Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2006, AY3840, 02/03539
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2006, AY3840, 02/03539
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 maart 2006
- Datum publicatie
- 13 juli 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:AY3840
- Zaaknummer
- 02/03539
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbendes verzoek om vrijstelling van BPM voor de personenauto terecht is afgewezen.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 02/03539
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van het Douanedistrict P, thans de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Douane Z van de Rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de beschikking, waarbij een verzoek om vrijstelling van belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) werd afgewezen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 2 januari 2002 heeft belanghebbende een verzoek ingediend om vrijstelling van BPM voor een personenauto van het merk Peugeot, type 607, voorzien van het NAVO-kenteken 000000 (hierna: de personenauto), in verband met zijn verhuizing van België naar Nederland per 16 november 2001. Bij beschikking van 19 januari 2002, kenmerk 000/000/V/00, heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
1.2. Belanghebbende is tegen de uitspraak op zijn bezwaarschrift in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 109,=.
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 17 juni 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.4. Namens de Inspecteur is ter zitting een pleitnota voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
Het Hof heeft daarop het onderzoek ter zitting gesloten.
1.5. Bij brief van 18 juni 2004 heeft belanghebbende nadere gegevens aan het Hof verstrekt. Bij brief van 29 juli 2004 heeft de Griffier aan belanghebbende medegedeeld dat het Hof in het gestelde in de brief van 18 juni 2004 geen aanleiding zag het onderzoek te heropenen, en dat het Hof de in die brief gemaakte opmerkingen buiten beschouwing zou laten.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende was van augustus 1997 tot september 2001 werkzaam bij het Internationaal Secretariaat van de NAVO te Brussel. Sinds september 2001 is hij werkzaam bij NATO Airborne Programme Mgt. Agency (NAPMA) te Y.
Hij is gehuwd, heeft drie kinderen en bewoonde met zijn gezin een op 2 april 1996 door hem gekocht huis te A, gemeente B, België. In oktober 2001 heeft hij een huurcontract afgesloten voor een appartement in Y. Op 16 november 2001 is hij naar dat appartement verhuisd; op diezelfde dag is hij ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Y.
Zijn vrouw en zijn kinderen bleven in het huis in A wonen. Zijn vrouw is werkzaam in België.
2.2. Op 2 januari 2002 heeft belanghebbende een verzoek om vrijstelling van belasting voor verhuisgoederen ingediend, en daarbij aangegeven dat die goederen werden overgebracht in verband met de overbrenging van zijn normale verblijfplaats naar Nederland. Tot de boedel behoorde de personenauto; op grond van het daaraan toegekende NAVO-kenteken gold daarvoor een vrijstelling van T.V.A..
Op vraag 6c van het aanvraagformulier voor de vrijstelling "Indien uw gezin/partner niet naar Nederland komt, wat is daarvan de reden"
heeft belanghebbende geantwoord: "Proefperiode afwachten; echtgenote werkt in België enz. Nog onzeker".
Op vraag 6d van het aanvraagformulier "Hoeveel keren per jaar zult u uw gezin of partner vanuit Nederland gaan bezoeken?" heeft belanghebbende geantwoord: "Zo vaak mogelijk; afstand 100 km".
2.3. Na de afwijzing van zijn bezwaarschrift tegen de weigering van de vrijstelling heeft belanghebbende voor de personenauto in België
T.V.A. voldaan.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbendes verzoek om vrijstelling van BPM voor de personenauto terecht is afgewezen. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, kort weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
Ik heb mijn beroepschrift niet meer aangevuld: dat leek niet nodig,
Mijn standpunt is duidelijk in het bezwaarschrift verwoord, ik verwijs daarnaar.
Ik voldoe aan de eis dat tenminste 185 dagen per kalenderjaar in Nederland moet worden verbleven. Daarnaast zijn er persoonlijke bindingen hier te lande, met buren en collega's in Y, en met C, waar ik een boerderij in eigendom heb.
Het NAVO-status verdrag, c.q. het Verdrag van Ottawa, regelt de onderhavige materie, niet de EG-Verordening 918/83 van de Raad van 28 maart 1983, Pb. EG 1983, nr. L 105 (hierna: de Verordening).
