Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2006, AY0301, 04/02620

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-04-2006, AY0301, 04/02620

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 april 2006
Datum publicatie
5 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY0301
Zaaknummer
04/02620

Inhoudsindicatie

In het onderhavige geval heeft naar het oordeel van het hof dienaangaande het volgende te gelden. De Inspecteur heeft reeds in de fase van de aanslagregeling gesteld dat "door middel van facturen en een omschrijving van de aangeschafte apparatuur en hard- en software aannemelijk moet worden gemaakt dat de kosten niet in het kader van de vluchtsimulatie zijn gemaakt. Slechts indien aannemelijk kan worden gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt voor verwerven van de behaalde inkomsten worden deze kosten aftrekbaar geacht", en gevraagd om een reactie van belanghebbende. Belanghebbende heeft op het verzoek van de Inspecteur niet gereageerd, ook niet na daartoe nogmaals in de gelegenheid te zijn gesteld. Ook uit het verweerschrift blijkt dat de Inspecteur een enkele stelling op dit punt onvoldoende acht en bewijsstukken verlangt. Belanghebbende heeft niet verzocht om een conclusie van repliek in te mogen dienen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de zaak op 2 maart 2006 is op 8 februari 2006 aangetekend aan de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Blijkens de statusinformatie van TPG Post heeft de gemachtigde op 9 februari de uitnodiging in ontvangst genomen. In deze uitnodiging staat vermeld dat tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend bij het hof. Belanghebbende heeft ter zitting niet kunnen verklaren waarom hij de bewijsstukken niet op een eerder moment aan het gerechtshof heeft toegezonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/02620

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (Belgie) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z (hierna: de Inspecteur) op bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 193.721,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 191.429,--.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,--.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende bij brief van 17 februari 2006, bij het hof ingekomen op 20 februari 2006 nadere stukken ingediend, inhoudend een verzoek tot verdaging van het onderzoek ter zitting, en brieven van respectievelijk 16 februari 2006 en 25 november 2005, gericht aan de Inspecteur. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.4. De griffier heeft belanghebbende op 20 februari 2006 telefonisch medegedeeld dat het hof het verzoek tot verdaging van het onderzoek ter zitting heeft afgewezen. Een en ander is op 21 februari 2006 aan belanghebbende schriftelijk bevestigd.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 maart 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij.

1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende verricht buiten dienstbetrekking onder de naam A in de sfeer van de luchtvaart werkzaamheden op het gebied van begeleiding van lessen en examens, het maken van examenopgaven en het aanleggen van databanken daarvan, het samenstellen van handboeken en het verrichten van vakgericht vertaalwerk. Tevens verricht belanghebbende werkzaamheden in het kader van de ontwikkeling van vluchtsimulatieprogramma's.

2.2. De Inspecteur heeft in de uitspraak op het bezwaar geconstateerd dat voor het jaar 1999 en voor het onderhavige jaar ten onrechte geen afschrijving ter zake van vóór 1999 aangeschafte bedrijfsmiddelen in aanmerking is genomen en dat dientengevolge voor het jaar 1999 alsnog een bedrag van f 4.977,-- en voor het jaar 2000 een bedrag van f 5.036,--, voor aftrek in aanmerking moet worden genomen. De Inspecteur heeft daarbij voorts in de uitspraak op bezwaar vermeld dat voor het jaar 1999 een berekeningsfout is gemaakt waardoor een correctie tot een te laag bedrag in aanmerking is genomen. Een en ander is, aldus de Inspecteur, verwerkt door verrekening van de berekeningsfout met de afschrijving ten bedrage van f 4.977,-- en verrekening van het restant van het bedrag dat ten onrechte niet is gecorrigeerd met het bedrag van de afschrijving dat voor het onderhavige jaar in aanmerking moet worden genomen.

2.3. De Inspecteur heeft in het verweerschrift vermeld dat de verrekening van een fout voor het jaar 1999 met de afschrijving welke voor het jaar 2000 in aanmerking moet worden genomen ten onrechte heeft plaatsgevonden, zodat de aanslag moet worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 186.393,--.

2.4. Belanghebbende heeft in 1999 kantoorbenodigdheden aangeschaft tot een bedrag van f 9.291,--. De afschrijving over deze kantoorbenodigdheden vindt plaats in drie jaren.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Dient de aanslag te worden verminderd met de afschrijving ten bedrage van ƒ 4.977,-- welke voor het jaar 1999 in aanmerking moet worden genomen ter zake van de voor 1999 aangeschafte bedrijfsmiddelen?

