Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2006, AZ1151, 04/02756

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2006, AZ1151, 04/02756

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 september 2006
Datum publicatie
31 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ1151
Zaaknummer
04/02756

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2003 verzekerd is op grond van de volksverzekeringen en derhalve premieplichtig is voor de volksverzekeringen.

Artikel 6, lid 1, aanhef en letter a, van de AOW bepaalt, dat verzekerd is degene die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingezetenen is. Artikel 2 van de AOW bepaalt dat ingezetene is degene die in Nederland woont. Ingevolge het derde lid van het aangehaalde artikel 6 kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in afwijking van het eerste lid uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden. Voor zover hier van belang is van deze bevoegdheid gebruik gemaakt in het BUB. [..]

Vaststaat dat belanghebbende, die een VUT-uitkering geniet, voor elke zeereis telkens een arbeidsovereenkomst met de werkgever sluit, welke arbeidsovereenkomst eindigt bij het einde van de zeereis. Belanghebbende kan vervolgens beslissen of hij een vervolgaanbod van de werkgever voor een nieuwe zeereis al dan niet aanvaardt. Niet gebleken is dat er op het moment van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij belanghebbende een concreet plan bestond om zijn werkzaamheden weer te hervatten.

Onder die omstandigheden is er naar het oordeel van het Hof geen sprake van een tijdelijke onderbreking wegens werkloosheid of verlof als bedoeld in artikel 12, lid 2, van het BUB. Immers, van verlof kan naar het oordeel van het Hof niet worden gesproken, nu de arbeidsovereenkomst na elke zeereis beëindigd wordt.

Evenmin is naar het oordeel van het Hof sprake van tijdelijke werkloosheid in de zin van artikel 12 van het BUB, nu niet gebleken is dat belanghebbende als VUT-gerechtigde actief deelneemt aan het arbeidsproces en na beëindiging van elke arbeidsovereenkomst weer beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Belanghebbende beslist immers per gelegenheid of hij een vervolgaanbod van de werkgever aanvaardt dan wel uitsluitend van zijn VUT-uitkering zal genieten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/02756

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een (maximum) premie-inkomen van € 28.850,=. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.4. Tot de stukken van het geding behoort een faxbericht van 17 mei 2006, waarin belanghebbendes gemachtigde aan het Hof het volgende meedeelt:

"[...] Gelet op de uitspraak van de Rechtbank Breda inzake het jaar 2004 (nr. 05/3396) zal ondergetekende de zitting van heden 10:00 uur niet bijwonen. Met een gelijkluidende uitspraak als van de Rechtbank Breda (conform het standpunt van de inspecteur) heeft ondergetekende geen enkel probleem; [...]".

1.5. De griffier heeft vóór de zitting telefonisch contact opgenomen met belanghebbendes gemachtigde teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de strekking van het onder 1.4 geciteerde faxbericht. Belanghebbendes gemachtigde heeft aan de griffier desgevraagd bevestigd de zitting niet te zullen bijwonen en heeft het Hof verzocht uitspraak te doen.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 mei 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur.

Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de Inspecteur ter zitting stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende, geboren op 6 december 1946, heeft de Nederlandse nationaliteit en is inwoner van Nederland.

2.2. Belanghebbende genoot in 2003 van zijn voormalige werkgever een uitkering vanwege vervroegde uittreding (hierna: de VUT). Belanghebbende heeft zijn voormalige werkgever te kennen gegeven ook na zijn uittreding nu en dan beroepshalve een zeereis te willen maken.

In verband hiermee wordt belanghebbende bij gelegenheid benaderd door zijn voormalige werkgever met het aanbod een zeereis te maken. Belanghebbende is dan volledig vrij het aanbod al dan niet te aanvaarden.

2.3. Gedurende de hierna vermelde perioden heeft belanghebbende als zeevarende werkzaamheden verricht voor A Ltd., gevestigd te Singapore (hierna: de werkgever):

14 maart 2002 tot en met 18 juli 2002;

17 december 2002 tot en met 20 mei 2003;

20 september 2003 tot en met 22 januari 2004;

18 augustus 2004 tot en met 8 december 2004.

Buiten deze perioden heeft belanghebbende geen arbeid verricht als bedoeld in artikel 1, aanhef en letter d, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, Stb. 1998, 746 (hierna: het BUB).

De schepen van de werkgever voeren onder Liberiaanse vlag.

2.4. In de regel duren de door belanghebbende te maken zeereizen vier tot vijf maanden. Daarna neemt belanghebbende enkele maanden onbetaald verlof. Vervolgens beslist hij weer opnieuw of hij een vervolgaanbod voor een zeereis al dan niet aanvaardt. Het inkomen van belanghebbende is gebaseerd op een "day-rate", dat is een vergoeding per gewerkte dag, waarin de periode van verlof is verdisconteerd. Belanghebbende kan deze werkwijze blijven uitoefenen totdat hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt.

