Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2006, AY5638, 03/02339
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2006, AY5638, 03/02339
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 juni 2006
- Datum publicatie
- 4 augustus 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:AY5638
- Zaaknummer
- 03/02339
Inhoudsindicatie
Uit de arresten van de Hoge Raad van 22 oktober 2004, nr. 39.082, BNB 2005/135, nr. 38.464, BNB 2005/136, en nr. 38.540, BNB 2005/137, en van 24 februari 2006, nr. 39.961, V-N 2006/13.14, respectievelijk nr. 40.011, V-N 2006/13.15, volgt, dat de enkele omstandigheid, dat een belastingplichtige, die een schuld is aangegaan voor verbetering of onderhoud van een eigen woning, het geleende geld niet onmiddellijk voor dat doel aanwendt, respectievelijk die uitgaven voor verbetering of onderhoud van een eigen woning aanvankelijk financiert uit eigen middelen en pas nadien een geldlening aangaat, zodat de verbetering of onderhoud niet van meet af aan is gefinancierd met geleend geld, niet aan de kwalificatie van die lening als aangegaan voor verbetering of onderhoud van die woning in de weg behoeft te staan.
Zodanige kwalificatie is volgens de Hoge Raad in ieder geval gerechtvaardigd, indien belastingplichtige aannemelijk maakt, dat hij reeds ten tijde van het voldoen van de kosten van verbetering of onderhoud het oogmerk had om die kosten te financieren door middel van een geldlening en dat de geldlening door hem is aangegaan ter uitvoering van dit oogmerk.
Het oogmerk de geleende gelden te besteden aan verbetering of onderhoud kan echter volgens de Hoge Raad niet meer aanwezig worden geacht, voorzover de uit de geldlening verkregen gelden zijn aangewend voor andere doeleinden en niet een daarmee overeenkomend bedrag liquide beschikbaar is gebleven.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/02339
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 106.317,= (€ 48.244,55), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 december 2005 te A.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.4. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.5. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald, dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.6. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald, dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren op 18 april 1943 en gehuwd, heeft in 1981 een bouwkavel gekocht en daarop een eigen woning laten bouwen (hierna: de eigen woning). De totale aankoopkosten van de grond en de stichtingskosten van de eigen woning bedroegen ƒ 234.598,=. Dit bedrag heeft belanghebbende gefinancierd met een hypothecaire lening van de B Bank groot ƒ 190.000,=. Het resterende bedrag van ƒ 44.598,= heeft hij uit andere middelen gefinancierd.
2.2. In 1982 heeft belanghebbende de hypothecaire lening bij de B Bank vervangen door een hypothecaire lening bij de BLG Hypotheekbank N.V. (hierna: de BLG) groot ƒ 195.000,=. In 1990 is de laatstgenoemde lening vervangen door een spaarhypotheek bij de BLG groot ƒ 177.850,=, zijnde de restantschuld van de oorspronkelijke lening van ƒ 195.000,=.
2.3. Op 15 november 1991 heeft belanghebbende een flexibel krediet bij ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) opgenomen van ƒ 25.100,= tegen een rentepercentage van 14,5% per jaar (hierna: flexibel krediet), waarvan belanghebbende maandelijks een bedrag van 2% van het saldo met een minimum van ƒ 200,= aan rente en aflossing aan de ABN AMRO verschuldigd was. In zijn aangifte over het jaar 1995 vermeldt belanghebbende als schuld eigen woning het bedrag van ƒ 177.850,=. Het flexibele krediet wordt niet als schuld eigen woning in die aangifte vermeld. Wel trekt belanghebbende rente van schulden af onder vermelding van totaalbedrag van schulden van ƒ 9.920,=.
2.4. Op 5 juni 1996 heeft belanghebbende bij de BLG een tweede hypotheek afgesloten op de eigen woning ten bedrage van ƒ 40.000,=. Blijkens de afrekening van de notaris werd daarvan een bedrag van ƒ 9.400,= gebruikt ter aflossing van het flexibele krediet bij de ABN AMRO, een bedrag ad ƒ 29.022,12 is in depot gestort bij de BLG en restant ad ƒ 1.577,88 is besteed aan afsluitkosten hypotheek.
