Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2006, AY6066, 05/00071

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2006, AY6066, 05/00071

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 juli 2006
Datum publicatie
11 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY6066
Zaaknummer
05/00071

Inhoudsindicatie

Het hof is van oordeel dat de door de medewerker gemaakte fout in de gegevensverwerking wordt veroorzaakt door de werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst is gekozen. De betreffende medewerker diende niet slechts bedragen uit de aangifte in te vullen in het daarmee corresponderende scherm of veld in het systeem, maar diende tevens het bedrag van de reductie dubbele belasting te vermelden, te berekenen uit de breuk als omschreven in 2.1.. Door dergelijke werkzaamheden te laten verrichten door een fiscaal niet geschoolde medewerker, moet de Inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen (HR 9 juni 2006, nr. 41 648).

Naar het oordeel van het hof ontbreekt het de Inspecteur reeds op grond van deze omstandigheid aan een navordering rechtvaardigend nieuw feit.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 05/00071

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden navorderingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 000.00.000.H97 over het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 924.533,=. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van ƒ 74.913,= aan heffingsrente in rekening gebracht, welk bedrag op het aanslagbiljet is vermeld.

De navorderingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 mei 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.4. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende heeft op 25 juni 1999 voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van f 826.748,=. In deze aangifte is een winst van een vaste inrichting in Duitsland vermeld ten bedrage van ƒ 43.169,=. Het daaruit voortvloeiende bedrag van de aftrek elders belast bedraagt ƒ 23.855,--, berekend door toepassing van artikel 3 van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting. De in dat artikel genoemde breuk luidt:

buitenlands onzuiver inkomen/onzuiver inkomen, vermenigvuldigd met de volgens de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB) verschuldigde belasting (hierna: de breuk).

2.2. Met dagtekening 18 december 2001 wordt de definitieve aanslag opgelegd. De op de aanslag vermelde aftrek elders belast bedraagt in afwijking van de aangifte van belanghebbende ƒ 459.504,=.

2.3. Bij het verwerken van de aftrek elders belast in het systeem van de Belastingdienst moeten de voor de onder 2.1. vermelde breuk van toepassing zijnde bedragen worden vermeld in die breuk. De, niet fiscaal geschoolde, medewerker die de aangifte van belanghebbende in het digitale systeem heeft ingetoetst, heeft bij de berekening van de aftrek elders belast de juiste bedragen ingevoerd, maar deze op een onjuiste plaats in de breuk vermeld. Als gevolg daarvan is aan belanghebbende een aanzienlijk hogere aftrek belast toegekend dan door hem in de aangifte is geclaimd.

2.4. De aangifte is voorafgaand aan het opleggen van de definitieve aanslag gecontroleerd door de heer A. De heer A was op dat moment als controleur op F-niveau werkzaam bij de Belastingdienst. Hij is, naar in het verweerschrift is omschreven, fiscaal onderlegd en heeft een jarenlange ervaring op het gebied van de fiscale heffing en controle. De heer A heeft elk van de door de in 2.3. bedoelde medewerker ingevoerde schermen doorlopen. Hij heeft ook het scherm waarin de breuk is vermeld bekeken. De onjuiste invoer in de breuk is door de heer A niet opgemerkt. Het verweerschrift spreekt dienaangaande van onoplettendheid van de heer A.

2.5. De (definitieve) aanslag ten name van belanghebbende is vastgeteld als bedoeld in 2.2. tot en met 2.4. Bij een in de tijd latere controle van de aanslag en van de aangifte aangifte is besloten tot het instellen van een boekenonderzoek bij belanghebbende. Bij dit boekenonderzoek is de fout in de breuk ontdekt. Bij de als gevolg van het boekenonderzoek aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag is de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gecorrigeerd en is voorts het belastbaar inkomen van belanghebbende verhoogd met ƒ 97.785 tot ƒ 924.533,=. De correctie van het belastbaar inkomen wordt door belanghebbende niet bestreden.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Stond de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag een nieuw feit ter beschikking?

3.1.2. Heeft de Inspecteur terecht over het bedrag van de aftrek elders belast heffingsrente berekend over de periode gelegen tussen de dagtekening van de primitieve aanslag en de dagtekening van de navorderingsaanslag?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Het door de Inspecteur genoemde onderscheid tussen geautomatiseerde afhandeling van aangiften en traditionele afhandeling van aangiften volgt naar mijn mening niet uit het arrest van de Hoge Raad van 14 april jl. Ik weerspreek dat zorgvuldig naar de aangifte is gekeken. Er is slechts vaag en onzorgvuldig naar gekeken. Het boekenonderzoek is gebruikt voor een diepgaande controle.

