Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-05-2006, AZ2631, 04/01325
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-05-2006, AZ2631, 04/01325
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 mei 2006
- Datum publicatie
- 21 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2631
- Zaaknummer
- 04/01325
Inhoudsindicatie
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
I. Maakt ook belanghebbendes echtgenote gebruik van een aan de belanghebbende ter beschikking staande personenauto, naast het gebruik door de belanghebbende zelf van een andere aan hem ter beschikking staande personenauto?
II. Zo vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Is sprake van feit, waarvan de Inspecteur bij het opleggen van de onderhavige primitieve aanslagen reeds op de hoogte was dan wel op de hoogte had moeten zijn, in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen?
III. Zo vraag II ontkennend moet worden beantwoord: Kan de belanghebbende aan het rapport van 6 juni 1992 het vertrouwen ontlenen, dat met de daarin onder 3 vermelde afspraak het gehele privé-gebruik zou worden bestreken, derhalve inclusief het gebruik door anderen dan de belanghebbende van andere personenauto's dan bij de belanghebbende in gebruik?
IV. Zo vraag III ontkennend moet worden beantwoord: Heeft de Inspecteur voor het privé-gebruik van een personenauto door belanghebbendes echtgenote een juist bedrag in aanmerking genomen?
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/01325
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: de belanghebbende) tegen de in één geschrift verenigde uitspraken van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst, (hierna: de Inspecteur) op de bezwaarschriften betreffende na te melden navorderingaanslagen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn onder aanslagnummers 0000.000.00.H87, 0000.000.00.H97, 0000.000.00.H07 en 0000.000.00.H17 over de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
1.2. De belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=. De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 januari 2006 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.4. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.5. Het Hof heeft in deze zaak op 14 februari 2006 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 20 februari 2006 aan partijen verzonden.
1.6. Bij brief van 20 maart 2006 heeft de Hoge Raad der Nederlanden aan het Hof meegedeeld, dat tegen de mondelinge uitspraak van 14 februari 2006 door de belanghebbende beroep in cassatie is ingesteld, en verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.7. Van de zitting is op grond van artikel 8:61, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een proces-verbaal opgemaakt, dat in kopie aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het onderhavige geding en van de stukken van het geding van de bij het Hof onder kenmerknummer 04/01326 ten name van A en onder kenmerknummer 04/01327 ten name van B B.V. aanhangige beroepszaken, alsmede het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. De belanghebbende is directeur/enig aandeelhouder van X Holding B.V. (hierna: de holding). De holding is 50% aandeelhouder in B B.V. (hierna: de B.V.). De overige 50% aandelen in de B.V. worden gehouden door C Holding B.V. De directie van de B.V. wordt gevoerd door de belanghebbende en de heer A.
2.2. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit in- en verkoop, alsmede reparatie en onderhoud, van nieuwe en gebruikte auto's.
2.2. Als bijlage 4 bij het in de onderhavige zaak ingediende
verweerschrift is in kopie overgelegd een verslag van een boekenonderzoek met datum 6 juni 1992. Blijkens het voorblad van het verslag zijn onderzocht de aangiften inkomstenbelasting 1990 van A, X en mevrouw D, alsmede de vennootschapsbelasting 1990. In het rapport is onder 3 onder meer het volgende opgenomen:
"M.b.t. de bijtelling prive gebruik auto werd afgesproken dat vanaf 1992 de gemiddelde cat.waarde van de auto"s wordt gesteld op f 25000,--. De heren X en A maken voor prive ritten gebruik van steeds wisselende gebruikte auto"s.".
Op grond van deze afspraak heeft de belanghebbende over de onderhavige jaren een privé-gebruik auto aangegeven van 20% x fl. 25.000,= is fl. 5.000,=.
2.3. Als bijlage 5 bij het in de onderhavige zaak ingediende verweerschrift is in kopie overgelegd een rapport met datum 21 november 2003 inzake een bij de B.V. ingesteld boekenonderzoek.
