Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2006, AZ1153, 05/00467

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-08-2006, AZ1153, 05/00467

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 augustus 2006
Datum publicatie
31 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ1153
Zaaknummer
05/00467

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft het recht tot gebruik van het perceel grond waarop zijn chalet is geplaatst. Voor dit gebruik betaalt hij, blijkens de ter indicatie overgelegde jaarplaatsfactuur voor het jaar 2005, een bedrag ter zake van verblijfkosten en een bedrag ter zake van winterverblijf. Naar het oordeel van het hof kunnen deze betalingen niet worden aangemerkt als betalingen welke betrekking hebben op de vestiging van een recht van erfpacht. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van de vestiging van een de eigenaar in het genot van zijn volle eigendom beperkend zakelijk recht dat belanghebbende de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken als bedoeld in artikel 5:85, lid 1 BW. Voorts ontbreekt een inschrijving van de vestiging van een recht van erfpacht in de daartoe bestemde openbare registers. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat nimmer een recht van erfpacht is gevestigd, zodat de door belanghebbende betaalde kosten van verblijf niet zijn aan te merken als periodieke betalingen op grond van het recht van erfpacht als bedoeld in artikel 3.120 lid 1, onder b, van de Wet.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 05/00467

Uitspraak van de derde meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

de heer X,

te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda

(hierna: de Rechtbank) van 7 juli 2005, nummer 05/277 in het geding tussen

belanghebbende

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een verzamelinkomen van € 19.799,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 103,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn echtgenote, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een "overzicht biljetten van een proces" met daarop door belanghebbende geplaatste aantekeningen.

1.6. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.3. van de uitspraak van de Rechtbank.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Dient het bedrag van € 1.742,= te worden aangemerkt als een periodieke betaling op grond van het recht van erfpacht als bedoeld in artikel 3.120, lid 1 onder b van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet)?

3.1.2. Heeft de Inspecteur een aftrek als door belanghebbende gevraagd verleend aan de door belanghebbende genoemde personen en heeft hij daarmee in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld?

3.1.3. Heeft de Inspecteur door het volgen van de aangifte gedurende een reeks van jaren bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de aangifte ook voor het onderhavige jaar zal worden gevolgd?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Ik trek in mijn grief dat de Inspecteur mij heeft toegezegd dat het bedrag van € 1.742,-- in dit jaar in aftrek mag worden gebracht.

Omdat 30 jaar geleden een contract zoals door mij met de camping is gesloten niet notarieel verleden behoefde te worden, kan ik nu dit bedrag niet meer in aftrek brengen. Er is sprake van rechtsongelijkheid, woonwagenbewoners en bewoners van woonboten mogen dergelijke kosten wel aftrekken.

De Inspecteur

Er is geen sprake van ongelijkheid, want de door belanghebbende genoemde personen zouden een kostenpost als door belanghebbende opgevoerd ook niet in aftrek kunnen brengen. Het enkele volgen van de aangifte gedurende een reeks van jaren leidt er niet toe dat bij belanghebbende een in rechte te beschermen vertrouwen wordt gewekt. Het gaat erom of de door belanghebbende gestelde kosten betrekking hebben op een recht van erfpacht. Omdat daarvan geen sprake is heeft belanghebbende geen recht op aftrek.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, en vermindering van de aanslag tot een naar een verzamelinkomen van € 19.799,=. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 5:85, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is erfpacht een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken. In lid 2 van voornoemd artikel is bepaald dat in de akte van vestiging aan de erfpachter de verplichting kan worden opgelegd aan de eigenaar op al dan niet regelmatig terugkerende tijdstippen een geldsom -de canon- te betalen. In gevolge artikel 3:89, lid 1 juncto artikel 3:98 BW geschiedt de vestiging van een beperkt recht door een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers.

4.2. Belanghebbende heeft het recht tot gebruik van het perceel grond waarop zijn chalet is geplaatst. Voor dit gebruik betaalt hij, blijkens de ter indicatie overgelegde jaarplaatsfactuur voor het jaar 2005, een bedrag ter zake van verblijfkosten en een bedrag ter zake van winterverblijf. Naar het oordeel van het hof kunnen deze betalingen niet worden aangemerkt als betalingen welke betrekking hebben op de vestiging van een recht van erfpacht. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van de vestiging van een de eigenaar in het genot van zijn volle eigendom beperkend zakelijk recht dat belanghebbende de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken als bedoeld in artikel 5:85, lid 1 BW. Voorts ontbreekt een inschrijving van de vestiging van een recht van erfpacht in de daartoe bestemde openbare registers. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat nimmer een recht van erfpacht is gevestigd, zodat de door belanghebbende betaalde kosten van verblijf niet zijn aan te merken als periodieke betalingen op grond van het recht van erfpacht als bedoeld in artikel 3.120 lid 1, onder b, van de Wet.

4.3. Belanghebbende heeft enkel gesteld dat de Inspecteur een aftrek als door hem gevraagd wel verleent aan bewoners van woonboten en woonwagens, maar hij heeft die stelling niet nader onderbouwd. Het Hof is daarom van oordeel dat belanghebbende tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door belanghebbende genoemde personen die kosten daadwerkelijk in aftrek hebben kunnen brengen. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de door hem genoemde gevallen met zijn geval vergelijkbaar zijn. Gezien het voorgaande moet het beroep op het gelijkheidsbeginsel worden verworpen.

4.4. Aan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur gedurende een reeks van jaren de aangifte van belanghebbende heeft gevolgd kan belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de Inspecteur de juistheid van de in die aangifte vermelde gegevens heeft erkend. Bijzondere omstandigheden, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat bij belanghebbende de indruk is gewekt dat het volgen van de aangifte berustte op een bewuste standpuntbepaling aangaande de thans aan de orde zijnde kwestie, zijn gesteld noch gebleken. Belanghebbende's beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur, dient het hoger beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard, en dient de uitspraak van de Rechtbank te worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 31 augustus 2006 door N. van Beelen, voorzitter, A.J. van Soest en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.