Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-05-2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:BW2073 AY8357, 02/05093

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-05-2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:BW2073 AY8357, 02/05093

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 mei 2006
Datum publicatie
19 september 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY8357
Zaaknummer
02/05093

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslagen terecht en voor het juiste bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/05093

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de directeur van de sector bedrijfsmiddelen en organisatie van de gemeente Z (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslagen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 middels één biljet een aanslag in de onroerende zaakbelastingen, een aanslag rioolrecht en een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd in verband met het gebruik en de eigendom van de onroerende zaak A 10 te Y, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder zijn gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,=.

De verweerder heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

1.3. Bij brief 26 februari 2004 heeft belanghebbende het beroep voor zover dat betrekking heeft op de aanslag onroerende zaakbelasting 2002 ingetrokken.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft op 25 januari 2006 plaatsgehad te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de verweerder.

1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

1.6. Op 6 februari 2006 is bij het hof een brief van belanghebbende binnengekomen, waarin hij nader ingaat op hetgeen de verweerder ter zitting heeft verklaard. Deze brief strekt klaarblijkelijk tot heropening van het onderzoek als voorzien in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof vindt in hetgeen belanghebbende ter zake aanvoert geen reden om tot heropening van het onderzoek over te gaan. Het hof laat de in de brief opgenomen inhoudelijke opmerkingen dan ook buiten beschouwing. Om die reden heeft de griffier belanghebbende bovengenoemde brief bij schrijven van 14 februari 2006 geretourneerd.

1.7. Het hof heeft in deze zaak op 8 februari 2006 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 14 februari 2006 aan partijen verzonden.

1.8. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij brief van 23 maart 2006 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

Belanghebbende is in het onderhavige jaar eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak A 10 te Y (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is aangesloten op het gemeentelijk riool. In dat verband heeft belanghebbende met dagtekening 28 februari 2002 de onderhavige aanslagen ontvangen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslagen terecht en voor het juiste bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het hof naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de bestreden uitspraak.

De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft bezwaar tegen de aanslag rioolrecht, omdat hij gemiddeld vier keer per jaar te maken heeft met wateroverlast als gevolg van de slechte wegconstructie en de overmatige aanvoer van water bij harde regen. Deze omstandigheid doet niet af aan het feit dat het perceel is aangesloten op het riool, zodat belanghebbende terecht in de heffing van rioolrecht is betrokken.

4.2. Vaststaat dat belanghebbende het perceel in het onderhavige jaar feitelijk gebruikte, dat in het perceel geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan en dat de gemeente ten aanzien van dit perceel een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen heeft (artikel 10.11. Wet milieubeheer).

4.3. Belanghebbende stelt dat het systeem van inzamelen van de gemeente Z in strijd is met de wettelijke doelstellingen. Belanghebbende stelt dat de afvalstoffenheffing volgens een systeem geheven moet worden waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen één- en meerpersoonshuishoudens.

4.4. De gemeente Z heeft op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer de Verordening reinigingsheffingen 2002 vastgesteld. De gemeente heeft bij deze Verordening gekozen voor een systeem van afvastoffenheffing waarbij het tarief geen differentiatie kent naar één- en meerpersoonshuishoudens.

4.5. De keuze voor een systeem van afvalstoffenheffing is voorbehouden aan de Gemeenteraad. Voorzover geen sprake is van een onredelijke of willekeurige heffing is het hof niet bevoegd om te oordelen over het door de gemeenteraad gekozen systeem van afvalstoffenheffing. Van een onredelijke of willekeurige heffing is het hof niet gebleken. De verweerder heeft door belanghebbende onbetwist aangevoerd dat de voor de gemeente aan het verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen verbonden kosten voor een groot deel uit vaste kosten bestaan. Het gedeelte kosten dat variabel is en voor tariefdifferentiatie in aanmerking zou kunnen komen, is relatief klein. De eenvoud en uitvoerbaarheid van de afvalstoffenheffing rechtvaardigt hierbij, mede gelet op de hoogte van het bedrag, het niet differentiëren van het tarief.

4.6. Belanghebbende heeft ter zitting nog opgemerkt dat naar zijn oordeel op de inzameling van afvalstoffen winst wordt gemaakt en daartoe aangevoerd dat B jaarlijks een grote winstuitkering doet aan de gemeente Z. Ter zitting heeft de verweerder naar aanleiding daarvan opgemerkt dat de afvalinzameling niet geschiedt door B maar door C en dat overigens op het inzamelen van afval geen winst wordt gemaakt. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan die verklaring van de verweerder en verwerpt derhalve deze grief van belanghebbende.

4.7. Gezien het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van verweerder en dient te worden beslist als hierna is vermeld.

5. Griffierecht

Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door J. Th. Simons, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 19 mei 2006

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 mei 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.