2.5. Op de vraag van de Inspecteur, gesteld naar aanleiding van de aanslagregeling inkomstenbelasting 1999, waarvoor belanghebbende het bedrag van de tweede hypotheek heeft gebruikt, antwoordt belanghebbende bij brieven van 17 juli 2000 respectievelijk 26 juli 2000 als volgt:
Brief van 17 juli 2000:
"(...) Dit bedrag is een herfinanciering van de stichtingskosten van mijn woning, (...), groot f 245.000,- (...). De eerste hypotheek ten bedrag van f 195.000,- is omgezet in een van f 177.850,- en samen met onderhavige tweede hypotheek van f 40.000,- komt het totaal gefinancierde bedrag op f 217.850,-. (...)".
Brief van 26 juli 2000:
"(...) Ter toelichting: het doel van de nieuwe hypotheek van f 40.000,- was om het ABN-AMRO krediet van november 1991 oorspronkelijk groot f 25.100,- (...) af te lossen en om te beschikken over het per 31.10.1990 afgeloste deel groot f 17.150,- van de oorspronkelijke hypotheek van f 195.000,-. (...)".
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende de stelling ingenomen, dat de tweede hypotheek bedoeld was voor verbetering en groot onderhoud van de eigen woning.
2.6. Op 11 september 1997 heeft belanghebbende een personenauto aangeschaft kenteken QQ-QQ-00, waarvoor hij na inruil een bedrag van ƒ 24.063,= heeft betaald via zijn ABN AMRO privé rekening.
2.7. Belanghebbende heeft blijkens een zestiental facturen tussen 13 september 1992 en 4 juni 2003 voor een bedrag van in totaal ƒ 24.945,42 besteed aan onderhoud van eigen woning variërend van ƒ 140,65 voor verf tot ƒ 6.263,= voor een CV-ketel. Twee bedragen, te weten een bedrag van ƒ 3.643,87 voor schilderwerk, betaald ten laste van het flexibele krediet op 13 september 1992, en een bedrag van ƒ 588,80 ter zake van de factuur d.d. 7 november 1995 inzake lekkage waterleiding, zijn door belanghebbende vóór het aangaan van de tweede hypotheek uitgegeven.
Een bedrag van totaal ƒ 2.548,12 (€ 1.156,29), te weten ƒ 1.873,15 (€ 850,=) inzake voegwerk schoorsteen, en ƒ 674,97 (€ 306,29) inzake snoeiwerk, is door belanghebbende na afloop van het jaar 2001 besteed. Tussen 13 september 1992 en 4 juni 2001 is derhalve voor een bedrag van ƒ 22.397,29 aan onderhoud van eigen woning besteed.
2.8. De Inspecteur heeft het in de aangifte inkomstenbelasting 2001 als rente van schulden ter verwerving van de eigen woning opgevoerde bedrag van ƒ 3.040,=, betrekking hebbende op de tweede hypotheek, gecorrigeerd. Ook in de jaren 1999 en 2000 heeft de Inspecteur de rente van de tweede hypotheek gecorrigeerd, doch in die jaren had de correctie geen invloed op het belastbare inkomen, omdat de rente toen als rente van schulden in aftrek kon worden gebracht.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de rente ad ƒ 3.040,=, betrekking hebbende op de tweede hypotheek, in aftrek kan worden gebracht als rente bedoeld in artikel 3.120, lid 1, aanhef en letter a, jo artikel 3.123, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).
Belanghebbende is van oordeel, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.
