandigheid dat de primitieve aanslag tot een te laag bedrag is opgelegd, te wijten is aan een aan de Inspecteur toe te rekenen onjuist inzicht in het recht. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag niet beschikte over een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de AWR.

4.4. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende, zodat de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslag moeten worden vernietigd. De overige in geschil zijnde vragen behoeven dientengevolge geen behandeling meer.

5. Het griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 966,--, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf ad € 12,60, is in totaal € 978,60.

7. Beslissing

Het hof:

* verklaart het beroep gegrond,

* vernietigt de bestreden uitspraak,

* vernietigt de navorderingsaanslag,

* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,--,

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 978,60, en

* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 6 april 2006 door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en A.C.J. Viersen, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 april 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.