Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2006, AX9339, 03/01442

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2006, AX9339, 03/01442

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 mei 2006
Datum publicatie
27 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AX9339
Zaaknummer
03/01442

Inhoudsindicatie

De ontvanger heeft het bedrag van de aansprakelijkstelling mede gebaseerd op de uitkomsten van het door de inspecteur in verband met B ingestelde onderzoek. De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslagen aan B mede uitgegaan van de gegevens in voormelde salarisafrekening en de gegevens in rekeningafschriften. De door de ontvanger overgelegde rekeningafschriften, vermeldende overboekingen variërende van fl. 544,-- t/m fl. 2.250,-- wijzen, uitgaande van een volledige werkweek van 40 uren zoals in de overgelegde salarisafrekening ("hours worked this week 40.00"), op een (netto) uurloon van fl. 13,50 tot fl. 56,25. De inspecteur heeft, als (gewogen) gemiddelde, een (netto) uurloon van fl. 25,-- per werknemer vastgesteld. Die fl. 25,--, als (gewogen) gemiddelde van het (netto) uurloon, acht het hof redelijk, evenals de hantering van de diverse loonbelastingpercentages door de inspecteur. Bij een en ander neemt het hof mede in aanmerking dat een groot gedeelte van de door B uitgeleende werknemers niet in de loonadministratie van B was opgenomen. Belanghebbende heeft de juistheid van de door de inspecteur gehanteerde uitgangspunten uitsluitend bestreden met een theoretische berekening, zonder enige feitelijke onderbouwing. Daarmee heeft belanghebbende, op wie in deze de bewijslast is komen te rusten, niet aannemelijk gemaakt dat van B, per naheffingsaanslag, teveel loonbelasting is nageheven.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/01442

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Z van de rijksbelastingdienst (in zijn kwaliteit van ontvanger hierna aan te duiden als: de ontvanger) op het bezwaarschrift betreffende na te melden beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij (kennisgeving) beschikking aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49 van de Invorderingswet welke beschikking is gedagtekend 11 november 2002 (hierna: de beschikking), is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 17.840. De beschikking is genomen door (destijds) het hoofd van de eenheid ondernemingen te A van de rijksbelastingdienst. Belanghebbende is tegen de beschikking in bezwaar gekomen. Bij uitspraak, gedagtekend 2 mei 2003, heeft de ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd met € 1.274,89 tot € 16.565,11

1.2. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de ontvanger op 4 juni 2003 in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van het beroep is door de griffier van het hof een griffierecht van € 232 geheven.

De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 december 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen de ontvanger verschenen en gehoord. Belanghebbendes gemachtigde is zonder bericht daaromtrent niet verschenen. Ter zitting heeft de griffier dienaangaande telefonisch contact opgenomen met belanghebbendes gemachtigde. Belanghebbendes gemachtigde heeft verklaard dat hij de oproeping voor de zitting had ontvangen, aldus de griffier.

1.4. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende oefent een stucadoorsbedrijf uit. In de jaren 1998, 2000 en 2001 heeft belanghebbende van B Limited, een in het Verenigd Koninkrijk ingeschreven vennootschap naar buitenlands recht (hierna: B), werknemers van Britse en Ierse nationaliteit ingeleend om onder toezicht of leiding van belanghebbende in Nederland werkzaam te zijn. Het uurtarief voor een ingeleende werknemers was in de jaren 1998 en 2000 (ongeveer) fl. 46,50 en in het jaar 2001 fl. 50,-- of € 22,69.

2.2. B beschikte in Nederland over door haar gehuurde kantoorruimte aan de C-straat te A. Verder beschikte B in A over een postbusnummer en een bankrekening. Van die bankrekening werden bedragen onder vermelding van "wages and expenses" telefonisch overgeboekt.

2.3. Bij B, op voormeld kantooradres in A, was (onder meer) de heer D (hierna: de heer D) werkzaam. De heer D was in dienstbetrekking.

2.4. Op 7 december 1999 startte de belastingdienst (hierna: de inspecteur) bij de adviseur destijds van B een boekenonderzoek naar de belastingplicht van B in Nederland. Van dat onderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 9 november 2000.