De Inspecteur is bij nader inzien de opvatting toegedaan, dat van het bedrag van ƒ 3.040,= een gedeelte, dat is toe te rekenen aan de factuur van 13 september 1992 van ƒ 3.643,87, betaald ten laste van het flexibele krediet, en daaraan toe te rekenen deel van de afsluitkosten van de tweede hypotheek, alsnog in aftrek kan worden toegelaten. Voor het overige is de Inspecteur van mening, dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt, dat de tweede hypotheek aangegaan is ter verwerving van de eigen woning als bedoeld in artikel 3.120, lid 1, aanhef en letter a, jo artikel 3.123 van de Wet IB 2001.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
De tweede hypotheek was bedoeld voor verbetering en groot onderhoud. Ik heb ook feitelijk onderhoud gedaan. Ik heb een hoop betalingen op een rijtje gezet. Ik heb die bescheiden aan de Inspecteur niet verstrekt, omdat hij er niet om gevraagd heeft. Ik kan aantonen, dat ik elders geld beschikbaar had, ik kan de stand van bijvoorbeeld een Roparco rekening aantonen. Het flexibele krediet is aangegaan voor het onderhoud van de woning. Ik heb het in de jaren vóór 1996 niet als zodanig opgevoerd, omdat ik niet wist, dat die rente als rente eigen woning aftrekbaar was.
De Inspecteur
Belanghebbende stelde eerst, dat de tweede hypotheek binnen de oorspronkelijke aanschafprijs van de woning was. Maar als je een deel van de hypotheek aflost, kun je het niet later weer bijlenen en zeggen dat het dus voor eigen woning is.
Ik bestrijd het oogmerk. Belanghebbende heeft het geld gebruikt voor aflossing van het flexibele krediet. In alle brieven staat, dat wij bewijsstukken vragen en belanghebbende kwam er niet mee. In de aangiften is de ABN AMRO krediet steeds als consumptief krediet vermeld.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 103.277,=.
De Inspecteur concludeert in haar brief van 24 februari 2006 tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en naar het Hof verstaat vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 106.317,= minus ƒ 288,= (zijnde ƒ 3.788/40.000 x ƒ 3.040), dat is ƒ 106.029,=.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Uit de arresten van de Hoge Raad van 22 oktober 2004, nr. 39.082, BNB 2005/135, nr. 38.464, BNB 2005/136, en nr. 38.540, BNB 2005/137, en van 24 februari 2006, nr. 39.961, V-N 2006/13.14, respectievelijk nr. 40.011, V-N 2006/13.15, volgt, dat de enkele omstandigheid, dat een belastingplichtige, die een schuld is aangegaan voor verbetering of onderhoud van een eigen woning, het geleende geld niet onmiddellijk voor dat doel aanwendt, respectievelijk die uitgaven voor verbetering of onderhoud van een eigen woning aanvankelijk financiert uit eigen middelen en pas nadien een geldlening aangaat, zodat de verbetering of onderhoud niet van meet af aan is gefinancierd met geleend geld, niet aan de kwalificatie van die lening als aangegaan voor verbetering of onderhoud van die woning in de weg behoeft te staan.
Zodanige kwalificatie is volgens de Hoge Raad in ieder geval gerechtvaardigd, indien belastingplichtige aannemelijk maakt, dat hij reeds ten tijde van het voldoen van de kosten van verbetering of onderhoud het oogmerk had om die kosten te financieren door middel van een geldlening en dat de geldlening door hem is aangegaan ter uitvoering van dit oogmerk.
Het oogmerk de geleende gelden te besteden aan verbetering of onderhoud kan echter volgens de Hoge Raad niet meer aanwezig worden geacht, voorzover de uit de geldlening verkregen gelden zijn aangewend voor andere doeleinden en niet een daarmee overeenkomend bedrag liquide beschikbaar is gebleven.
4.2. Verder overwoog de Hoge Raad in de onder 4.1 aangehaalde arresten van 22 oktober 2004:
"(...)
-3.5. Het stellen van het tweede vereiste, te weten dat de verbetering of het onderhoud met schriftelijke bescheiden is te staven, is, naar mag worden aangenomen, ingegeven door de wens om - nu bij geldleningen voor dit doel de omvang en het tijdstip van de uitgaven waarvoor de geldlening is aangegaan veelal minder eenvoudig zijn vast te stellen dan bij aankoop van een eigen woning - discussies daarover zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom moet worden aangenomen dat een schuld welke is aangegaan voor verbetering of onderhoud van een eigen woning, pas wordt behandeld als schuld welke is aangegaan ter verwerving van die woning, voorzover en vanaf het moment waarop, naar met schriftelijke bescheiden is te staven, betaling ter zake van verbetering of onderhoud van de woning heeft plaatsgehad.
(...)".