Blijkens het voorblad van het rapport is onderzocht de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 1998 tot en met 2001 en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001. Onder 3.2.1 is, voor zover te dezen relevant, het volgende opgenomen:
'3.2.1 Autokosten & Privé gebruik auto's
Onder de autokosten komen brandstof, privé-gebruik auto en overige autokosten voor. In de gecontroleerde jaren is de winst f 10.000 (20% x 2 x 25.000) per jaar verlaagd wegens privé gebruik auto. Dat bedrag wordt geboekt i.v.m. het privé gebruik van auto's door de twee directeuraandeelhouders, aldus de heer E. Volgens hem wordt dat bedrag verrekend met de Holding BV's waarbij de heren A en X in loondienst zijn. De heer E heeft mij meegedeeld dat de aandeelhouders wegens privé gebruik auto aan Holding BV's betalingen verrichten.
De heren A en X deelden mij tijdens inleidend gesprek mij mee dat de klanten altijd oude auto's (goedkoper dan de auto van de klant) als leenauto krijgen en dat zij zelf wisselende auto's gebruiken voor privé doelen. Echtgenoten van hun gebruiken ook de auto's voor privé doelen, als ze auto's nodig hebben, maar dan komen zij naar het werk met de fiets. Tijdens vakantie gebruiken zij grotere auto's, aldus de heren X en A.
De vennootschap heeft niet bijgehouden, wie, wanneer in welke auto's hebben gereden. Er zijn geen huur-, leenovereenkomsten, en overige gegevens zoals kilometeradministratie en dergelijke. Aan de hand van de gegevens, RDW\HSB bestanden en van de financiële administratie heb ik vastgesteld welke auto's in welke perioden zouden zijn gereden (zie bijlage).
Volgens mij zijn er meer auto's door meer personen voor privé doelen gereden. Ik heb een lijst aan de heer E verstrekt voor de juistheid van de samenstelling omdat meer auto's werden gebruikt, maar hij wilde hierop niet ingaan. Volgens hem heeft hij in 1992 met de belastingdienst een afspraak gemaakt over het privé gebruik auto's.
Collega F heeft in 1992 een deelonderzoek van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting 1990 ingesteld. In zijn controlerapport van 6-6-1992 heeft hij de beperkingen van dat onderzoek aangegeven. Het doel van het onderzoek was de verschillen tussen oude en nieuwe cijfers te beoordelen. Privé gebruik van auto's werden niet gecontroleerd bij de vennootschap (zie hoofdstukken 1 en 2 van het rapport van 6-6-1992). Collega heeft als "opmerking" onder hoofdstuk inkomstenbelasting de volgende tekst opgenomen:
"Opmerkingen:.... M.b.t. de bijtelling prive gebruik auto werd afgesproken dat vanaf 1992 de gemiddelde cat.waarde van de auto's wordt gesteld op f 25.000. De heren X en A maken voor prive ritten gebruik van steeds wisselende gebruik van auto's. "....
Hieruit blijkt dat de gemiddelde cataloguswaarde van auto's f 25.000 (per persoon) voor de heren X en A afgesproken maar niet voor hun echtgenoten en voor overige werknemers. De opmerking en/of afspraken heb ik op 19 juni 2003 ingetrokken en meegedeeld aan de heer E. De opmerking van collega in zijn rapport van 1992 betekent uiteraard niet dat na 1992 de echtgenoten van de directeuren en/of door overige personeelsleden geen auto's voor prive doelen zijn gebruikt.
(...)
In beginsel art 42 van wet IB 1964 en art.3.145 van wet IB 2001 zijn toepassing op alle tot de handelsvoorraad behorende personenauto's. In bijlage vermelde personenauto's zouden in ieder geval voor prive doelen worden gebruikt door meer personen.
Voor de gecontroleerde jaren merk ik aan dat de in bijlage vermelde personenauto's door de heren A, X en hun echtgenoten voor privé doelen zouden zijn gebruikt. Met andere woorden dienen minimaal 4 personenauto's als privé-doelen gebruik te worden gecorrigeerd. Dit betekent niet dat andere werknemers geen auto van de zaak hebben gereden. Hiervoor is er een aparte onderzoek nodig. De belastingdienst zal hierop terug komen indien dat noodzakelijk is.