Dat Verdrag geeft mij het recht de auto belastingvrij in België in te voeren en vervolgens weer uit te voeren; bij het binnenbrengen in Nederland mag dan geen belasting geheven worden. De vraag waar de normale verblijfplaats is, mag daarbij niet aan de orde komen.
Ik beroep mij ook op het gelijkheidsbeginsel.
In vergelijkbare gevallen heeft de douane zonder problemen vrijstelling van BPM verleend.
Zo ken ik een zekere Hans die wel vrijstelling heeft verkregen;
ik noem liever geen nadere gegevens.
Ik maak nu geen aanspraak meer op een vrijstellingsvergunning. Maar de Inspecteur had destijds mijn verzoek nooit mogen afwijzen. Daardoor moest ik ertoe overgaan voor de personenauto in België T.V.A. te voldoen. Die schade moet worden vergoed. Ik maak ook aanspraak op vergoeding van reiskosten.
Na de beëindiging van mijn functie bij het Internationaal Secretariaat van de NAVO mocht ik nog zes maanden met het NAVO-kenteken blijven rijden.
De Inspecteur:
Zolang belanghebbende zijn normale verblijfplaats buiten Nederland heeft, is heffing van BPM niet aan de orde.
Niet betwist wordt dat belanghebbende ook persoonlijke bindingen hier te lande heeft; maar de persoonlijke bindingen met zijn gezin wegen het zwaarst.
Belanghebbende heeft geen concrete gevallen genoemd ter ondersteuning van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de beschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het Verdrag van Londen van 19 juni 1951 tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1953, 10) voorziet niet in de door belanghebbende (aanvankelijk) aangevraagde vrijstelling van BPM. De in geschil zijnde vraag dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 4, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 jo. artikel 2 van de Verordening.
4.2. Voor de toepassing van artikel 2 van de Verordening dient met voorbijgaan aan nationale wettelijke bepalingen, zoals in het bijzonder artikel 75, lid 2, van de Douaneregeling, vastgesteld te worden welke de betekenis is van het communautaire begrip "normale verblijfplaats" (HR 20 december 2002, nr. 36 579, BNB 2003/77). Als zodanig dient te worden aangemerkt de plaats waar de betrokkene het permanente centrum van zijn belangen heeft, alle relevante feitelijke elementen in aanmerking genomen.
4.3. Vast staat dat belanghebbende na zijn verhuizing naar Y zijn koopwoning in A heeft aangehouden, dat zijn gezin daar bleef wonen, en dat hij zijn gezin, zo vaak als mogelijk was, bezocht.
Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat belanghebbende het permanente centrum van zijn belangen en derhalve zijn normale verblijfplaats ook na zijn verhuizing naar Y in België had.
Mitsdien heeft belanghebbende, toen hij naar Nederland verhuisde, niet ook zijn normale verblijfplaats naar Nederland overgebracht.
Aan één der voorwaarden voor verkrijging van de gevraagde vrijstelling is derhalve niet voldaan.
4.4. Tegenover de betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur een begunstigend beleid heeft gevoerd ten aanzien van belastingplichtigen die in vergelijkbare omstandigheden verkeren, dan wel dat sprake is van beleid dat wordt gecoördineerd op een hoger niveau dan dat van alleen de betrokken eenheid van de rijksbelastingdienst, of dat een behoorlijke taakvervulling met zich brengt dat afstemming van beleid met andere eenheden plaatsvindt. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur aan één of meer van dergelijke belastingplichtigen, met het oogmerk van begunstiging, vrijstelling van BPM heeft verleend, of dat de Inspecteur in een meerderheid van vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten.
4.5. In hetgeen belanghebbende in zijn brief van 18 juni 2004 naar voren heeft gebracht, ziet het Hof geen aanleiding het onderzoek te heropenen, reeds omdat het de hiervoor gegeven motivering van 's Hofs beslissing niet raakt.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de Inspecteur, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Proceskosten en schadevergoeding
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Nu het beroep ongegrond is, is geen plaats voor schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 22 maart 2006 door A. Bijlsma, voorzitter, P. Fortuin en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 maart 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH, Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze
uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende
vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.