Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-05-2006, AY5647, 05/00454

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-05-2006, AY5647, 05/00454

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 mei 2006
Datum publicatie
4 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY5647
Zaaknummer
05/00454

Inhoudsindicatie

Na hetgeen is overwogen in onderdeel 4.2 dient nog te worden beoordeeld of een ambtelijk verzuim is begaan doordat de ambtenaar belast met de controle bij de heer C er niet voor heeft gezorgd dat de gegevens omtrent de genoten rente direct kenbaar waren aan de ambtenaar die belast was met de aanslagregeling van belanghebbende.

Dienaangaande moet als uitgangspunt genomen worden hetgeen de Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 8 april 2005, nr. 39 202, BNB 2005/178. In dat arrest overwoog de Hoge Raad dat bij een geïntegreerde wijze van behandeling van aangiften van een tot het desbetreffende team behorende ambtenaar mag worden verwacht dat hij een teamgenoot in kennis stelt van door hem bij de beoordeling van een aangifte waargenomen opvallende veranderingen, indien hij het mogelijke belang van het attenderen van een teamgenoot - in verband met het regelen van aanslagen waarmee die teamgenoot is belast - op dat gegeven redelijkerwijs moet inzien.

Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende zijn stelling dat controle bij de heer C een ruimere strekking had dan diens aanslagregeling tegenover de betwisting door de Inspecteur onvoldoende aannemelijk gemaakt. [..]

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 05/00454

Uitspraak van de derde meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak in de zaak met kenmerk 05/00643 van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 juni 2005 in het geding tussen

belanghebbende

en:

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Nadat aan belanghebbende aanvankelijk voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen was opgelegd naar een belastbaar inkomen van, na bezwaar, fl. 44.357,- is onder aanslagnummer 000.00.000.H67 over dat jaar de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 65.310,-.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 59.629,-. .

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij de bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 103,-.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 maart 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van de uitspraak van de Rechtbank. Voorts stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, nog de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is begin 1997 door de Belastingdienst Ondernemingen A uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1996. De bevoegdheid ter zake van de heffing van inkomstenbelasting van belanghebbende is nadien in 1997 overgegaan van de Belastingdienst Ondernemingen A naar de Belastingdienst Particulieren B. Vervolgens is door laatstgenoemde eenheid met dagtekening 23 september 1997 de primitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor 1996 aan belanghebbende opgelegd. De onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd door de Belastingdienst Particulieren B. Thans ressorteert belanghebbende onder de Belastingdienst/Z, de rechtsopvolger van zowel de Belastingdienst Ondernemingen A als de Belastingdienst Particulieren B.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1.Heeft de Inspecteur terecht 75 percent van fl. 22.722,- gerekend tot de belaste rentebaten van belanghebbende?

3.1.2. Moet de navorderingsaanslag worden vernietigd omdat zij is gebaseerd op een feit dat de Inspecteur ten tijde van het regelen van de primitieve aanslag bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn?

Belanghebbende is van oordeel dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Naar mijn mening heeft de controlerend ambtenaar van de eenheid Ondernemingen A, die een onderzoek instelde bij C - de adviseur die belanghebbende en vele anderen heeft bijgestaan in het geschil met de gemeente Y - een ambtelijk verzuim begaan door de verkregen informatie niet beschikbaar te stellen ten behoeve van de aanslagregeling van belanghebbende en die anderen. Het onderzoek bij C was misschien aanvankelijk alleen gericht op het verkrijgen van informatie die van belang was voor diens eigen belastingheffing, maar toen er ook gevraagd werd naar de NAW-gegevens van degenen die een schadevergoeding van de gemeente hadden ontvangen, had die ambtenaar het bredere belang moeten begrijpen en ervoor moeten zorgen dat die informatie in de leggers van de betrokken personen terecht kwam. Ook kennisneming van de vaststellingsovereenkomst die begin juni 1996 is gesloten tussen C en de vertegenwoordigers van de gemeente Y had aanleiding moeten geven tot een bredere controle. Dit ambtelijk verzuim moet toegerekend worden aan de Inspecteur die de navorderingsaanslag heeft opgelegd. Het kan toch niet zo zijn dat door overdracht van de bevoegdheid, de werking van het nieuw feit vereiste kan worden ontdoken door de belastingdienst. Bij een verhuizing van de bevoegdheid hoort een ambtelijk verzuim net als opgewekt vertrouwen mee te verhuizen.