2.5. De door bedoelde adviseur ter inzage verstrekte bescheiden bestonden uit kopie E 101 verklaringen, een verkorte loonstaat met loongegevens betreffende 1999 tot en met de maand oktober, een grootboekrekening met per debiteur gespecificeerde omzet (met boekingen t/m 29 november 1999) alsmede kopie bankafschriften betreffende het jaar 1999. Op 11 januari 2000 deelde de belastingdienst de adviseur van B mee dat "geen aansluiting bestond tussen de in de verkorte loonstaat opgenomen (bruto) loonbedragen (1 januari 1999 t/m oktober 1999 f 1.172.973) en de volgens de bankafschriften uitbetaalde loonkosten (1 januari 1999 t/m september 1999 f 4.666.919)", aldus voormeld rapport.

2.6. Om inzicht te krijgen in de omzet van B, werd bij de bankrelatie van B te A een derdenonderzoek ingesteld.

2.6.1. Daarbij bleek dat de bankafschriften over de periode 10 november 1997 t/m 31 december 1997 een omzet te zien gaven van fl. 126.292,--, over de periode 1 januari 1998 t/m 31 december 1998 een omzet van fl. 5.568.072,--, over de periode 1 januari 1999 t/m 31 december 1999 een omzet van fl. 9.577.094,-- en over de periode van 1 januari 2000 t/m 28 april 2000 een omzet van fl. 4.187.912,--. De omzet over de periode mei 2000 t/m september 2000 beliep volgens omzetbelasting aangiften van B een totaalbedrag van fl. 8.740.940,--.

2.6.2. Uitgaande van het in 2.1 vermelde uurtarief van fl. 46,50 heeft de inspecteur vervolgens voor de periode 10 november 1997 t/m 31 december 1997 een aantal gewerkte uren berekend van (fl. 126.292,-- : fl. 46,50 =) 2.715, voor de periode 1 januari 1998 t/m 31 december 1998 een aantal uren van (fl. 5.568.072,-- :

fl. 46,50 =) 119.743, voor de periode 1 januari 1999 t/m 31 december 1999 een aantal uren van (fl. 9.577.094,-- : fl. 46,50 =) 205.959 en voor de periode 1 januari 2000 t/m 30 september 2000 een aantal uren van (fl. 12.928.852,-- : fl. 46,50 =) 278.039.

2.6.3. Ter bepaling van de door B over de periode 10 november 1997 t/m 30 september 2000 verschuldigde loonbelasting is de belastingdienst uitgegaan van een, na aftrek van belasting/premie, netto uurloon van gemiddeld fl. 25,-- per werknemer. Die netto

fl. 25,-- heeft de inspecteur onder meer gebaseerd op een salarisafrekening d.d. 19 juni 1998 van B en op bankafschriften vermeldende telefonische overboekingen van "wages and expenses" in opdracht van B. In de salarisafrekening d.d. 19 juni 1998 is, bij een werkweek van 40 uren, aan "NLG Wages" een bedrag van £ 354,09 (fl. 1.200,--) vermeld, aan "Tax allow add" een bedrag van £ 315) en aan "total taxable pay" een bedrag van £ 39,09. Na aftrek van een bedrag van £ 9,77 aan "Dutch Taxation" resteerde een bedrag van (£ 354,09 - £ 9,77 =) £ 344,32 aan "Total Net Pay NLG (= fl. 1.167,--), aldus de salarisafrekening. Het netto uurloon in de salarisafrekening bedroeg derhalve (fl. 1.167,-- : 40 =) fl. 29,17.

De (in kopie) overgelegde bankafschriften geven 46 overboekingen aan van bedragen, variërende van fl. 544,-- t/m fl. 2.250,--, een en ander in het 4e kwartaal van 2000.

2.6.4. Bij het bepalen van het (gewogen) gemiddelde netto uurloon op

fl. 25,-- heeft de inspecteur onder meer geen rekening gehouden met als (bruto)loon aan te merken bovenmatige gedeelten van kostenvergoedingen.

