Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-11-2006, AZ8737, 05/00250

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-11-2006, AZ8737, 05/00250

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 november 2006
Datum publicatie
19 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8737
Zaaknummer
05/00250

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van het hof kan de verzuimboete van artikel 67a AWR niet worden opgelegd als de aanmaning de belastingplichtige niet heeft bereikt. In dat geval immers kan hem geen verwijt worden gemaakt ter zake van het feit dat hij de in die aanmaning gestelde termijn niet heeft nageleefd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de belastingplichtige pas is aangemaand in de zin van artikel 9, derde lid, AWR als de desbetreffende aanmaning hem heeft bereikt. De omstandigheid dat de belastingplichtige deze aanmaning pas toegezonden krijgt nadat hij in gebreke is gebleven de bij de uitnodiging tot het doen van aangifte gestelde termijn na te leven, doet hieraan niet af. De boete wordt immers niet belopen wegens het overschrijden van laatstgenoemde termijn.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 05/00250

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, elfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer

X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de gelijktijdig met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 gegeven boetebeschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is gelijktijdig met de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 een boetebeschikking ex artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 juni 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van A, alsmede, namens de Inspecteur,

B en C.

1.4. Het hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.5. Met toestemming van partijen heeft het hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. De Inspecteur heeft belanghebbende op 28 februari 2003 uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002. De termijn voor het indienen van die aangifte eindigde op 1 april 2003. De aangifte is door de Belastingdienst niet binnen die termijn ontvangen.

2.2.Op 3 november 2003 heeft de Inspecteur een aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de AWR (hierna: de aanmaning) aan belanghebbende verzonden. De aangifte is door de Belastingdienst ontvangen op 28 juli 2004.

2.3. Aan belanghebbende is ter zake van het niet tijdig doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 een verzuimboete opgelegd. De Inspecteur is bij de bepaling van de hoogte van de boete uitgegaan van een derde verzuim. De boete bedraagt € 567,=.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

3.1.1. Heeft de aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de AWR belanghebbende bereikt?

3.1.2.Moet de boetebeschikking worden verminderd omdat de boekhouder van belanghebbende vanwege ernstige ziekte niet in staat was tijdig aangifte te doen?

3.1.3. Moet de boete worden verminderd in verband met de financiële omstandigheden waarin belanghebbende verkeert?

Belanghebbende is van oordeel dat de eerste vraag ontkennend en de tweede en derde vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Door mij is nimmer een aanmaning ontvangen waarin is vermeld dat ik binnen 10 dagen aangifte moet doen. Wel heb ik een brief ontvangen die leek op een dwangbevel. Die brief werd ook door de deurwaarder bezorgd. Per 4 januari 2004 ben ik verhuisd naar het nieuwe adres. Op dat nieuwe adres hebben wij een kopie van het eerder uitgereikte aangiftebiljet ontvangen van de Belastingdienst. Maar op welke datum dat precies was, weet ik niet.

In ieder geval is de brief die door de deurwaarder werd bezorgd de enige aanmaning geweest die ik heb ontvangen. En naar aanleiding van die brief heb ik binnen de daarin gestelde termijn aangifte gedaan.

De Inspecteur

Nadat wij een aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3, AWR hebben gestuurd, sturen wij een herinnering. Die herinnering wordt bezorgd door een deurwaarder en bij die herinnering wordt een kopie van het aangiftebiljet gevoegd. Dit gebeurt in het ambtshalve traject, de termijn genoemd in de aanmaning is dan al verstreken. In november 2003 zijn de aanmaningen verstuurd, op dat moment woonde belanghebbende nog op het oude adres.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de boetebeschikking.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de inspecteur een boete van ten hoogste € 1.134,- opleggen aan de belastingplichtige die de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, AWR gestelde termijn heeft gedaan. In voornoemd artikel 9, derde lid, staat - voor zover hier van belang - dat de inspecteur de belastingplichtige kan aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen. Het voorgaande betekent dat de in artikel 67a AWR bedoelde verzuimboete eerst kan worden opgelegd indien de in de aanmaning gestelde termijn voor het doen van aangifte is verstreken.

4.2. Vaststaat dat de aanmaning is verzonden op 3 november 2003. Belanghebbende betwist echter dat hij de aanmaning heeft ontvangen. De Inspecteur heeft hier tegenover aangevoerd dat dit onwaarschijnlijk is nu de aanmaning wel is verzonden.

4.3. Naar het oordeel van het hof kan de verzuimboete van artikel 67a AWR niet worden opgelegd als de aanmaning de belastingplichtige niet heeft bereikt. In dat geval immers kan hem geen verwijt worden gemaakt ter zake van het feit dat hij de in die aanmaning gestelde termijn niet heeft nageleefd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de belastingplichtige pas is aangemaand in de zin van artikel 9, derde lid, AWR als de desbetreffende aanmaning hem heeft bereikt. De omstandigheid dat de belastingplichtige deze aanmaning pas toegezonden krijgt nadat hij in gebreke is gebleven de bij de uitnodiging tot het doen van aangifte gestelde termijn na te leven, doet hieraan niet af. De boete wordt immers niet belopen wegens het overschrijden van laatstgenoemde termijn.

4.4. Voorts is het hof van oordeel dat het bewijsrisico ter zake van de ontvangst van de aanmaning bij de inspecteur behoort te rusten. Het vermoeden van onschuld brengt immers mee dat de inspecteur de feiten en omstandigheden waar de boete op steunt stelt en bij betwisting aannemelijk maakt.

4.5. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur slechts gesteld dat het onwaarschijnlijk is dat de aanmaning, waarvan vaststaat dat hij verzonden is, belanghebbende niet heeft bereikt. Naar het oordeel van het hof heeft de Inspecteur aldus echter niet het van hem te verlangen bewijs geleverd. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat de aanmaning belanghebbende niet heeft bereikt en dat de boete ten onrechte is opgelegd.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. Het beroep gegrond is en de bestreden uitspraak en de boetebeschikking moeten worden vernietigd.

5. Het griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het hof stelt deze kosten op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf ad € 28,20.

Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

7. Beslissing

Het hof:

* verklaart het beroep gegrond,

* vernietigt de bestreden uitspraak,

* vernietigt de boetebeschikking,

* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,=,

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 28,20, en

* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 23 november 2006 door N. van Beelen, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 november 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.