Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2006, AY8367, 03/02071

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2006, AY8367, 03/02071

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 maart 2006
Datum publicatie
19 september 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY8367
Zaaknummer
03/02071

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op vraag of de activiteiten van belanghebbende die samenhangen met de aankoop van de boten van het type F zijn aan te merken als een bron van inkomen, meer in het bijzonder als een onderneming als bedoeld in artikel 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), en zo deze vraag bevestigend moet worden beantwoord welke omvang de (negatieve) winst van belanghebbende heeft en of belanghebbende aanspraak kan maken op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek in de zin van artikel 3.41 Wet IB 2001.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

03/02071

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, aanslagnummer 000.00.000.H16.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een verzamelinkomen van € 25.577. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

Partijen hebben zich desgevraagd akkoord verklaard met het voorstel van het hof om de beroepen van belanghebbende in de zaken met de kenmerken 03/02071, 04/00152 en 04/0660 gelijktijdig te behandelen en hebben er voorts mee ingestemd dat al hetgeen ter zitting met betrekking tot een bepaalde aanslag over en weer is gesteld, wordt geacht - voor zover van belang - tevens voor de overige in geding zijnde aanslagen te gelden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 november 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota doen voordragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota twaalf bijlagen overgelegd.

De Inspecteur heeft zonder bezwaar van de wederpartij stukken overgelegd waaruit blijkt dat in de jaren 2001, 2002, 2003 en 2004 belanghebbende uitsluitend negatieve resultaten heeft behaald uit de activiteiten, welke door belanghebbende als ondernemingsactiviteiten zijn aangemerkt.

2. Feiten

Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is geboren op 16 januari 1942 en gehuwd met mevrouw A, geboren op 14 november 1945. Belanghebbende was in 2001 in loondienst bij B.

2.2. Belanghebbende heeft op 11 december 2000 opdracht gegeven aan Jachtservice C tot de bouw van een spiegelkotter. Op 29 december 2000 heeft belanghebbende een bedrag van NLG 106.323,87 aanbetaald, waarvan een bedrag van NLG 15.835 aan BTW.

2.3 Op 10 april 2001 heeft belanghebbende zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam "D". De bedrijfsomschrijving luidt: "Het laten vervaardigen van vaartuigen, alsmede de verkoop hiervan aan particulieren". Op 12 mei 2001 heeft belanghebbende het formulier "Gegevens startende onderneming" van de Belastingdienst aan de Belastingdienst doen toesturen. Per 1 april 2001 is een omzetbelastingnummer verstrekt.

2.4 Met dagtekening 1 juni 2001 heeft belanghebbende een brief naar de gemeente Y gestuurd met daarin een aantal vragen in verband met zijn voornemen een onderneming te vestigen in de E, een recreatiegebied in de gemeente Y.

2.5 Op grond van een overeenkomst met dagtekening d.d. 21 juni 2001 geeft belanghebbende aan Jachtservice C opdracht tot de bouw van twee boten van het type F-1 (hierna ook: F). De overeenkomst is gebaseerd op een op 23 mei 2001 uitgebrachte offerte. Overeengekomen wordt dat de aanbetaling voor de onder 2.2. bedoelde spiegelkotter ten dele aangemerkt wordt als aanbetaling voor de bouw van F. Jachtservice C brengt een bedrag van NLG 11.125,10 inclusief BTW in rekening als annuleringskosten

2.6 In juli 2001 wordt Jachtservice C failliet verklaard. Blijkens een schriftelijke mededeling d.d. januari 2002 van de zijde van de curator zal geen uitkering uit het faillissement worden gedaan.

2.7 Op 9 september 2001 schrijft belanghebbende een brief aan de gemeente Y, die door hem wordt aangeduid als 'hernieuwde aanvraag voor het vestigen van een onderneming aan de E'. Belanghebbende schrijft onder meer: 'Het perceel moet tevens kunnen dienen als thuishaven voor een vloot van motorboten t.b.v. verhuur voor vakantie doeleinden, ook moeten er boten verkocht kunnen worden (noodzakelijk om de verhuurvloot jong en aantrekkelijk te houden voor het publiek'. De gemeente Y heeft belanghebbende in augustus 2002 schriftelijk medegedeeld dat belanghebbende is geselecteerd om zijn plannen nader uit te werken.

