Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2006, AY4175, 04/00467

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2006, AY4175, 04/00467

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 maart 2006
Datum publicatie
19 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY4175
Zaaknummer
04/00467

Inhoudsindicatie

Aan de orde is nu welke gevolgen thans moeten worden verbonden aan de hiervoor geconstateerde schendingen van de wettelijke voorschriften inzake het horen van een belastingplichtige in de bezwaarfase. Dienaangaande heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 april 2003, nr. 37 790, BNB 2003/267 (LJN AF7495), een aantal regels gegeven die hierna worden behandeld. Allereerst, zo overwoog de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest, kan het zijn dat de inspecteur stelt dat de omstandigheden noopten tot de schending van de regels inzake het horen. De Inspecteur heeft een dergelijke stelling niet aangevoerd, zodat hetgeen de Hoge Raad daaromtrent verder heeft overwogen hier niet van belang is.

Vervolgens overwoog de Hoge Raad dat aan de schending van deze regels voorbij gegaan kan worden als omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan (uiteindelijk) geen verschil van mening meer bestaat en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid heeft. In het onderhavige geval bestaan echter nog omvangrijke verschillen van mening omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan, zodat geconstateerd moet worden dat belanghebbende door de gang van zaken is benadeeld. Deze constatering brengt mee dat het beroep gegrond moet worden verklaard.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00467

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y, tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 460.464,=.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van de Inspecteur is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 418.464,=.

1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Voorafgaande aan de zitting heeft belanghebbende bij aanbiedingsbrief van 16 november 2005 een door de heer A, NVM-makelaar en beëdigd taxateur te B, met dagtekening 15 november 2002 ondertekende verklaring per fax toegezonden aan het hof. Bij brief van 18 november 2005 heeft de griffier kopieën van deze stukken toegezonden aan de Inspecteur.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 november 2005 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr. C en de heer D, verbonden aan E te F, bijgestaan door de heer G, verbonden aan H B.V. te Y, alsmede, namens de Inspecteur, de heer J.

1.6. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 met dagtekening 29 november 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 460.464,=.

Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bij brief van 2 januari 2003 pro forma bezwaar gemaakt. Bij brief van 26 februari 2003 motiveert belanghebbende zijn bezwaren en schrijft daarbij onder meer dat hij het uiteraard op prijs stelt in het kader van de bezwaarprocedure te worden gehoord. Aan het slot van deze brief verzoekt hij bovendien om vergoeding van de in bezwaar gemaakte en te maken kosten.

2.2. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 22 januari 2004 het voorstel gedaan om de correctie stakingswinst vast te stellen op fl. 120.000,=. Op dit schrijven heeft de Inspecteur geen reactie ontvangen. Vervolgens heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij brief van 29 januari 2004 bericht dat hij heeft beslist dat de stakingswinst fl. 120.000,= dient te bedragen in plaats van

fl. 162.000,= en dat hij de aanslag dienovereenkomstig zal verminderen. Bij zijn uitspraak van 17 februari 2004 heeft de Inspecteur de aanslag vervolgens verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 418.464,=.

2.3. De Inspecteur heeft belanghebbende - ondanks zijn uitdrukkelijk daartoe strekkend verzoek in zijn aanvullend bezwaarschrift - niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, voordat op het bezwaarschrift werd beslist.

2.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur bij brief van 8 maart 2004, ingekomen ter griffie van dit hof op 9 maart 2004, pro forma beroep ingesteld. In zijn aanvullend beroepschrift van 7 april 2004 klaagt belanghebbende onder meer over het feit dat de Inspecteur in de bezwaarfase geen gehoor heeft gegeven aan het expliciete verzoek om te worden gehoord.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft de Inspecteur zich - in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) - onbehoorlijk gedragen in de afhandeling van het bezwaarschrift?

3.1.2. Is de aanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd?

Belanghebbende is van oordeel dat de eerste vraag in bevestigende en de tweede vraag in ontkennende zin moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Gemachtigde

Buiten discussie staat dat belanghebbende gebruik wenste te maken van het hem toekomende recht om te worden gehoord.

Door aan dit uitdrukkelijke verzoek geen gevolg te geven, heeft de Inspecteur belanghebbende in zijn verdediging geschaad. De zaak moet worden terugverwezen naar de Inspecteur om belanghebbende alsnog te horen.

De Inspecteur

De Inspecteur stelt dat in de bezwaarfase tussen hem en belanghebbende diverse schriftelijke contacten zijn geweest en dat hij daarom heeft besloten van het horen van belanghebbende af te zien.

De Inspecteur betwist voorts dat de door belanghebbende bij aanbiedingsbrief van 16 november 2005 aan het hof toegezonden verklaring van de heer A, NVM-makelaar en beëdigd taxateur te B, van 15 november 2002 dezelfde verklaring is als de verklaring die als bijlage 2 is gevoegd bij het aanvullend beroepschrift van 7 april 2004.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur, veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden en tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het bezwaar en beroep.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende klaagt er op de eerste plaats over dat de Inspecteur zich - in strijd met de Awb - onbehoorlijk heeft gedragen in de afhandeling van het bezwaarschrift, omdat belanghebbende, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek, niet in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten.