Ik heb de heer E in juni 2003 meegedeeld dat de werknemers en/of directeuraandeelhouders de juiste cataloguswaarde van de gereden auto's moeten aangeven. Het is heel goed mogelijk bij te houden welke auto's worden gereden. Vanaf 2003 dienen alle gereden auto's voor privé-gebruik, uitleen, huur etc, te worden bijgehouden zoals kilometerstanden, leenovereenkomsten etc. Het privé-gebruik van auto's bereken ik als volgt:
De belastingplichtige mag dit systeem verder niet gebruiken.
2001 2000 1999 1998
Totaal catalogus waarde auto's 241.586 151.537 242.658 217.506
Aantal maanden 58,0 48,7 74,9 66,7
Gemidd. Cat. waarde per maand 4.165 3.112 3.240 3.261
Gemiddelde cat. waarde per jaar 49.983 37.340 38.877 39.131
Dit leidt tot de volgende correcties.
2001 2000 1999 1998
De heer A (afspraak 1992) 25.000 25.000 25.000 25.000
Mw. D 49.983 37.340 38.877 39.131
Dhr. X (afspraak 1992) 25.000 25.000 25.000 25.000
Mw. G 49.983 37.340 38.877 39.131
Totaal 149.967 124.679 127.006 124.131
25% 20% 20% 20%
Totaal privé gebruik 37.492 24.936 25.401 24.846
Reeds aangegeven 10.000 10.000 10.000 10.000
Correctie 27.492 14.936 15.401 14.846
Dit leidt tot de volgende correcties:
Correctie 1.
2001 2000 1999 1998
Correctie inkomstenbelasting
dhr. A 13.746 7.468 7.775 7.826
Correctie inkomstenbelasting
dhr. X 13.746 7.468 7.775 7.826
De belastingplichtige mag dit systeem verder niet gebruiken.
De heer E was het niet mee eens met mijn correctievoorstel en hij beroept zich op opgewekt vertrouwen.
Ik heb hem meegedeeld dat de afspraak alleen om de cataloguswaarde voor 2 directeuren gaat. Dit betekent niet dat er meer auto's door anderen (overige personeelsleden, echtgenoten van directeuraandeelhouders etc.) niet worden gebruikt. Het is duidelijk dat gelijktijdig meer auto's werden gebruikt dan 2, maar niet duidelijk of de auto's als leenauto zijn gebruikt (geen leenovereenkomst met klant, geen aansluitend km-administratie e.d.). Een mededeling dat "auto's als leenauto werden gebruikt" is niet voldoende. Dat moest administratief worden vastgelegd. De belastingplichtige heeft dat niet gedaan.'.
2.4. Als bijlage 5 bij het in de beroepszaak met kenmerknummer 04/01327 ingediende verweerschrift is in kopie het verslag van het horen op 24 maart 2004 met een begeleidend schrijven met datum 25 maart 2004 overgelegd. De inhoud van het begeleidende schrijven van 25 maart 2004 luidt als volgt:
"Hierbij zend ik u een verslag van ons gesprek op 24 maart 2004. Dit verslag bevat een weergave van het horen naar aanleiding van door u namens B BV ingediende bezwaarschriften inzake de IB/PH 1998 t/m 2001 en met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001, aanslagnummer 0000.00.000.F01.1501.
Op het bijgevoegde formulier kunt u aangeven of u het eens bent met de inhoud van het verslag. Ook kunt u daarop eventuele wijzigingen aangeven. Ik verzoek u het ingevulde en ondertekende formulier vóór 10 april 2004 aan mij terug te sturen.".
2.5. De inhoud van het hoorverslag luidt, voor zover te dezen relevant, als volgt:
'Verslag van het horen op 24 maart 2004.
1. Aanwezig waren de heren E en H en een stagiaire namens belanghebbende en de heren J en K namens de Belastingdienst.
2. Het horen vond plaats naar aanleiding van de op 5 januari 2004 ingediende bezwaarschriften tegen de IB/PH 1998 t/m 2001 en tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001, aanslagnummer 0000.00.000.F01.2501.