Voor het bedrag van ƒ 2.548,12, betaald na afloop van het onderhavige jaar, is gelet op de hier aangehaalde overweging van de Hoge Raad naar het oordeel van het Hof hoe dan ook geen aftrek mogelijk.
4.3. Belanghebbende stelt, dat hij de tweede hypotheek is aangegaan voor verbetering en onderhoud van de eigen woning. De Inspecteur heeft die stelling gemotiveerd bestreden met uitzondering van de door haar alsnog geaccepteerde factuur van ƒ 3.643,87, die in 1992 betaald is ten laste van het flexibele krediet en met betrekking tot welke factuur de Inspecteur belanghebbende het voordeel van de twijfel heeft gegund.
Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken, dat de tweede hypotheek is aangegaan ter uitvoering van het door belanghebbende ter zitting gestelde oogmerk van verbetering en onderhoud van de eigen woning. Het Hof acht belanghebbende daarin niet geslaagd.
4.4. Belanghebbende heeft weliswaar voor een bedrag van ƒ 24.945,42 een zestiental facturen overgelegd variërend van ƒ 140,65 tot ruim ƒ 6.000,=, die betrekking hebben op onderhoud van de eigen woning tussen september 1992 en juni 2003, doch - met uitzondering van het alsnog door de Inspecteur geaccepteerde bedrag van ƒ 3.643,87 - blijkt uit niets, dat belanghebbende de tweede hypotheek, dan wel het flexibele krediet, dat uit de tweede hypotheek is afgelost, is aangegaan met het oogmerk de aldus beschikbaar gekomen gelden aan te wenden voor verbetering of onderhoud van zijn woning. De enkele omstandigheid, dat belanghebbende in de jaren 1992 tot en met 2003 uitgaven heeft gedaan voor verbetering en onderhoud van de eigen woning, brengt immers niet met zich, dat die uitgaven gefinancierd zijn met de tweede hypotheek.
4.5. Belanghebbende heeft zijn eerst ter zitting ingenomen stelling, dat het oogmerk van financiering van de uitgaven als bedoeld in artikel 3.120, lid 1, aanhef en letter a, jo 3.123, van de Wet IB 2001, er wel was, niet nader onderbouwd. Noch uit de akte van geldlening ter zake van de tweede hypotheek, noch uit de daarbij behorende acceptatiebevestiging, noch uit de akte van het flexibele krediet valt af te leiden, dat de tweede hypotheek dan wel het flexibele krediet aangegaan zijn met het oogmerk de verbetering of onderhoud van de eigen woning te financieren.
4.6. Wellicht ten overvloede merkt het Hof nog op, dat ook indien belanghebbende geslaagd zou zijn in zijn bewijslast, dat de tweede hypotheek aangegaan was met het oogmerk van verbetering of onderhoud van de eigen woning, dit oogmerk niet meer aanwezig kan worden geacht, voor zover de uit de geldlening verkregen middelen zijn aangewend voor andere doeleinden en niet een daarmee overeenkomend bedrag liquide beschikbaar is gebleven (zie Hoge Raad 22 oktober 2004, BNB 2005/135 tot en met 137, r.o. 3.4). Van het totale bedrag van de tweede hypotheek is een bedrag van ƒ 29.022,12 (zie onder 2.4) in depot gestort bij de BLG. Belanghebbende heeft geen inzicht gegeven in het verloop van dit depot. Op 11 september 1997 heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 24.063,= besteed voor de aankoop van een auto. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld, dat dit bedrag afkomstig was van het depot. Nu belanghebbende, hoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, geen gegevens heeft overgelegd, waaruit blijkt, dat een overeenkomstig bedrag liquide aanwezig is gebleven, moet het oogmerk ook daarom geacht worden niet aanwezig te zijn.
4.7. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. Gelet op de door de Inspecteur in haar brief van 24 februari 2006 nader ingenomen standpunt dient het belastbare inkomen uit werk en woning te worden vastgesteld op ƒ 106.029,=, zodat het beroep gedeeltelijk gegrond is.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Hoewel het beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 106.029,=.(€ 48.113,86),
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,=, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gedaan op 29 juni 2006 door J. Swinkels, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 29 juni 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.