4.2. Naar het oordeel van het hof is van de zijde van de Inspecteur de feitelijke grondslag van deze klacht niet of althans onvoldoende weersproken. De Inspecteur stelt weliswaar dat in de bezwaarfase tussen hem en belanghebbende meerdere schriftelijke contacten zijn geweest, doch het hof vindt hierin onvoldoende rechtvaardiging om zonder nader overleg van het horen van belanghebbende af te zien.

4.3. Aan de orde is nu welke gevolgen thans moeten worden verbonden aan de hiervoor geconstateerde schendingen van de wettelijke voorschriften inzake het horen van een belastingplichtige in de bezwaarfase. Dienaangaande heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 april 2003, nr. 37 790, BNB 2003/267, een aantal regels gegeven die hierna worden behandeld.

4.4. Allereerst, zo overwoog de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest, kan het zijn dat de inspecteur stelt dat de omstandigheden noopten tot de schending van de regels inzake het horen. De Inspecteur heeft een dergelijke stelling niet aangevoerd, zodat hetgeen de Hoge Raad daaromtrent verder heeft overwogen hier niet van belang is.

4.5. Vervolgens overwoog de Hoge Raad dat aan de schending van deze regels voorbij gegaan kan worden als omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan (uiteindelijk) geen verschil van mening meer bestaat en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid heeft. In het onderhavige geval bestaan echter nog omvangrijke verschillen van mening omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan, zodat geconstateerd moet worden dat belanghebbende door de gang van zaken is benadeeld. Deze constatering brengt mee dat het beroep gegrond moet worden verklaard.

4.6. Het hof staat na gegrondverklaring van het beroep voor de keuze om zelf in de zaak te voorzien of de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur. Het zelf in de zaak voorzien zal, aldus de Hoge Raad, aangewezen zijn indien het hof tot het oordeel komt dat de belastingplichtige ook zonder dat hij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord, in het gelijk moet worden gesteld dan wel indien de belastingplichtige het hof heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien. Het één noch het ander is echter het geval. Aangaande het hiervoor bedoelde verzoek is nog van belang dat het hof belanghebbende heeft verzocht mede te delen of hij wenst dat het hof zelf in de zaak voorziet, maar dat belanghebbende die wens niet heeft geuit.

4.7. Teneinde een spoedige en regelmatige afhandeling van het bezwaar te bevorderen zal het hof op de voet van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Awb de volgende nadere voorschriften geven aan de Inspecteur. Belanghebbende moet binnen één maand na de verzending van deze uitspraak worden uitgenodigd voor een hoorzitting die moet worden gehouden binnen één maand na de oproeping. Uiteraard kan belanghebbende uitstel worden verleend indien hij daarom verzoekt. In de oproeping moet gewezen worden op het bepaalde in artikel 7:4, eerste tot en met vierde lid, van de Awb. Binnen zes weken na de hoorzitting moet uitspraak op het bezwaarschrift worden gedaan, behoudens indien en voor zover belanghebbende schriftelijk instemt met uitstel.

4.8. Gelet op al het vorenstaande behoeft de tweede in geschil zijnde vraag thans geen beantwoording.

5. Schadevergoeding

Het hof vindt geen aanleiding om een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb aan belanghebbende toe te kennen.

6. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 37,= te worden vergoed.

7. Proceskosten

Belanghebbende heeft in zijn aanvullend bezwaarschrift van 26 februari 2003 verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte en te maken kosten. In zijn aanvullend beroepschrift van 7 april 2004 heeft hij dit verzoek herhaald en tevens verzocht om vergoeding van de in de beroepsfase gemaakte en te maken kosten.

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar bij de Inspecteur en het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken waarin belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit betreft één zaak ten name van X, kenmerk 04/00467 en één zaak ten name van K, kenmerk 04/00468.

Proceskosten in bezwaar

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op 1 (punt) x € 161,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 241,50.

Proceskosten in beroep

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 644,=.

Het hof zal in deze zaak en in de zaak onder kenmerk 04/00468 een proceskostenvergoeding toekennen van € 442,75 (€ 885,50 : 2 zaken).

8. Beslissing

Het hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,

- wijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing van het bezwaarschrift terug naar de Inspecteur,

- draagt de Inspecteur op om belanghebbende binnen één maand na de verzending van deze uitspraak uit te nodigen voor een hoorzitting,

- draagt de Inspecteur op de hoorzitting te houden binnen één maand na de oproeping, waarbij belanghebbende uitstel kan worden verleend indien hij daarom verzoekt,

- draagt de Inspecteur op belanghebbende in de oproeping te wijzen op het bepaalde in artikel 7:4, eerste tot en met vierde lid, van de Awb en draagt de Inspecteur op uitvoering te geven aan die bepalingen,

- draagt de Inspecteur op binnen zes weken na de hoorzitting uitspraak op het bezwaarschrift te doen, behoudens indien en voor zover belanghebbende schriftelijk instemt met uitstel,

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,=,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 442,75, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 8 maart 2006 door A.J. van Soest, voorzitter, R.J. Koopman en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 8 maart 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.