3. De belanghebbende is gehoord door een ander dan degene die bij de totstandkoming van de bestreden correctie/naheffingsaanslag is betrokken. Het horen betreft de IB/PH en omzetbelasting gezamenlijk.
4. De volgende correcties/onderwerpen zijn besproken:
• Correctie inkomstenbelasting dhr. A en de heer X inzake privé gebruik auto's. Correctie BTW betreffende belanghebbende inzake privé gebruik auto's.. In geschil is feitelijk de opmerking die is opgenomen in het controlerapport d.d. 6-6-1992 van controlerend ambtenaar F: " m.b.t. de bijtelling privé gebruik auto werd afgesproken dat vanaf 1992 de gemiddelde cataloguswaarde van de auto's gesteld wordt op / 25000. De heren X en A maken voor privé-ritten gebruik van steeds wisselende gebruikte auto's".
5. De standpunten van de betrokken partijen kunnen als volgt worden weergegeven:
Belanqhebbende:
• (De adviseur van) belanghebbende merkt in de eerste plaats op dat de hele kwestie hem zwaar op de maag ligt. Hij is van mening dat een en ander is ingegeven door de nieuwe wetgeving.
• Belanghebbende is van oordeel dat de afspraak terzake van de cataloguswaarde van f 25.000,- is gemaakt per gezin en dus niet alleen voor de heer A of de heer X.
• Belanghebbende vond die f 25.000,- destijds eigenlijk al teveel.
• Belanghebbende zou het normaal hebben gevonden als de afspraak voor de toekomst zou zijn opgezegd en dat op het verleden niet wordt teruggekomen.
• Belanghebbende merkt op dat tijdens vakanties naar Frankrijk (waar belanghebbende een huis heeft) een grotere auto werd gebruikt.
Belastingdienst:
• De gemiddelde cataloguswaarde van f 25.000,- (per persoon) geldt voor de heren A en X. Niet voor hun echtgenoten en voor overige werknemers.
• Er werden gelijktijdig meer dan 2 auto's gebruikt.
• De opmerking en/of afspraken zijn op 19 juni 2003 rechtsgeldig ingetrokken en medegedeeld aan belanghebbende.
• Terecht zijn 4 personenauto's als uitgangspunt genomen bij de correctie privé gebruik auto.
Vervolgens is uitvoerig gediscussieerd over deze standpunten. Namens de Belastingdienst is toen het voorstel gedaan om bij de echtgenoten uit te gaan van een cataloguswaarde van f 35.000,-per persoon per jaar. Nadat dit voorstel is besproken en wederom argumenten over en weer zijn aangegeven is, na een korte schorsing, het definitieve voorstel van de zijde van de belastingdienst om bij de dames uit te gaan van een cataloguswaarde f 30.000,- per persoon per jaar.
Het tegenvoorstel van belanghebbende daarop was om tot en met het jaar 2000 uit te gaan van de bestaande situatie (geen correctie) en vanaf het jaar 2001 uit te gaan van de nieuwe regeling, ook omdat in dat jaar de Wet IB ingrijpend is veranderd.
6. De volgende afspraken zijn gemaakt:
• Belanghebbende neemt het voorstel van de Belastingdienst in beraad.
• Belanghebbende verstrekt aan de Belastingdienst (binnen 14 dagen na ondertekening van dit hoorverslag) een cijfermatige onderbouwing van zijn voorstel.'.
2.6. De gemachtigde van de belanghebbende heeft het vragenformulier hoorverslag op 9 april 2004 voor accoord getekend en retour gezonden aan de Inspecteur.
2.7. In het rapport van 21 november 2003 neemt de controlerend ambtenaar het standpunt in, dat de bijtelling wegens
privé-gebruik auto's hoger dient te zijn. Ter zake daarvan worden aan de belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslagen met dagtekening 12 december 2003 opgelegd over de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001 naar een belastbaar inkomen respectievelijk te betalen bedrag van respectievelijk fl. 147.172,=, fl. 139.330,=, fl. 142.493,= en € 3.435,=.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
I. Maakt ook belanghebbendes echtgenote gebruik van een aan de belanghebbende ter beschikking staande personenauto, naast het gebruik door de belanghebbende zelf van een andere aan hem ter beschikking staande personenauto?
