Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2006, AY6062, 03/01084
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2006, AY6062, 03/01084
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 juli 2006
- Datum publicatie
- 11 augustus 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:AY6062
- Zaaknummer
- 03/01084
Inhoudsindicatie
De onroerende zaak is een voormalige vuilstortplaats die in 1994 is gesloten. [..]
Op grond van het bepaalde in artikel 17, tweede en derde lid, Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde van een onroerende zaak die niet tot woning dient bepaald op de in het tweede lid bedoelde waarde in het economische verkeer of op de vervangingswaarde indien dat leidt tot een hogere waarde. Niet in geschil is dat de waarde in het economische verkeer nihil bedraagt. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van de hiervoor bedoelde vervangingswaarde. Bij de bepaling van die vervangingswaarde is van belang dat deze voor een onroerende zaak die gebezigd wordt in de commerciële sfeer niet hoger kan zijn dan de bedrijfswaarde en voor een onroerende zaak die niet in de commerciële sfeer wordt gebezigd niet hoger dan de benuttingswaarde.
Vaststaat dat de onderhavige voormalige vuilstortplaats niet wordt gebuikt in de commerciële sfeer. Ook daarbuiten voorziet deze onroerende zaak niet in enige maatschappelijke behoefte. De bestemming is weliswaar extensieve recreatie maar belanghebbende heeft het terrein niet opengesteld voor publiek en de lokale autoriteiten hebben kennelijk niet op openstelling aangedrongen. [..]
Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat de onroerende zaak enig nut oplevert of dat daarmee enig nut wordt beoogd. De stelling van de verweerder dat vuilstortplaatsen wel degelijk voorzien in een maatschappelijke behoeften en dat de onroerende zaak als voormalige vuilstort zich bevindt in de laatste fase van zijn benutting wordt door het Hof verworpen. Bij de definitieve sluiting van een vuilstortplaats vindt een wezenlijke verandering van de aard en functie van de onroerende zaak plaats, die heeft te gelden als een specifiek voor de onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 19, eerste lid, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken. Na die sluiting moet bij de waardevaststelling de functie en de benutting van de onroerende zaak opnieuw worden bezien op basis van de vanaf dat moment aanwezige mogelijkheden.
Nu de onroerende zaak geen nut oplevert en er ook geen nut mee wordt beoogd, moet de benuttingswaarde worden gesteld op nihil.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/01084
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Z (hierna: verweerder) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gezonden beschikking, gedagtekend september 2003, waarbij de waarde van de onroerende zaak A 188 te Z (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1999 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij eerdergenoemde beschikking heeft de verweerder de waarde van de onroerende zaak op de peildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 744.644,--.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 232,--. De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de verweerder schriftelijk gedupliceerd.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 mei 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en de verweerder.
1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en de wederpartij en heeft die pleitnota voorgedragen. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de verweerder ter zitting een tabel met het opschrift taxatieverslag, alsmede een fotokopie van een damesportret overgelegd. Beide stukken rekent het Hof tot de stukken van het geding.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter beide zittingen, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. De onroerende zaak is een voormalige vuilstortplaats die in 1994 is gesloten. In 1995 is aangevangen met de eindafwerking van de voormalige stortplaats. In dat kader zijn onder andere een geohydrologisch grondwaterscherm, stortgasonttrekkingsunits en een bovenafdichting aangebracht. Sinds 1999 vindt nazorg plaats. Deze nazorg bestaat in het bijzonder uit het onderhoud en beheer van de eindafwerking, bewaking van het terrein en het meten van vervuiling in en om de voormalige stortplaats. Doel van de nazorg is de voorkoming van schade aan het milieu rond de onroerende zaak.
2.2. Belanghebbende is op de peildatum eigenaresse van de onroerende zaak. Zij is sinds 1998 een zelfstandige vennootschap waarvan de aandelen voor vijftig percent in handen zijn van de provincie B en voor de overige vijftig percent in handen van de B-se gemeenten. Zij heeft de eigendom van de onroerende zaak voor een symbolisch bedrag van € 1,= verworven. Gelijktijdig met de verkrijging van de eigendom van de onroerende zaak heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten met de exploitant van de nog in werking zijnde vuilstortplaatsen in de provincie B, op basis waarvan zij ter dekking van de kosten verbonden aan de nazorg in totaal een bedrag van € 18.000.000,-- zal ontvangen.
2.3. De verplichting tot nazorg, althans tot het voorkomen van milieuschade rond de onroerende zaak, vloeit rechtstreeks voort uit de wet en berust bij de eigenaar van de onroerende zaak als zodanig.