3.1.2. Dient de afschrijving ter zake van kantoorbenodigdheden te worden gesteld op 1/3 van f 9.291,--?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is ten aanzien van de eerste vraag de tegenovergestelde opvatting toegedaan en ten aanzien van de tweede vraag van mening dat de afschrijving dient te worden gesteld op 50% van 1/3 van ƒ 9.291,--..

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Ik overleg bij mijn pleitnota stukken waaruit naar mijn mening blijkt dat de kantoorbenodigdheden niet of nauwelijks zijn aangeschaft ten behoeve van de ontwikkeling van het vluchtsimulatieprogramma. Ik ben van mening dat de Inspecteur in de uitspraak op het bezwaar heeft toegezegd dat de afschrijving bedrijfsmiddelen ad f 4.977,-- met betrekking tot het jaar 1999 in 2000 in aanmerking zal worden genomen. Ik wil graag dat het hof een uitspraak doet over de berekeningsfout die volgens de Inspecteur zou zijn gemaakt voor het jaar 1999, ik betwist die berekeningsfout.

De Inspecteur

Ik heb er bezwaar tegen dat belanghebbende eerst ter zitting bewijs aandraagt voor zijn stelling dat de aanschaf van bedrijfsmiddelen niet ziet op de ontwikkeling van de vluchtsimulator. Belanghebbende had dat al veel eerder kunnen doen, ik verzet me tegen overlegging van die stukken. Ik verzoek het hof deze stukken als tardief buiten beschouwing te laten.

Ik zie in de uitspraak geen toezegging vermeld als door belanghebbende bedoeld. Niet is toegezegd dat de afschrijving met betrekking tot het jaar 1999 in 2000 in aanmerking zal worden genomen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 179.867,--.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 186.393,--.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de door belanghebbende eerst ter zitting overgelegde bewijsstukken niet tot de stukken van het geding kunnen worden gerekend, nu belanghebbende vóór de zitting ruimschoots de gelegenheid heeft gehad deze bewijsstukken aan te dragen en de Inspecteur ter zitting niet in de gelegenheid is zich daartegen te verweren. Het hof begrijpt die stelling aldus dat de Inspecteur zich verzet tegen overlegging van de stukken met name in verband met schending van de in artikel 8:58, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn van tien dagen.

4.2. Ingevolge artikel 8:58, lid 1 van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel worden partijen in de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting op deze bevoegdheid gewezen.

4.3. Het hof is van oordeel dat enerzijds de zorgvuldigheid meebrengt dat in het geding voor de feitenrechter waar mogelijk de waarheid omtrent de feiten boven water komt en dat zo min mogelijk procedurele regels aan de waarheidsvinding in de weg worden gelegd. Anderzijds brengt de proceseconomie mee dat procedures waar mogelijk voortvarend worden afgewikkeld en dat niet alleen van de rechter maar ook van partijen mag worden verlangd dat zij zich inspannen om nodeloze vertraging in de rechtsgang te voorkomen. Dit geldt temeer nu dergelijke nodeloze vertragingen niet alleen gevolgen hebben voor de desbetreffende zaak, maar ook voor alle andere zaken die bij de inspecteur en het hof op behandeling wachten.

4.4. In het onderhavige geval heeft naar het oordeel van het hof dienaangaande het volgende te gelden. De Inspecteur heeft reeds in de fase van de aanslagregeling gesteld dat "door middel van facturen en een omschrijving van de aangeschafte apparatuur en hard- en software aannemelijk moet worden gemaakt dat de kosten niet in het kader van de vluchtsimulatie zijn gemaakt. Slechts indien aannemelijk kan worden gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt voor verwerven van de behaalde inkomsten worden deze kosten aftrekbaar geacht", en gevraagd om een reactie van belanghebbende. Belanghebbende heeft op het verzoek van de Inspecteur niet gereageerd, ook niet na daartoe nogmaals in de gelegenheid te zijn gesteld. Ook uit het verweerschrift blijkt dat de Inspecteur een enkele stelling op dit punt onvoldoende acht en bewijsstukken verlangt. Belanghebbende heeft niet verzocht om een conclusie van repliek in te mogen dienen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de zaak op 2 maart 2006 is op 8 februari 2006 aangetekend aan de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Blijkens de statusinformatie van TPG Post heeft de gemachtigde op 9 februari de uitnodiging in ontvangst genomen.