Belanghebbende heeft geen doorlopende arbeidsovereenkomst met de werkgever. Belanghebbende wordt benaderd per zeereis en indien hij het aanbod aanvaardt, wordt een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van de desbetreffende zeereis.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2003 verzekerd is op grond van de volksverzekeringen en derhalve premieplichtig is voor de volksverzekeringen.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De Inspecteur heeft zich in de door hem nader ingediende stukken op het standpunt gesteld dat voor de perioden waarin belanghebbende werkzaamheden als zeevarende buiten Nederland heeft verricht, geen sprake is van verzekering op grond van de volksverzekeringen, maar dat belanghebbende verzekerd is voor de overige perioden.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

- Ik heb er geen moeite mee dat het beroepschrift met bijlagen slechts per faxbericht is ingediend en niet per gewone post.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een premie-inkomen van € 9.536,=.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 6, lid 1, aanhef en letter a, van de Algemene Ouderdomswet (hierna: de AOW) - en de daarmee overeenkomende bepalingen in de andere volksverzekeringswetten - bepaalt, dat verzekerd is degene die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingezetenen is. Artikel 2 van de AOW bepaalt dat ingezetene is degene die in Nederland woont. Ingevolge het derde lid van het aangehaalde artikel 6 kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in afwijking van het eerste lid uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden. Voor zover hier van belang is van deze bevoegdheid gebruik gemaakt in het BUB.

4.2. Artikel 12 van het BUB bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

"Wonen in Nederland, werken buiten Nederland

1. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die in Nederland woont en die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht, tenzij die arbeid uitsluitend wordt verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.

2. Voor de vaststelling van de periode van drie maanden, bedoeld in het eerste lid, worden perioden gedurende welke de arbeid buiten Nederland tijdelijk wordt onderbroken:

a. wegens ziekte, gebreken, zwangerschap, bevalling of werkloosheid; of

b. wegens verlof, staking of uitsluiting;

beschouwd als perioden waarin uitsluitend buiten Nederland arbeid wordt verricht, tenzij tijdens deze perioden arbeid in Nederland wordt verricht.

3. [...]".

4.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij op grond van het bepaalde in artikel 12, leden 1 en 2, van het BUB, voor het gehele jaar 2003 niet verzekerd is voor de volksverzekeringen. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat van tijdelijke onderbreking als bedoeld in artikel 12, lid 2, van het BUB geen sprake is.

4.4. Vaststaat dat belanghebbende, die een VUT-uitkering geniet, voor elke zeereis telkens een arbeidsovereenkomst met de werkgever sluit, welke arbeidsovereenkomst eindigt bij het einde van de zeereis. Belanghebbende kan vervolgens beslissen of hij een vervolgaanbod van de werkgever voor een nieuwe zeereis al dan niet aanvaardt. Niet gebleken is dat er op het moment van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij belanghebbende een concreet plan bestond om zijn werkzaamheden weer te hervatten.

Onder die omstandigheden is er naar het oordeel van het Hof geen sprake van een tijdelijke onderbreking wegens werkloosheid of verlof als bedoeld in artikel 12, lid 2, van het BUB. Immers, van verlof kan naar het oordeel van het Hof niet worden gesproken, nu de arbeidsovereenkomst na elke zeereis beëindigd wordt.

Evenmin is naar het oordeel van het Hof sprake van tijdelijke werkloosheid in de zin van artikel 12 van het BUB, nu niet gebleken is dat belanghebbende als VUT-gerechtigde actief deelneemt aan het arbeidsproces en na beëindiging van elke arbeidsovereenkomst weer beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Belanghebbende beslist immers per gelegenheid of hij een vervolgaanbod van de werkgever aanvaardt dan wel uitsluitend van zijn VUT-uitkering zal genieten.

4.5. Niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige jaar gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid heeft verricht voor een niet in Nederland gevestigde werkgever. Op grond van het bepaalde in lid 1 van artikel 12 van het BUB is belanghebbende voor die periode niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen. Gelet op het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 7 van de Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 2002, dient het premie-inkomen 2003 te worden vastgesteld op 119/360 x € 28.850,=, dat is op € 9.536,= overeenkomstig de nadere conclusie van de Inspecteur.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep is gedeeltelijk gegrond.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, lid 1, van de Awb, dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 161,= (waarde per punt) voor het indienen van het bezwaarschrift, en op 1 (punt) x € 322,= (waarde per punt) voor het indienen van het beroepschrift, x 1,5 (factor gewicht van de zaak), in totaal op € 724,50.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een premie-inkomen van € 9.536,=,

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,=,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 724,50, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 6 september 2006 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W. van der Voort en J. Swinkels, in tegenwoordigheid van L. Abbing-van Kleef, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend, aangezien de griffier verhinderd is deze te ondertekenen.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 september 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.