2.8 In september 2001 koopt belanghebbende in privé het kajuitjacht "G", met het oogmerk dit kajuitjacht te gebruiken als eigen woning.

2.9 Op 20 mei 2003 wordt een huurovereenkomst met de Gemeente Y gesloten betreffende een perceel van circa 1600 m2, gelegen in het recreatiegebied De E. Artikel 6, lid 1, van de huurovereenkomst luidt: "Het gehuurde is uitsluitend bestemd voor de vestiging van een watersport(verhuur)bedrijf, waarbij verhuur plaatsvindt van waterfietsen, kano's, surfplanken en visboten en waarbij tevens instructielessen kunnen worden verzorgd". Belanghebbende heeft na het sluiten van deze huurovereenkomst deze activiteiten ook ontplooid.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op vraag of de activiteiten van belanghebbende die samenhangen met de aankoop van de boten van het type F zijn aan te merken als een bron van inkomen, meer in het bijzonder als een onderneming als bedoeld in artikel 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), en zo deze vraag bevestigend moet worden beantwoord welke omvang de (negatieve) winst van belanghebbende heeft en of belanghebbende aanspraak kan maken op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek in de zin van artikel 3.41 Wet IB 2001.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een verzamelinkomen van € 20.399 negatief. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Van het voor zijn rekening drijven van een onderneming is sprake, indien een belastingplichtige door middel van een organisatie van arbeid en kapitaal deelneemt aan het maatschappelijke verkeer met het oogmerk om geldelijk voordeel te behalen. Van een oogmerk om geldelijk voordeel te behalen kan alleen worden gesproken in de gevallen waarin ook redelijkerwijs van het op voormelde wijze deelnemen aan het maatschappelijke verkeer voordeel kan worden verwacht. Daar belanghebbende een beroep op het ondernemerschap doet, rust op hem, naar het oordeel van het Hof, de last om zodanige feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, dat daaruit de conclusie getrokken kan worden dat ter zake van zijn activiteiten in het onderhavige jaar een onderneming werd gedreven.

4.2 Belanghebbende heeft onder meer aangevoerd dat hij het voornemen had een spiegelkotter aan te schaffen, deze af te bouwen en vervolgens met winst te verkopen. Tevens heeft belanghebbende aangevoerd dat - nadat was gebleken dat Jachtservice C niet in staat was de bouw van de spiegelkotter te voltooien - de opdracht voor de bouw van de spiegelkotter werd ingetrokken en vervangen door de bouw van twee boten van het type F met het oogmerk deze af te bouwen en daarna door te verkopen. Na het faillissement van Jachtservice C is belanghebbende gedwongen geweest de activiteiten te verleggen naar de verhuur van boten.

4.3 De Inspecteur heeft onder meer aangevoerd dat niet althans onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat redelijkerwijs te verwachten was dat met de aankoop van de F winst te behalen was. Voorts voert de Inspecteur aan dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aankoop van de F heeft plaatsgevonden in het kader van de later ontplooide verhuuractiviteiten van belanghebbende.

4.4 Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aanbesteding van de bouw van de F geschiedde in het kader van een organisatie van kapitaal en arbeid met het oogmerk daarmee winst te behalen, zeker in het licht van de omstandigheid dat aan deze activiteiten na het faillissement van de werf geen vervolg is gegeven. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de activiteiten met betrekking tot de aanbesteding van de bouw van de F geplaatst moeten worden in het kader van de voorbereiding van de activiteiten van belanghebbende ter zake van de verhuur in de E.

4.5 Nu de eerste in geschil zijnde vraag, te weten naar het ondernemerschap van belanghebbende, voor belanghebbende ontkennend moet worden beantwoord, komt het Hof niet meer toe aan de beantwoording van de overige in geschil zijnde vragen.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden uitspraak en verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 29 maart 2006 door A.J. van Soest, voorzitter, R.J. Koopman en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 29 maart 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.