In deze uitnodiging staat vermeld dat tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend bij het hof. Belanghebbende heeft ter zitting niet kunnen verklaren waarom hij de bewijsstukken niet op een eerder moment aan het gerechtshof heeft toegezonden.

4.5. Voor zover de gemachtigde van belanghebbende in het verzoek tot verdaging van het onderzoek ter zitting heeft bedoeld te stellen dat dit verzoek is ingegeven uit de overweging dat voor het leveren van bewijs de aanwezigheid van belanghebbende ter zitting onmisbaar is, faalt zijn betoog. Daargelaten dat de Inspecteur meerdere malen heeft aangedrongen op het overleggen van bewijsstukken als in 4.4. bedoeld, is kennelijk ook belanghebbende zich van de noodzaak daarvan thans bewust, gelet op het ter zitting alsnog overleggen van stukken die naar zijn mening als bewijs kunnen dienen. Als zodanig bewijs kan naar het oordeel van het hof een enkele en ten tijde van de zitting door de verweerder niet controleerbare toelichting van belanghebbende als door de gemachtigde in zijn brief van 17 februari 2006 bedoeld op zichzelf gezien niet dienen.

4.6. Het hof acht voorts aanhouding van de onderhavige zaak in het onderhavige geval niet juist, daargelaten dat partijen daarom ook niet verzocht hebben, nu belanghebbende niet een verzoek tot het indienen van een conclusie van repliek heeft gedaan, hij voorts en met name ruim op tijd is gewezen op het bepaalde in artikel 8:58, lid 1 Awb en ter zitting geen geldige reden heeft gegeven voor het niet in acht nemen van die bepaling. Op de bewijsstukken kan verder geen acht geslagen worden omdat het hof aannemelijk acht de juistheid van de stelling van de Inspecteur dat hij bij kennisname ervan eerst ter zitting geen goed verweer aangaande deze stukken kon voeren.

In verband met het voorgaande gelast het hof de griffier voornoemde bewijsstukken aan belanghebbende te retourneren.

4.7. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat belanghebbende stelt en, bij betwisting daarvan door de Inspecteur, bewijst dat het bedrag van de door hem in 1999 aangeschafte kantoorbenodigdheden voor minder dan 50% ziet op de ontwikkeling van de vluchtsimulator, maar direct aftrekbare kosten zou vormen. Belanghebbende heeft zijn stelling echter niet met tijdig ingediende bewijsstukken onderbouwd. Naar het oordeel van het hof heeft hij daarom zijn stelling niet aannemelijk gemaakt.

4.8 Het beroep van belanghebbende strekt zich uitsluitend uit tot de voor het jaar 2000 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen. Anders dan belanghebbende betoogt staat het daarom het hof niet vrij in deze procedure tevens de juistheid en hoogte van de voor het jaar 1999 opgelegde aanslag in diezelfde belasting (hierna: de aanslag 1999) in zijn oordeel te betrekken. Daaraan doet niet af dat de Inspecteur zich in de voor het onderhavige jaar gedane uitspraak op het bezwaar heeft uitgelaten over elementen van het op de aanslag 1999 vermelde belastbare inkomen, nu de Inspecteur die uitlatingen heeft gedaan in het kader van de hem toekomende bevoegdheid tot ambtshalve vermindering van de aanslag. Voor zover belanghebbende betoogt dat hij aan de in die uitspraak op bezwaar gedane uitlatingen het in rechte te beschermen vertrouwen heeft ontleend dat de afschrijving voor het jaar 1999 in aanmerking zou worden genomen in het jaar 2000, faalt dit betoog nu een dergelijke toezegging naar het oordeel van het hof in de uitspraak op het bezwaar niet valt te lezen.

Belanghebbende, op wie ook te dezen de bewijslast rust, heeft overigens geen bewijs voor de door hem gestelde toezegging in het geding gebracht.

4.9. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep moet gegrond worden verklaard, de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 186.393,--.

5. Het griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 644,--.

7. Beslissing

Het hof:

* verklaart het beroep gegrond,

* vernietigt de bestreden uitspraak,

* vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 186.393,--,

* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,--,

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644,--, en

* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 6 april 2006 door T. Blokland, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 april 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.