II. Zo vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Is sprake van feit, waarvan de Inspecteur bij het opleggen van de onderhavige primitieve aanslagen reeds op de hoogte was dan wel op de hoogte had moeten zijn, in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen?
III. Zo vraag II ontkennend moet worden beantwoord: Kan de belanghebbende aan het rapport van 6 juni 1992 het vertrouwen ontlenen, dat met de daarin onder 3 vermelde afspraak het gehele privé-gebruik zou worden bestreken, derhalve inclusief het gebruik door anderen dan de belanghebbende van andere personenauto's dan bij de belanghebbende in gebruik?
IV. Zo vraag III ontkennend moet worden beantwoord: Heeft de Inspecteur voor het privé-gebruik van een personenauto door belanghebbendes echtgenote een juist bedrag in aanmerking genomen?
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij - onder meer - zich ermee akkoord verklaard het beroep tegen de bovengenoemde in één geschrift verenigde uitspraken gelijktijdig te behandelen met de bij het Hof onder de kenmerknummers 04/01326 en 04/01327 aanhangige beroepszaken en hebben zij zich ermee akkoord verklaard dat hetgeen in de ene zaak is overgelegd en gezegd geacht wordt te zijn overgelegd en gezegd in de andere zaken.
3.3. De belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en primair, subsidiair en meer subsidiair tot vernietiging van de bestreden uitspraken, alsmede van de navorderingsaanslagen.
De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
Vraag I
4.1. In het controlerapport van 21 november 2003 is onder 3.2.1, voor zover te dezen relevant, het volgende opgenomen:
'De heren A en X deelden mij tijdens inleidend gesprek (...) mee (...)dat zij zelf wisselende auto's gebruiken voor privé doelen. Echtgenoten van hun gebruiken ook de auto's voor privé doelen, als ze auto's nodig hebben, maar dan komen zij naar het werk met de fiets.'.
4.2. In het hoorverslag d.d. 25 maart 2004 inzake het horen op 24 maart 2004 is, voor zover te dezen relevant, het volgende vermeld:
'Belanqhebbende:
• (...)
• Belanghebbende is van oordeel dat de afspraak terzake van de cataloguswaarde van f 25.000,- is gemaakt per gezin en dus niet alleen voor de heer A of de heer X.
• Belanghebbende vond die f 25.000,- destijds eigenlijk al teveel.
Belastingdienst:
• De gemiddelde cataloguswaarde van f 25.000,- (per persoon) geldt voor de heren A en X. Niet voor hun echtgenoten en voor overige werknemers.
• Er werden gelijktijdig meer dan 2 auto's gebruikt.'.
4.3. In de het hoorverslag begeleidende brief van 25 maart 2004 vermeldt de Inspecteur dat op het zogenoemde vragenformulier hoorverslag kan worden aangegeven of de belanghebbende het eens is met de inhoud van het verslag, en zo niet, wordt de belanghebbende in die brief uitgenodigd eventuele wijzigingen aan te geven. De gemachtigde van de belanghebbende heeft het vragenformulier hoorverslag op 9 april 2004 voor accoord getekend en retour gezonden aan de Inspecteur. Omdat de gemachtigde van de belanghebbende zich accoord heeft verklaard met het hoorverslag, gaat het Hof van de juistheid van het verslag uit.
4.4. De Inspecteur heeft tijdens het onderzoek ter zitting nogmaals uitdrukkelijk verklaard, indien aan de belanghebbende één personenauto ter beschikking staat, dat de afspraak, zoals weergegeven in het rapport van 6 juni 1992, ertoe leidt dat de bijtelling privé-gebruik auto beperkt moet blijven tot 20% (2001: 25%) van fl. 25.000,=. Het geschil bestaat dan ook uit de vraag of ook belanghebbendes echtgenote gebruik maakt van een personenauto, terwijl de belanghebbende zelf gebruik maakt van een andere personenauto. Ofwel: stond(en) aan de belanghebbende gelijktijdig één of twee auto's ter beschikking?