2.6.5. De inspecteur heeft voor het jaar 1997 een loonbelastingpercentage berekend van [(5,05% + 5.05% + 50% =) 60,1% : 3 =] 20%, voor 1998 van [(7,1% + 7,1% +50% =) 64,2% : 3 =] 21,4%, voor 1999 van [(7,5% + 7,5% + 50% =) 65% : 3 =] 21,6% en voor 2000 van [(8,55% + 8,55% + 50% =) 67,1% : 3 =] 22,3%. Daarbij heeft de inspecteur aangenomen dat 1/3 gedeelte van de werknemers van B steeds in het 50% tarief valt en 2/3 gedeelte in het tarief van respectievelijk 5,05%, 7,1%, 7,5% en 8,55%. Toepassing van het zogenoemde anoniementarief van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft de inspecteur buiten aanmerking gelaten.

2.7.1. Met inachtneming van het daaromtrent in 2.6.2 t/m 2.6.4 berekende de inspecteur voor 1997 (periode 10 november t/m 31 december) een in aanmerking te nemen netto loon van 2.715 x fl. 25,-- = fl. 67.875,--, voor 1998 een netto loon van 119.743 x fl. 25,-- = fl. 2.993.575, voor 1999 een netto loon van 205.959 x fl. 25,-- = fl. 5.148.975,-- en voor 2000 (periode 1 januari t/m 30 september) een netto loon van 278.039 x fl. 25,--= fl. 6.950.975,--.

2.7.2. Voor de berekening van het voor de achtereenvolgende perioden in aanmerking te nemen bruto loon heeft de inspecteur, mede met inachtneming van voormelde berekende loonbelastingpercentages van 20, 21,4, 21,6 en 22,3, het netto loon over 1997 (periode 10 november t/m 31 december) gebruteerd tot (100/80 x fl. 67.875,-- =) fl. 84.843,--, het netto loon over 1998 tot (100/78,6 x fl. 2.993.575,-- =) fl. 3.808.619,--, het netto loon over 1999 tot (100/78,4 x fl. 5.148.975,-- =) fl. 6.567.570,-- en het nettoloon over 2000 (periode 1 januari t/m 30 september) tot (100/77,7 x fl. 6.950.975,-- =) fl. 8.945.913,--.

2.7.3. Met inachtneming van voormelde berekende loonbelastingpercentages heeft de inspecteur vervolgens over 1997 (periode 10 november t/m 31 december) een door B verschuldigde loonbelasting berekend van (20% van fl. 84.843,-- =) fl. 16.968,--, over 1998 een van (21,4% van fl. 3.808.619,-- =) fl. 815.044,--, over 1999 een van (21,6% van fl. 6.567.570,-- =) fl. 1.418.595,-- en over 2000 (periode 1 januari t/m 30 september) een van (22,3% van fl. 8.945.913,-- =) fl. 1.994.938,--. In totaal door B verschuldigd derhalve fl. 4.245.545,--. Bij die berekende loonbelastingschuld heeft de inspecteur geen rekening gehouden met belastingvrije sommen. Verschuldigde premies volksverzekeringen werden niet berekend.

2.7.4. Na betalingen op aangifte/aanslag tot een totaalbedrag van [fl. 11.990,--(over 1997, periode vanaf 10 november) + fl. 187.593,--(over 1998) + fl. 364.262,--(over 1999) + fl. 186.044,--(over 2000, periode tot 1 oktober) =] fl. 749.889,--, resteerde voor B (fl. 4.245.545,-- - fl. 749.889,-- =) fl. 3.495.656,-- (= € 1.586.259) te voldoen. Dat bedrag was B aan loonbelasting verschuldigd op de haar met dagtekening 5 december 2000 (onder nr. 0000.00.000.A.01.0000) opgelegde naheffingsaanslag nadat die bij uitspraak op bezwaar was verminderd, buiten in rekening gebrachte heffingsrente en een opgelegde boete. Een door B tegen die uitspraak ingesteld beroep werd ingetrokken.

2.8. Medio 2002 heeft de inspecteur ter zake van B een aanvullend onderzoek ingesteld. Dat aanvullende onderzoek betrof de periode 1 oktober 2000 t/m 31 mei 2002. De inspecteur legde B over evengemelde periode een naheffingsaanslag op met een aan loonbelasting te betalen bedrag van € 1.339.232. Die naheffingsaanslag is gedagtekend 25 juli 2002. B werd over het voornemen evengemelde naheffingsaanslag op te leggen, bij brief d.d. 8 juli 2002 geïnformeerd.