2.4. Na sluiting van de stortplaats heeft de onroerende zaak als bestemming extensieve recreatie gekregen. Belanghebbende heeft het terrein echter niet opengesteld voor recreanten en heeft ook overigens geen invulling gegeven aan deze bestemming. Openstelling van het terrein zou slechts extra kosten van beheer en risico's met zich meebrengen en wordt daarom door belanghebbende niet nagestreefd. Sommige andere door belanghebbende beheerde voormalige stortplaatsen zijn wel opengesteld voor het publiek, maar dat is alleen gebeurd op aandrang van de desbetreffende gemeente.
2.5. Belanghebbende ontvangt enige inkomsten uit de verkoop van elektriciteit die wordt opgewekt uit opgevangen stortgas. De kosten van het opvangen van dit stortgas wegen echter niet op tegen de opbrengsten van de aldus geproduceerde elektriciteit.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag op welk bedrag de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak op de peildatum moet worden vastgesteld. Belanghebbende stelt dat deze waarde nihil is. De verweerder verdedigt een waarde van € 744.644,--.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
Op bladzijde drie van de pleitnota wordt ingegaan op de mogelijke onbevoegdheid van de ambtenaar die de WOZ-beschikking heeft genomen en uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Dit betoog moet niet worden gezien als een zelfstandige beroepsgrond. Wij willen dat de zaak te dezer zitting inhoudelijk behandeld wordt.
De inkomsten die gegenereerd worden door verkoop van elektriciteit dat gewonnen wordt uit stortgas zijn slechts een fractie van de kosten die gemoeid zijn met het opvangen en verwerken van dit stortgas. Als wij niet op grond van milieuvoorschriften verplicht waren geweest om te voorkomen dat het stortgas vrij wegstroomt, dan zou het economisch volstrekt onverantwoord zijn geweest om dit gas te winnen voor de productie van elektriciteit.
Belanghebbende heeft de onroerende zak voor een symbolisch bedrag van € 1,- destijds gekocht. Bij de verkoop werd een overeenkomst inzake de kosten van de nazorg gesloten. Op basis van die overeenkomst ontvangt belanghebbende in de loop der tijd een bedrag van in totaal € 18.000.000,-- om de kosten van nazorg te dekken. Zonder die overeenkomst had belanghebbende de onroerende zaak niet kunnen kopen.
De onroerende zaak heeft wel de bestemming extensieve recreatie, maar wordt als zodanig niet gebruikt. Er wordt geen publiek op het terrein toegelaten en ook overigens vervult het terrein geen recreatieve functie. Het openstellen van het terrein is voor belanghebbende niet aantrekkelijk. Er zouden dan voorzieningen moeten worden getroffen, er moet toezicht worden gehouden, er gelden extra Arbo-eisen voor het personeel en er worden extra risico's gelopen ten aanzien van de opstallen en dergelijke. Enkele andere voormalige stortplaatsen van belanghebbende zijn wel opengesteld voor het publiek, maar dat is alleen na aandringen van de desbetreffende gemeente gebeurd. Zolang de gemeente niet op openstelling aandringt zal belanghebbende geen initiatieven in die richting ontplooien.
De onroerende zaak wordt niet in de commerciële sfeer gebruikt. Ten behoeve van het algemeen belang wordt nazorg gepleegd op deze voormalige vuilstort. Verder wordt het helemaal niet gebruikt, het wordt alleen beheerd om te voorkomen dat de aanwezige vervuiling zich verspreid. De onroerende zaak voorziet in geen enkele maatschappelijke behoefte. Maatschappelijk gezien zou het te prefereren zijn als de onroerende zaak zonder sporen achter te laten van de aardbodem verdween.
De kosten van de door ons ingeschakelde externe deskundige bedragen € 1.200,--, te weten 15 uur a € 80,-- per uur. Ik toon het Hof en de wederpartij de declaratie van deze deskundige waarop voornoemde bedragen staan.
De verweerder:
De onroerende zaak wordt inderdaad niet in de commerciële sfeer gebezigd. De waarde in het economische verkeer is hier niet aan de orde, die zou nihil zijn. De benuttingswaarde echter bedraagt in werkelijkheid ongeveer € 12.170.658,--. Ik verwijs voor een berekening van dit bedrag naar het zojuist overgelegde taxatieverslag. De waarde is derhalve in de beschikking en bij bezwaar eerder te laag dan te hoog vastgesteld. Men kan op twee manieren naar de onroerende zaak kijken. In zoverre bestaat een overeenkomst met het schilderij dat ik overleg, waarop men zowel een jong meisje als een oude vrouw kan zien. Wij zien een onroerende zaak die als stortplaats een belangrijke maatschappelijke functie heeft vervuld en nu als onlosmakelijk onderdeel van die functie moet worden geconserveerd. Belanghebbende wil de maatschappelijke functie die de stortplaats heeft gehad niet meer bij de waardebepaling meewegen. Wij vinden dat onjuist.