De Inspecteur

Uit de arresten van de Hoge Raad volgt dat in het geval de Belastingdienst kiest voor een werkwijze die een vergroot risico op fouten met zich brengt, dat risico -ook in de gevallen dat geen controle plaatsvindt - voor rekening van de Belastingdienst komt. In het onderhavige geval is de aangifte ingetoetst door een niet fiscaal geschoolde medewerker. De aangifte is echter gecontroleerd door de heer A, een fiscaal geschoolde medewerker, die reeds 20 jaar werkervaring heeft. Hij heeft met de controleleider overlegd of deze aangifte moest worden gecontroleerd. Hij heeft alle schermen van de aangifte doorlopen en vervolgens de CD- elementen, zoals bijzonder tarief en voorkoming dubbele belasting, doorlopen. De breuk is vermeld in de CD-elementen. De heer A heeft die schermen heel goed bekeken, maar heeft de onjuiste invulling van de breuk over het hoofd gezien. De aangifte is vervolgens als gevolg van een menselijke fout afgedaan. De heer A heeft echt naar alle risico's en aspecten gekeken. Ik ben van mening dat het over het hoofd zien van een fout gelijk gesteld moet worden met een schrijf- of tikfout en dat daarom geen sprake is van een ambtelijk verzuim. En belanghebbende had kunnen weten dat de aanslag onjuist was vastgesteld.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bepaalt, voor zover van belang, dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren.

4.2. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de aanslagregelende ambtenaar tijdens een zeer zorgvuldige beoordeling de onjuiste invoer in de breuk over het hoofd heeft gezien, moet worden gelijkgesteld aan een schrijf- of tikfout als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2003, nr 37.570, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/345. Ingevolge dit arrest is overeenkomstig de hoofdregel van artikel 16, eerste lid, eerste volzin van de AWR navordering toegestaan indien een aanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt, waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond.

4.3. Het hof is van oordeel dat de door de medewerker gemaakte fout in de gegevensverwerking wordt veroorzaakt door de werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst is gekozen. De betreffende medewerker diende niet slechts bedragen uit de aangifte in te vullen in het daarmee corresponderende scherm of veld in het systeem, maar diende tevens het bedrag van de reductie dubbele belasting te vermelden, te berekenen uit de breuk als omschreven in 2.1.. Door dergelijke werkzaamheden te laten verrichten door een fiscaal niet geschoolde medewerker, moet de Inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen (HR 9 juni 2006, nr. 41 648).

Naar het oordeel van het hof ontbreekt het de Inspecteur reeds op grond van deze omstandigheid aan een navordering rechtvaardigend nieuw feit.

4.4. In het onderhavige geval is de aangifte echter en bovendien, naar de Inspecteur heeft verklaard en het hof aannemelijk acht, tevens door een deskundige ambtenaar gecontroleerd, welke daarbij elk van de schermen, ook het scherm waarin de breuk is vermeld, heeft bezien.

Zoals in 2.4. omschreven heeft de Inspecteur de onjuistheid van de grootte van het bedrag aan voorkoming van dubbele belasting door onoplettendheid ten tijde van de aanslagregeling niet, maar bij het latere boekenonderzoek heeft hij zulks wel onderkend.

Sprake is dan ook hier van een ambtelijke fout, maar niet van een kenbare ambtelijke fout als bij voorbeeld een schrijf- reken-, overname-, of intoetsfout; en evenmin van een andere kenbare ambtelijke fout als bijvoorbeeld fouten ten gevolge van de onoplettendheid van een kantoortoetser (HR 26 mei 1993, BNB 1993/295), een van een rechtsgeldig compromis afwijkende aanslag (HR 2 juni 1993, BNB 1993/296) en een ten tijde van de uitreiking van het aanslagbiljet aan belanghebbende kenbaar gemaakte misslag (HR 17 oktober 1990, BNB 1991/118).

Met name is, in de hier in 4.4 omschreven omstandigheden, geen sprake van een kenbare ambtelijke fout als "vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de Inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd".

4.5. Onder deze omstandigheden stond de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag met betrekking tot de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet een nieuw feit ter beschikking, zodat de navorderingsaanslag in zoverre tot een te hoog bedrag is opgelegd.

4.6. Ingevolge artikel 30h van de AWR wordt, voor zover van belang, heffingsrente in rekening gebracht over het positieve bedrag van de aanslag. De vermindering van het positieve bedrag van de aanslag, als vermeld in 4.5. hiervoor brengt derhalve met zich dat het bedrag van de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig moet worden verminderd. De bevestigende beantwoording van belanghebbendes eerste grief leidt derhalve tot een eveneens bevestigende beantwoording van de tweede grief van belanghebbende. Overige grieven tegen het bedrag van de in rekening gebracht heffingsrente zijn door belanghebbende niet aangevoerd.

4.7. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van belanghebbende, zodat het beroep gegrond is.

5. Het griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 966,=.

7. Beslissing

Het hof:

* verklaart het beroep gegrond,

* vernietigt de bestreden uitspraak,

* handhaaft de navorderingsaanslag op een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 924.533,-- met toekenning van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ten bedrage van ƒ 459.504,=.

* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,=,

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 922,=, en

* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 13 juli 2006 door T. Blokland, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 13 juli 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.