2.8.1. De bij het aanvullende onderzoek onderzochte bankafschriften gaven over de periode 1 oktober 2000 t/m 29 december 2000 een omzet te zien van fl. 5.994.963,--, over de periode 1 januari 2001 t/m 31 december 2001 een omzet van fl. 18.327.880,-- en over de periode 1 januari 2002 t/m 31 mei 2002 een omzet van fl. 2.719.268,--.

2.8.2. Uitgaande van het in 2.1 vermelde uurtarief van fl. 46,50 heeft de inspecteur vervolgens voor de periode 1 oktober 2000 t/m 29 december 2000 een aantal gewerkte uren berekend van (fl. 5.994.963,-- : fl. 46,50 =) 128.923. Uitgaande van het in 2.1 vermelde uurtarief van fl. 50,-- heeft de inspecteur voor de periode 1 januari 2001 t/m 31 december 2001 een aantal gewerkte uren berekend van (fl. 18.327.880,-- : fl. 50,-- =) 366.557 en voor de periode 1 januari 2002 t/m 31 mei 2002 een aantal uren van (fl. 2.719.268,-- : fl. 50,-- =) 54.385.

2.8.3. Ter bepaling van de door B over de periode 1 oktober 2000 t/m 31 mei 2002 verschuldigde loonbelasting is de inspecteur uitgegaan van een, na aftrek van belasting/premie, netto uurloon van gemiddeld fl. 25,-- per werknemer. Die netto fl. 25,-- heeft de inspecteur mede gebaseerd op de in 2.6.3 vermelde salarisafrekening en bankafschriften.

2.8.4. Bij het bepalen van het (gewogen) gemiddelde netto uurloon op

fl. 25,-- heeft de inspecteur onder meer geen rekening gehouden met als (bruto)loon aan te merken bovenmatige gedeelten van onkostenvergoedingen.

2.8.5. De belastingdienst heeft voor het jaar 2000 (periode 1 oktober t/m 29 december)een loonbelastingpercentage berekend van [(8,55% + 8,55% + 50% =) 67,1% : 3 =] 22,3%, voor 2001 een van [(2,95% + 8,2% + 42% =) 53,15% : 3 =] 17,7% en voor 2002 (periode 1 januari t/m 31 mei) een van [(2,95% + 8,45% + 42% =) 53,4 : 3 =] 17,8%. Daarbij heeft de inspecteur voor 2000 (periode 1 oktober t/m 29 december) aangenomen dat 1/3 gedeelte van de werknemers van B in het 50% tarief valt en 2/3 gedeelte in het tarief van 8,55%. Voor 2001 heeft de inspecteur aangenomen dat 1/3 gedeelte in het 42% tarief valt, 1/3 gedeelte in het 8,2% tarief en 1/3 gedeelte in het 2,95%. Voor 2002 (periode 1 januari t/m 31 mei) heeft de inspecteur aangenomen dat 1/3 gedeelte in het 42% tarief valt, 1/3 gedeelte in het 8,45% tarief en 1/3 gedeelte in het 2,95%. Toepassing van het zogenoemde anoniementarief van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft de inspecteur buiten aanmerking gelaten.

2.9.1. Met inachtneming van het daaromtrent in 2.8.2 t/m 2.8.4 vermelde, berekende de inspecteur voor 2000 (periode 1 oktober t/m 29 december) een in aanmerking te nemen netto loon van 128.923 x fl. 25,-- = fl. 3.223.075,--, voor 2001 een netto loon van 366.557 x fl. 25,-- = fl. 9.163.925,-- en voor 2002 (periode 1 januari t/m 31 mei) een netto loon van 54.385 x fl. 25,-- = fl. 1.359.625,--.