4.5. Het Hof is van oordeel, dat de Inspecteur in het rapport van 21 november 2003, in de brief van 3 februari 2004, pagina 1, laatste alinea, en tijdens het horen, zoals blijkt uit het hoorverslag, onmiskenbaar het standpunt heeft ingenomen, dat aan de belanghebbende gelijktijdig twee auto's ter beschikking stonden: één voor de belanghebbende en één voor belanghebbendes echtgenote.
4.6. Het Hof is voorts van oordeel, dat de belanghebbende dit standpunt van de Inspecteur in zijn brief van 26 februari 2004, pagina 3, onder ad b en tijdens het horen onweersproken heeft gelaten. Sterker, de belanghebbende heeft in zijn brief van 26 februari 2004 en tijdens het horen verdedigd dat de afspraak, zoals weergegeven in het rapport van 6 juni 1992, zo zou moeten worden uitgelegd dat deze afspraak ook het gebruik van anderen dan de belanghebbende zou omvatten en dat deze afspraak het privé-gebruik van het gezin weerspiegelde.
4.7. In een brief van 22 april 2004 heeft (de gemachtigde van) de belanghebbende de Inspecteur verzocht om een bespreking, omdat de feiten anders zouden zijn dan tot dan toe aangenomen. Eerst in zijn brief van 17 mei 2004 is (de gemachtigde van) de belanghebbende het standpunt in gaan nemen, dat aan de belanghebbende één personenauto ter beschikking stond voor gebruik door de belanghebbende zelf én zijn echtgenote.
4.8. Gelet op het feit, dat de Inspecteur in het rapport van 21 november 2003, in de brief van 3 februari 2004, pagina 1, laatste alinea, en tijdens het horen, zoals blijkt uit het hoorverslag, onmiskenbaar als standpunt heeft ingenomen dat ook de echtgenote van belanghebbende een personenauto gebruikte zou het, indien de belanghebbende dit standpunt in strijd met de waarheid achtte, zeer voor de hand hebben gelegen dat de belanghebbende dit door de Inspecteur als vaststaand aangenomen feit zou hebben weersproken. Zoals weergegeven onder 4.7 heeft de belanghebbende dit niet eerder gedaan dan na het accorderen van het hoorverslag. Het Hof kent aan het hoorverslag, waarmee de gemachtigde van de belanghebbende zich accoord heeft verklaard, meer gewicht toe dan aan de latere ontkenning van de belanghebbende van het door de Inspecteur als vaststaand aangenomen feit dat ook zijn echtgenote een personenauto zou gebruiken.
4.9. Het Hof acht, met de Inspecteur, het door de belanghebbende eerst bij brief van 17 mei 2004 ingenomen, en ook in beroep verdedigde, standpunt, dat aan de belanghebbende op enig moment één personenauto ter beschikking stond voor gebruik door de belanghebbende zelf én zijn echtgenote, dan ook ongeloofwaardig.
4.10. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel, dat ook belanghebbendes echtgenote gebruik maakte van een personenauto en dat derhalve aan de belanghebbende gelijktijdig (minimaal) twee personenauto's ter beschikking stonden. Vraag I moet bevestigend worden beantwoord.
Vraag II
4.11. Gesteld noch gebleken is dat ten tijde van het onderzoek, welk onderzoek heeft geleid tot het rapport van 6 juni 1992, door de belanghebbende aan de Inspecteur zou zijn medegedeeld dat ook de echtgenote en niet alleen de belanghebbende zelf gebruik maakte van een aan de belanghebbende ter beschikking gestelde personenauto.
4.12. In het algemeen mag de Inspecteur erop vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld. Alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens dient de Inspecteur een nader onderzoek in te stellen (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 5 november 1986, nr. 24 075, onder meer gepubliceerd in BNB 1987/19, van 6 juni 2001, nummer 36 306, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/397, van 20 juni 2003, nr. 38 136, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/297 en van 3 oktober 2003, nr. 37 513, onder meer gepubliceerd in BNB 2004/264).