De Inspecteur

Ik bestrijd niet langer dat bij overdracht van de bevoegdheid van de ene eenheid aan de andere, een ambtelijk verzuim begaan door de ene eenheid navordering door de andere eenheid kan verhinderen. Ik houd echter staande dat van een ambtelijk verzuim geen sprake was. De ambtenaar die belast was met de controle bij C had geen aanleiding om te veronderstellen dat de cliënten van C de door hen ontvangen rente niet in hun aangifte zouden verwerken. De controle was specifiek gericht op de belastingplicht van de heer C. Er was bij hem veel meer aan de hand. Bovendien bleek uit de lijsten die deze ambtenaar had ontvangen niet zonder meer dat en tot welk bedrag elk van de betrokkenen daadwerkelijk rente had genoten. Niet kan worden gezegd dat de ambtenaar die belast was met de controle van C tot hetzelfde team behoorde als de ambtenaar die bij de Belastingdienst Ondernemingen A belast was met de aanslagregeling van belanghebbende. De controlerend ambtenaar behoorde tot een andere afdeling dan de aanslagregelend ambtenaar.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, en tot vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ter zake van het eerste geschilpunt zijn voor het Hof geen nieuwe feiten of argumenten naar voren gebracht. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op basis van de vaststaande feiten op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.

4.2. Ten aanzien van het tweede geschilpunt stelt het Hof voorop dat het met partijen van oordeel is dat bij overdracht van de competentie ten aanzien van een belastingplichtige de Inspecteur die een navorderingsaanslag oplegt zich niet met vrucht kan verweren tegen de stelling dat een ambtelijk verzuim is gepleegd, door aan te voeren dat dit verzuim hem niet kan worden aangerekend omdat het zou zijn gepleegd door de voorheen competente eenheid of het voorheen competente onderdeel van de belastingdienst. Terecht stelt belanghebbende kernachtig dat bij verhuizing van de bevoegdheid een ambtelijk verzuim meeverhuist.

4.3. Na hetgeen is overwogen in onderdeel 4.2 dient nog te worden beoordeeld of een ambtelijk verzuim is begaan doordat de ambtenaar belast met de controle bij de heer C er niet voor heeft gezorgd dat de gegevens omtrent de genoten rente direct kenbaar waren aan de ambtenaar die belast was met de aanslagregeling van belanghebbende.

4.4. Dienaangaande moet als uitgangspunt genomen worden hetgeen de Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 8 april 2005, nr. 39 202, BNB 2005/178. In dat arrest overwoog de Hoge Raad dat bij een geïntegreerde wijze van behandeling van aangiften van een tot het desbetreffende team behorende ambtenaar mag worden verwacht dat hij een teamgenoot in kennis stelt van door hem bij de beoordeling van een aangifte waargenomen opvallende veranderingen, indien hij het mogelijke belang van het attenderen van een teamgenoot - in verband met het regelen van aanslagen waarmee die teamgenoot is belast - op dat gegeven redelijkerwijs moet inzien.

4.5. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende zijn stelling dat controle bij de heer C een ruimere strekking had dan diens aanslagregeling tegenover de betwisting door de Inspecteur onvoldoende aannemelijk gemaakt. Niet is komen vast te staan immers dat de controlerend ambtenaar specifiek heeft gevraagd naar het rentebestanddeel in de betalingen aan de cliënten van de heer C, terwijl dat rentebestanddeel ook niet als zodanig gespecificeerd staat in de aan deze ambtenaar verstrekte gegevens. Het Hof is voorts van oordeel dat de omstandigheid dat deze controlerend ambtenaar wel moet hebben begrepen dat aan de cliënten van C aanzienlijke rentebedragen zijn uitgekeerd, niet een opvallende aangelegenheid is waarvan die ambtenaar zijn collega belast met de aanslagregeling van belanghebbende in kennis diende te stellen. Deze ambtenaar beschikte immers niet over als zodanig gespecificeerde gegevens over rentebetalingen en bovendien behoefde hij, naar de Inspecteur onweersproken heeft gesteld, niet te vermoeden dat de cliënten van de heer C deze rente niet in hun aangifte zouden verwerken. Ten slotte is nog van belang dat de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat deze controlerend ambtenaar en de ambtenaar die binnen de eenheid Ondernemingen A belast was met de aanslagregeling van belanghebbende, niet tot hetzelfde team behoorden.

4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur, dient het hoger beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard en dient de uitspraak van de Rechtbank te worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 17 mei 2006 door A.J. van Soest, voorzitter, R.J. Koopman en N. van Beelen, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en een afschrift van de uitspraak is op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.