2.9.2. Voor de berekening van het voor de achtereenvolgende perioden in aanmerking te nemen bruto loon heeft de inspecteur, mede met inachtneming van voormelde berekende loonbelastingpercentages van 22,3, 17,7 en 17,8, het netto loon over 2000 (periode 1 oktober t/m 29 december) gebruteerd tot (100/77,7 x fl. 3.223.075,-- =) fl. 4.148.101,--, het netto loon over 2001 tot (100/82,3 x fl. 9.163.925,-- =) fl. 11.134.781,-- en het netto loon over 2002 (periode 1 januari t/m 31 mei) tot (100/82,2 x fl. 1.359.625,-- =) fl. 1.654.045,--.

2.9.3. Met inachtneming van voormelde berekende loonbelastingpercentages heeft de inspecteur vervolgens over 2000 (periode vanaf 1 oktober) een door B verschuldigde loonbelasting berekend van (22,3% van fl. 4.148.101,-- =)

fl. 925.026,--, over 2001 een verschuldigde loonbelasting van (17,7% van fl. 11.134.781,-- =) fl. 1.970.856,-- en over 2002 (periode t/m mei) een verschuldigde loonbelasting van (17,8% van fl. 1.654.045,-- =) fl. 294.420,--. In totaal door B verschuldigd derhalve fl. 3.190.302,-- (€ 1.447.695). Bij die berekende loonbelastingschuld heeft de inspecteur geen rekening gehouden met belastingvrije sommen of heffingskortingen. Verschuldigde premies volksverzekeringen werden niet berekend.

2.9.4. Na betalingen op aangifte/aanslag tot een totaalbedrag van [fl. 50.019,--(over 2000, periode vanaf 1 oktober) + fl. 243.094,--(over 2001) + fl. 33.549 (over 2002, periode t/m mei) =] fl. 326.662,-- resteerde voor B derhalve (fl. 3.190.302,-- - fl. 326.662,-- =) fl. 2.863.640,-- (= € 1.299.463) te voldoen.

Dat bedrag aan loonbelasting was B verschuldigd op de haar met dagtekening 25 juli 2002 (onder nr. 0000.00.000.A.01.2500) opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting, buiten een bedrag van € 39.769,-- aan in rekening gebrachte heffingsrente. B heeft tegen die naheffingsaanslag geen rechtsmiddel ingesteld.

2.10. De ontvanger berekende het bedrag van de aansprakelijkstelling mede aan de hand van zogenoemde "manurenstaten" welke van belanghebbende waren verkregen naar aanleiding van een op 6 mei 2002 bij belanghebbende ingesteld onderzoek naar de aansprakelijkheid van belanghebbende voor loonbelastingschulden van B. Van dat onderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 24 september 2002. Op bedoelde staten had belanghebbende het aantal uren bijgehouden gedurende welke werknemers van B ten behoeve van belanghebbende hadden gewerkt. Voor 1998 werden 1.512,5 uren in aanmerking genomen, voor 2000 1.728 uren en voor 2001 3.099 uren.

2.11. Uitgaande van voormeld netto uurloon van fl. 25,-- en met gebruikmaking van voormelde berekende loonbelastingpercentages van 21,4 (voor 1998), 22,3 (voor 2000) en 17,7 (voor 2001), heeft de ontvanger vervolgens de in aanmerking te nemen loonbelasting per uur voor 1998 berekend op [21,4% van (100/78,6 x fl. 25,-- =) fl. 31,80 =] fl. 6,80, voor 2000 op [22,3 van (100/77,7 x fl. 25,-- =)

fl. 32,17 =] fl. 7,17 en voor 2001 op [17,7% van (100/82,3 x fl. 25,-- =) fl. 30,37 =] fl. 5,37. Aldus kwam het totale bedrag van de aansprakelijkstelling uit op [(1.512,5 uur à fl. 6,80 =) fl. 10.285,-- + (1.728 uur à fl. 7,17 =) fl. 12.389,-- + (3.099 uur à fl. 5,37 =) fl. 16.641,-- =] fl. 39.315 (= € 17.840).