4.13. Feiten en omstandigheden, die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de Inspecteur de aangiften wél aan een nader onderzoek zou hebben moeten onderwerpen, zijn gesteld noch gebleken. Immers, de enkele stellingen van de belanghebbende in de motivering van het beroepschrift onder ad 2, dat vanaf 1992 steeds als basis voor het privé-gebruik personenauto per persoon een bedrag van fl. 25.000,= catalogusprijs is gehanteerd, dat voor zover hem bekend de Inspecteur tot aan het laatste boekenonderzoek nimmer een vraag heeft gesteld over het privé-gebruik van de personenauto en dat de Inspecteur dat wel had moeten doen kunnen niet worden aangemerkt als vorenbedoelde feiten en omstandigheden.
4.14. In het rapport van 21 november 2003 is vermeld, welke vermelding het Hof geloofwaardig acht, dat ten tijde van het onderzoek door de belanghebbende aan de Inspecteur is medegedeeld dat niet alleen de belanghebbende gebruik maakte van een ter beschikking gestelde personenauto, maar ook zijn echtgenote.
4.15. Nu gesteld noch gebleken is, dat ten tijde van deze mededeling de primitieve aanslagen over de onderhavige jaren nog niet waren opgelegd, is gelet op het vorenoverwogene sprake van een feit, waarmee de Inspecteur niet bekend was en redelijkerwijs ook niet bekend had kunnen zijn ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen. Vraag II moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag III
4.16. In het rapport van 6 juni 1992 is onder 3, voor zover te dezen relevant, de volgende passage opgenomen:
'M.b.t. de bijtelling prive gebruik auto werd afgesproken dat vanaf 1992 de gemiddelde cat.waarde van de auto"s wordt gesteld op f 25000,--. De heren X en A maken voor prive ritten gebruik van steeds wisselende gebruikte auto"s.'.
4.17. Het Hof is van oordeel, dat, mede gelet op het uitdrukkelijke gebruik van het woord 'heren', de belanghebbende deze passage redelijkerwijs niet zo heeft mogen begrijpen dat gebruik door een ander (gezinslid) dan de heren van andere personenauto's dan bij ieder van de heren in gebruik zou zijn begrepen onder de afgesproken, gemiddelde cataloguswaarde. Voorts heeft naar het oordeel van het Hof de belanghebbende naar aanleiding van het onderzoek in het kader van bovengenoemd rapport evenmin de indruk kunnen opdoen dat de Inspecteur bewust een standpunt zou hebben bepaald inzake het privé-gebruik door anderen dan de belanghebbende. Vraag III moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag IV
4.18. De belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk verklaard, dat van het gebruik van, door het jaar heen verschillende, personenauto's voor privé-doeleinden geen administratie is bijgehouden. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld, dat de belanghebbende geen kilometeradministratie(s) heeft bijgehouden, waaruit blijkt dat het privé-gebruik minder dan het in de wet genoemde aantal kilometers bedraagt.
4.19. Met betrekking tot het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag terzake van het privé-gebruik door belanghebbendes echtgenoot heeft de belanghebbende slechts gesteld daar grote vraagtekens bij te stellen. Voorts verdedigt de belanghebbende (meer, meer, meer subsidiair) uit te gaan van een catalogusprijs van ook fl. 25.000,=.
4.20. De Inspecteur heeft het door hem in aanmerking genomen bedrag bepaald aan de hand van een berekening, weergegeven onder 6 in het rapport van 21 november 2003. Deze berekening is gebaseerd op aan de administratie van de werkgeefster ontleende gegevens. Het Hof is, mede gelet op de brief van de gemachtigde van de belanghebbende van 17 mei 2004, pagina 2, vijfde alinea, van oordeel, dat de belanghebbende onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat deze berekening een juiste weergave vormt van het privé-gebruik door de echtgenote van aan de belanghebbende ter beschikking gestelde personenauto's. Vraag IV moet bevestigend worden beantwoord.
Slot
4.21. Uit al het vorenoverwogene volgt, dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Derhalve moet worden beslist als hieronder vermeld.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
Het Hof verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan op: 19 mei 2006 door P. Fortuin, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 mei 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.