De opstallen en voorzieningen die in het kader van de nazorg zijn aangebracht zijn met toepassing van de methode van de gecorrigeerde vervangingswaarde gewaardeerd. Die voorzieningen zijn immers in het kader van de doelstelling van belanghebbende en het daaraan gekoppelde gebruik van de onroerende zaak aangebracht.
Het is juist dat de voorzieningen en de verplichting tot nazorg voortvloeien uit de milieuwetgeving en berusten bij de eigenaar van de onroerende zaak.
De kosten die belanghebbende stelt te hebben ter zake van de externe deskundige zijn bovenmatig hoog. In het bijzonder is het aantal in rekening gebrachte uren excessief. Deze externe deskundige kan niet meer dan 5 uur werk hebben gehad.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, en vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot nihil. De verweerder concludeert ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 17, tweede en derde lid, Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde van een onroerende zaak die niet tot woning dient bepaald op de in het tweede lid bedoelde waarde in het economische verkeer of op de vervangingswaarde indien dat leidt tot een hogere waarde. Niet in geschil is dat de waarde in het economische verkeer nihil bedraagt. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van de hiervoor bedoelde vervangingswaarde. Bij de bepaling van die vervangingswaarde is van belang dat deze voor een onroerende zaak die gebezigd wordt in de commerciële sfeer niet hoger kan zijn dan de bedrijfswaarde en voor een onroerende zaak die niet in de commerciële sfeer wordt gebezigd niet hoger dan de benuttingswaarde.
4.2. Vaststaat dat de onderhavige voormalige vuilstortplaats niet wordt gebuikt in de commerciële sfeer. Ook daarbuiten voorziet deze onroerende zaak niet in enige maatschappelijke behoefte. De bestemming is weliswaar extensieve recreatie maar belanghebbende heeft het terrein niet opengesteld voor publiek en de lokale autoriteiten hebben kennelijk niet op openstelling aangedrongen. Voorts wordt op de onroerende zaak wel elektriciteit geproduceerd uit stortgas, maar dit is blijkens hetgeen daaromtrent door belanghebbende ter zitting onweersproken is gesteld een ondergeschikte bijkomstigheid ten opzichte van de hoofddoelstelling, te weten het voorkomen dat het stortgas vrijelijk in de atmosfeer wordt opgenomen.
4.3. Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat de onroerende zaak enig nut oplevert of dat daarmee enig nut wordt beoogd. De stelling van de verweerder dat vuilstortplaatsen wel degelijk voorzien in een maatschappelijke behoeften en dat de onroerende zaak als voormalige vuilstort zich bevindt in de laatste fase van zijn benutting wordt door het Hof verworpen. Bij de definitieve sluiting van een vuilstortplaats vindt een wezenlijke verandering van de aard en functie van de onroerende zaak plaats, die heeft te gelden als een specifiek voor de onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 19, eerste lid, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken. Na die sluiting moet bij de waardevaststelling de functie en de benutting van de onroerende zaak opnieuw worden bezien op basis van de vanaf dat moment aanwezige mogelijkheden.
4.4. Nu de onroerende zaak geen nut oplevert en er ook geen nut mee wordt beoogd, moet de benuttingswaarde worden gesteld op nihil. Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten gemaakt in verband met door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vast op 2,5 punt (beroepschrift, repliek/dupliek en verschijnen zitting) maal 1,5 (gewicht van de zaak) maal € 322,-- is € 1.207,50.
Belanghebbende maakt voorts aanspraak op vergoeding van de kosten ten bedrage van € 1.200,-- in verband met inschakelen van een deskundige die aan haar verslag heeft uitgebracht. Gelet op het bepaalde in artikel 1 onderdeel b van het Besluit juncto artikel 2, onderdeel b van het Besluit en de Wet tarieven strafzaken bedraagt het maximaal te vergoeden uurtarief voor een deskundige € 81,23. Het Hof acht het door belanghebbende gestelde aantal van 15 uren in rekening gebracht door de deskundige aannemelijk en is van oordeel dat dit aantal uren niet excessief is. Naar het oordeel van het Hof dient ter zake een vergoeding te worden gegeven van 15 uur maal € 80,-- is € 1.200,--. Daarmede komen de aan belanghebbende te vergoeden kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken in totaal neer op een bedrag van € 2.407,50.
6. Beslissing
Het Hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraak,
* vermindert de bij de onderhavige beschikking voor de onroerende zaak vastgestelde waarde tot nihil,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,--,
* veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.407,50, en
* wijst de gemeente Z aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 19 juli 2006 door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en N. van Beelen, leden van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 juli 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.