2.12. Op de daartoe strekkende grief van belanghebbende in haar bezwaarschrift heeft de ontvanger bij de bestreden uitspraak het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd met € 1.274,89 tot (€ 17.840 - € 1.274,89 =) € 16.565,11 in verband met niet aan een bepaalde inlener van B toe te rekenen kas- en/of bankbetalingen van B. Deze kas- en/of bankbetalingen, niet betrekking hebbende op bedragen welke door inleners van B op de WKA rekening (G-rekening) van B waren gestort, betroffen het jaar 1998 voor een bedrag van fl. 102.294,--, het jaar 2000 voor een bedrag van fl. 58.998,-- en het jaar 2001 voor een bedrag van fl. 90.850,--. Bij het vaststellen van voormelde vermindering heeft de ontvanger bedoelde kas- en/of bankbetalingen omgeslagen over de, voor de niet-betaling van loonbelasting door B, aansprakelijk gestelde inleners, naar evenredigheid van ieders aansprakelijkstelling.

2.13. Ter afwering van aansprakelijkheid voor niet-betaling door B van verschuldigde loonbelasting, is op de WKA rekening van B door andere inleners van B dan belanghebbende over 1998 een totaalbedrag van fl. 85.389,-- gestort, over 2000 een totaalbedrag van fl. 192.555,-- en over 2001 een totaalbedrag van fl. 152.244,--. Belanghebbende heeft geen bedrag op de WKA rekening (G-rekening) van B gestort. Zij heeft ook geen rechtstreekse betaling aan de ontvanger gedaan.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor loonbelastingschulden van B terecht tot een bedrag van (per saldo) € 16.565,11 aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De ontvanger beantwoordt die vraag bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn geen andere gronden aangevoerd.

3.3. Belanghebbende heeft primair geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking. Subsidiair heeft belanghebbende geconcludeerd tot vermindering van de aansprakelijkstelling tot € 4.672,11.

De ontvanger heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Belanghebbende is primair van oordeel dat de bestreden uitspraak niet of onvoldoende is gemotiveerd en dat reeds om die reden de beschikking moet worden vernietigd.

4.1.2. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de ontvanger niet dan wel onvoldoende op de grieven van belanghebbende in bezwaar is ingegaan, kan dat op zichzelf niet leiden tot vernietiging van de beschikking.

4.2.1. Belanghebbende heeft subsidiair aangevoerd dat de aan B opgelegde naheffingsaanslagen in verband waarmee belanghebbende per saldo tot een bederag van € 4.672,11 aansprakelijk is gesteld, te hoog zijn.

4.2.2. De ontvanger heeft het bedrag van de aansprakelijkstelling mede gebaseerd op de uitkomsten van het door de inspecteur in verband met B ingestelde onderzoek. De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslagen aan B mede uitgegaan van de gegevens in voormelde salarisafrekening en de gegevens in rekeningafschriften. De door de ontvanger overgelegde rekeningafschriften, vermeldende overboekingen variërende van

fl. 544,-- t/m fl. 2.250,-- wijzen, uitgaande van een volledige werkweek van 40 uren zoals in de overgelegde salarisafrekening ("hours worked this week 40.00"), op een (netto) uurloon van fl. 13,50 tot fl. 56,25. De inspecteur heeft, als (gewogen) gemiddelde, een (netto) uurloon van fl. 25,-- per werknemer vastgesteld. Die fl. 25,--, als (gewogen) gemiddelde van het (netto) uurloon, acht het hof redelijk, evenals de hantering van de diverse loonbelastingpercentages door de inspecteur. Bij een en ander neemt het hof mede in aanmerking dat een groot gedeelte van de door B uitgeleende werknemers niet in de loonadministratie van B was opgenomen. Belanghebbende heeft de juistheid van de door de inspecteur gehanteerde uitgangspunten uitsluitend bestreden met een theoretische berekening, zonder enige feitelijke onderbouwing.

Daarmee heeft belanghebbende, op wie in deze de bewijslast is komen te rusten, niet aannemelijk gemaakt dat van B, per naheffingsaanslag, teveel loonbelasting is nageheven.

4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de inspecteur. Het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat aan belanghebbende, als vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten, een bedrag van 2 punten à € 161 = € 322 toekomt. Ter zitting heeft de ontvanger desgevraagd verklaard dat die vergoeding is geëffectueerd.

5.2. Het beroep is ongegrond. Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door J.W.J. Huige, voorzitter, T. Blokland en G.W.B. van Westen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op:

24 mei 2006

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 24 mei 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak

overgelegd.

2- het beroepschrift moet ondertekend zijn en tenminste het volgende

vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.