Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2006, AY8361, 03/00643
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2006, AY8361, 03/00643
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 mei 2006
- Datum publicatie
- 19 september 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:AY8361
- Zaaknummer
- 03/00643
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor loonbelastingschulden van B terecht tot een bedrag van € 26.087 aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De ontvanger beantwoordt die vraag bevestigend.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/00643
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Z van de rijksbelastingdienst (in zijn kwaliteit van ontvanger hierna aan te duiden als: de ontvanger) op het bezwaarschrift betreffende na te melden beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij beschikking aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49 van de Invorderingswet 1990 welke beschikking is gedagtekend 11 november 2002 (hierna: de beschikking), is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 26.087. De beschikking is genomen door (destijds) het hoofd van de eenheid ondernemingen te A van de rijksbelastingdienst. Belanghebbende is tegen de beschikking in bezwaar gekomen. Bij uitspraak, gedagtekend 24 januari 2003, heeft de ontvanger het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de ontvanger op 5 maart 2003 in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van het beroep is door de griffier van het hof een griffierecht van € 232 geheven.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 januari 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen de ontvanger verschenen en gehoord. Belanghebbendes gemachtigde is niet verschenen. Naar aanleiding van de uitnodiging d.d. 25 november 2005 voor de zitting heeft deze schriftelijk te kennen geven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. Na de schriftelijke berichtgeving d.d. 2 december 2005 van de griffier dat in voormelde uitnodiging als datum van de zitting "6 januari 2006" dient te worden gelezen, heeft belanghebbendes gemachtigde telefonisch bevestigd niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn, aldus de griffier. Ter zitting heeft de ontvanger een korte pleitnota overgelegd, waarvan een exemplaar bij het voor belanghebbende bestemde afschrift van de uitspraak van het hof zal worden gevoegd. De inhoud van die pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt.
1.4. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende, exploitant van onder meer een aannemingsbedrijf en een timmerfabriek, heeft in de jaren 2000 en 2001 van B Limited (hierna: B) werknemers van Britse en/of Ierse nationaliteit ingeleend om onder toezicht of leiding van belanghebbende werkzaam te zijn.
2.2. B beschikte in Nederland over door haar gehuurde kantoorruimte aan de C-straat 139-155 te A. Bij B, op voormeld kantooradres in A, was (onder meer) de heer D (hierna: de heer D) werkzaam. De heer D was in dienstbetrekking.
2.3. Met dagtekening 5 december 2000 heeft de belastingdienst (hierna: de inspecteur) B in verband met uitlening van personeel over het tijdvak 1 januari 1998 t/m 30 september 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting (nr. 0000.00.000.A.01.0500) opgelegd met een boete van 100%. Het in totaal door B te betalen bedrag bedroeg € 3.921.490,12, inclusief de boete en in rekening gebrachte heffingsrente. Na bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag verminderd. Die vermindering resulteerde in een per saldo door B te betalen van € 3.168.001,--, inclusief een boete van € 1.584.000. Een door B tegen die uitspraak ingesteld beroep werd ingetrokken.
2.4. Met dagtekening 25 juli 2002 heeft de inspecteur B in verband met uitlening van personeel over het tijdvak 1 oktober 2000 t/m 31 mei 2002 een naheffingsaanslag in de loonbelasting (nr. 0000.00.000.A01.2500) opgelegd ten bedrage van € 1.339.232. Bij die naheffingsaanslag is geen boete opgelegd. B werd € 39.769 heffingsrente in rekening gebracht. B heeft tegen die naheffingsaanslag geen rechtsmiddel ingesteld.
2.5. De ontvanger, oordelende dat B in gebreke was gebleven de van B nageheven loonbelasting te voldoen, heeft belanghebbende bij de beschikking met toepassing van (primair) artikel 34 van de Invorderingswet 1990 voor een bedrag van € 26.087 aansprakelijk gesteld. De ontvanger is tot die aansprakelijkstelling overgegaan naar aanleiding van zijn bevindingen bij een op 3 september 2002 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek. De aansprakelijkstelling was gegrond op de loonbelasting die B naar het oordeel van de ontvanger verschuldigd was in verband met door werknemers van B in de jaren 2000 en 2001 ten behoeve van belanghebbende verrichte werkzaamheden.
2.6. In de beschikking is geen bedrag aan vermindering aansprakelijkheid vermeld in verband met storting en/of betaling door B dan wel in verband met door belanghebbende verrichte (vrijwarende) betalingen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor loonbelastingschulden van B terecht tot een bedrag van € 26.087 aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De ontvanger beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2.1. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn geen andere gronden aangevoerd.
3.2.2. De ontvanger heeft ter zitting desgevraagd verklaard nog eens na te zullen gaan of belanghebbende in aanmerking komt voor vermindering van de aansprakelijkstelling in verband met een van de in 2.6 bedoelde omstandigheden. In dat verband heeft hij toegezegd dat, indien en voor zover van die omstandigheden sprake is, het bedrag van de aansprakelijkstelling dienovereenkomstig ambtshalve zal worden verminderd.
3.3. Belanghebbende heeft geconcludeerd dat de hoogte van de aansprakelijkstelling moet worden herzien. Zij heeft geen cijfermatige conclusie genomen.
De ontvanger heeft geconcludeerd tot (onder meer) ongegrond verklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Belanghebbende stelt, naar het hof begrijpt, dat de ontvanger eerst tot aansprakelijkstelling van de bestuurders van B had moeten overgaan, alvorens belanghebbende aansprakelijk te stellen.
4.1.2. Niet in geschil is dat B in gebreke was met de betaling van voormelde loonbelastingschulden. Daarvan uitgaande stond het de ontvanger vrij tot aansprakelijkstelling van belanghebbende over te gaan op de wijze en op de grond als in 2.5 aangegeven. Artikel 49, lid 1 van de Invorderingswet 1990 bepaalt in dit verband slechts dat aansprakelijkstelling geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking welke niet plaats vindt v??r het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. Ook in de Leidraad Invordering 1990 is niet een in acht te nemen volgorde voorgeschreven bij de aansprakelijkstelling.
4.2.1. Belanghebbende stelt verder, naar het hof begrijpt, dat de ontvanger met betrekking tot de van B nageheven loonbelasting bij B zelf onvoldoende incassosmaatregelen heeft genomen om tot aansprakelijkstelling van belanghebbende te kunnen overgaan.
4.2.2. Zoals in 4.1.2 is overwogen, is de enige voorwaarde voor aansprakelijkstelling op de voet van artikel 49, lid 1 van de Invorderingswet 1990 dat die niet plaatsvindt v??r het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de ontvanger niet gerechtigd is of was om bij belanghebbende daadwerkelijk tot incasso over te gaan, merkt het hof op dat dat niet ter beoordeling is aan de administratieve rechter in belastingzaken maar aan de civiele rechter.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door J.W.J Huige, voorzitter, G.J. van Muijen en
T. Blokland, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op:
11 mei 2006
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 11 mei 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak
overgelegd.
2- het beroepschrift moet ondertekend zijn en tenminste het volgende
vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.