Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2006, AY3882, 04/00942

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2006, AY3882, 04/00942

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 juni 2006
Datum publicatie
13 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY3882
Zaaknummer
04/00942

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord of de werkzaamheden die belanghebbende verricht dienen te worden aangemerkt als hoofdzakelijk van ondersteunende aard en of het ongebruikelijk is een samenwerkingsverband, zoals zij die heeft met haar echtgenoot, aan te gaan met niet-verbonden personen, een en ander in de zin van artikel 3.6, tweede lid, aanhef, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00942

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een verzamelinkomen van € 33.257,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. De belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 januari 2006 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.4. De belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. De belanghebbende is vanaf 1997 firmant in een V.O.F. met haar echtgenoot. De onderneming verricht loodswerkzaamheden voor de (internationale) binnenscheepvaart. De echtgenoot van de belanghebbende is een volledig opgeleide en gekwalificeerde loods en verricht de eigenlijke loodswerkzaamheden. De belanghebbende brengt haar echtgenoot per auto naar het schip waar de werkzaamheden moeten worden verricht en haalt hem per auto weer af.

2.2. De belanghebbende verzorgt daarnaast de administratie van de onderneming. Bij een boekenonderzoek is geconstateerd, dat de administratie bestaat uit een bank/girorekening, werkbriefjes, ontvangen facturen en opgaven van de opdrachtgevers.

2.3. Voor het onderhavige jaar is de belanghebbende gerechtigd tot 1/3 van de firmawinst en haar echtgenoot tot 2/3.

2.4. De belanghebbende heeft in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 een bedrag van ƒ 33.407,= als winst uit onderneming vermeld. Daarnaast is in de aangifte een bedrag van ƒ 11.543,= aan zelfstandigenaftrek vermeld, die evenwel niet in aanmerking is genomen. De Inspecteur heeft de zelfstandigenaftrek niet verleend en heeft bij aanslag met dagtekening 17 februari 2004 het verzamelinkomen vastgesteld op ƒ 33.257,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord of de belanghebbende de

werkzaamheden die zij verricht dienen te worden aangemerkt als hoofdzakelijk van ondersteunende aard en of het ongebruikelijk is een samenwerkingsverband, zoals zij die heeft met haar echtgenoot, aan te gaan met niet-verbonden personen, een en ander in de zin van artikel 3.6, tweede lid, aanhef, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

De belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de 1.4 vermelde pleitnota, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.

3.3. De belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en verzoekt de zelfstandigenaftrek voor het onderhavige jaar te verlenen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Gelet op artikel 3.6, tweede lid, aanhef, onderdeel a, van de Wet IB 2001 komen voor de beoordeling of een belastingplichtige voldoet aan het urencriterium, zoals verwoord in het eerste lid van vorengenoemd artikel, niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerking met een verbonden persoon, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn én het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.

4.2. Het Hof stelt voorop dat te dezen op de belanghebbende, die

aanspraak maakt op een aftrekpost, de bewijslast rust aannemelijk te maken dat de door haar verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn of dat het niet ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.

4.3. De (hoofd)activiteit van het samenwerkingsverband bestaat

uit het uitoefenen van loodswerkzaamheden voor de (internationale) binnenscheepvaart. De belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, niet aannemelijk gemaakt dat zij zich meer dan in belangrijke mate met de hoofdwerkzaamheden van het samenwerkingsverband heeft beziggehouden. Weliswaar zou de belanghebbende uitmaken tegen welke prijzen haar echtgenoot werkt, maar hiermee maakt zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk dat zij zich meer dan in belangrijke mate met de hoofdwerkzaamheden heeft beziggehouden.

4.4. Evenmin heeft de belanghebbende, tegenover de gemotiveerde

betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt dat een samenwerkingsverband als het onderhavige tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is.

4.5. De belanghebbende heeft gesteld, dat alles bij de rechtbank is

geweest, dat zij steeds in het gelijk is gesteld en dat in haar taak en werk niets is veranderd sinds de invoering van de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001.

4.6. Indien belanghebbende zich beroept op een in rechte te beschermen vertrouwen is daarvan pas sprake als de Inspecteur bewust en weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald, dan wel de belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat de Inspecteur bewust en weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald. (Vergelijk het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 13 december 1989, nr. 25 077, onder meer gepubliceerd in BNB 1990/119, van 2 december 1998, nr. 33 798, onder meer gepubliceerd in BNB 1999/23, van 13 oktober 1999, nr. 33 311, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/91 en van 17 januari 2003, nr. 37 463, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/188.)

4.7. Het Hof overweegt dat de beoordeling door de Inspecteur, zoals vermeld in het schrijven van de Inspecteur van 17 juni 2003, heeft plaatsgevonden met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1999 en 2000 en de voor die jaren vigerende wettelijke bepalingen.

Voor die jaren ontbrak het in de huidige wet in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001 opgenomen urencriterium evenals de regeling omtrent de ondersteunende werkzaamheden en een ongebruikelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, aanhef, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Zoals verder vermeld in het vorenbedoelde schrijven was de Inspecteur van oordeel dat met ingang van 2001 de situatie zodanig dat, gezien het zeer specifieke beroep en de zeer specifieke vakkennis van de heer A, een samenwerkingsverband tussen hem en iemand die uitsluitend ondersteunende werkzaamheden verricht beslist als ongebruikelijk moet worden aangemerkt. Destijds is derhalve de vraag of de werkzaamheden, die de belanghebbende verricht ten behoeve van het samenwerkingsverband, vallen onder de in artikel 3.6, tweede lid, aanhef, onderdeel a, van de Wet IB 2001 genoemde uitgesloten werkzaamheden en dientengevolge niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling of de belanghebbende voldoet aan het urencriterium, zoals bepaald in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001, uitdrukkelijk bevestigend beantwoord. Van een door de Inspecteur opgewekt vertrouwen, dat dit anders zou zijn is derhalve geen sprake.

4.8. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 8 juni 2006 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 8 juni 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.