Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:BW3145 BA0476, 03/02622
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:BW3145 BA0476, 03/02622
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 december 2006
- Datum publicatie
- 13 maart 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:BA0476
- Zaaknummer
- 03/02622
Inhoudsindicatie
Het enkele feit, dat in het verleden in één geval belanghebbende per abuis leges in rekening zijn gebracht, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat ook in dit geval de gemeente dient af te zien van het heffen van leges. Wil het beroep op opgewekt vertrouwen slagen, dient belanghebbende omstandigheden of feiten aan te voeren die kunnen ondersteunen dat bij hem vertrouwen is gewekt als door hem gesteld. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een gesprek of briefwisseling, waarbij de gemeente uitdrukkelijk heeft verklaard, af te zien van het heffen van leges. Dergelijke feiten of omstandigheden heeft belanghebbende niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 03/02622
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd afdeling middelen van de gemeente Maasdonk (hierna: de gemeente) op zijn bezwaarschrift tegen de hierna nader omschreven legesnota.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 2 mei 2003, onder notanummer 1, een legesnota verzonden tot een te betalen bedrag van € 790,=. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de gemeente, bij op 27 oktober 2003 verzonden uitspraak, de legesnota gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak op 21 november 2003 in beroep gekomen bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=.
De gemeente heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de gemeente schriftelijk gedupliceerd.
1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 augustus 2006 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede namens de gemeente, de heer A en de heer B.
1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.7. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.8. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende heeft in de periode november 2002 tot en met maart 2003 een aantal brieven geschreven aan het college van Burgemeester en Wethouders en aan de raad van de gemeente Maasdonk. De eerste brief dateert van 14 november 2002 en de laatste van 12 maart 2003. In deze brieven verzoekt hij B en W om vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan om de bouw van een woning met opslag- en werkruimte op een perceel aan de A-straat te Y mogelijk te maken en vraagt hij de raad een voorbereidingsbesluit dienaangaande te nemen.
De raad van de gemeente Y heeft in zijn vergadering van
22 april 2003 op het verzoek van belanghebbende negatief beslist.
2.2. Met dagtekening 2 mei 2003 is belanghebbende een bedrag aan leges in rekening gebracht van € 790,=, notanummer 1, een en ander conform het bepaalde in post 5.6.5 van de tarieventabel die hoort bij de Verordening op de heffing en invordering van leges 2003 (hierna: de Verordening).
3. Standpunten van partijen
3.1. Tijdens de zitting heeft belanghebbende verklaard, de volgende grieven aan te willen voeren tegen de nota leges.
3.1.1. Hij heeft geen kennis genomen van het verweerschrift van de
gemeente.
3.1.2. De brief van 19 maart 2003 is door hem nooit ontvangen.
3.1.3. Zijn verzoek van 14 november 2002 is richting gevend.
3.1.4. De nota leges is onduidelijk.
3.1.5. Hem is ten onrechte geen uitstel van betaling verleend.
3.1.6. De nota leges had niet mogen worden opgelegd op grond van
gewoonterecht.
De gemeente heeft die grieven tijdens de zitting bestreden.
3.2. Het Hof verwijst voor de onderbouwing van de standpunten van partijen naar de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daar nog het volgende aan toegevoegd.
De gemeente
Volgens jurisprudentie van de Raad van State is bij een reeks van verzoeken het laatst ontvangen verzoek beslissend. De ambtenaar heeft de betreffende jurisprudentie niet bij zich, evenmin als de legesverordening die gold in 2002.
De nota leges is verhoogd met de kosten van een aanmaning en het dwangbevel. Tegen deze kosten is geen bezwaar gemaakt.
Ter zake van een eerder verzoek van belanghebbende is abusievelijk geen leges geheven. Aan die gang van zaken valt geen opgewekt vertrouwen te ontlenen.
Belanghebbende
Hij betwist dat de Raad van State heeft beslist als door de gemeente gesteld.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de gemeente en de daarbij gehandhaafde nota.
De gemeente concludeert tot handhaving van de uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Belanghebbende heeft verklaard dat hij geen kennis heeft genomen van het verweerschrift, omdat in het verweerschrift als notanummer staat vermeld 2, terwijl de in het geding zijnde nota nummer 1 is. Hij heeft daaraan de conclusie verbonden, dat het verweerschrift niet op zijn zaak betrekking had en het daarom verder niet gelezen.
4.1.2. Dienaangaande merkt het Hof het volgende op.
Het verweerschrift begint als volgt: "Naar aanleiding van het door de heer X, B-straat 1 te Y, ingediende beroepschrift tegen de uitspraak ......".
Het verweerschrift heeft dan ook zo onmiskenbaar betrekking op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem opgelegde nota leges, dat het Hof geen geloof hecht aan de verklaring van belanghebbende dat hij niet heeft begrepen dat de vermelding van het nummer 2 op een abuis berustte en dat het verweerschrift betrekking had op de door hem betwiste uitspraak.
4.1.3. Ten overvloede merkt het Hof nog op dat het enkele feit dat een belanghebbende een verweerschrift niet heeft ontvangen, geen grond oplevert voor vernietiging van de betreffende uitspraak, en ten slotte, dat belanghebbende tijdens de zitting niet heeft verzocht om toezending van het op zijn zaak betrekking hebbende verweerschrift.
4.2.1. Belanghebbende klaagt er over dat hij de brief van de gemeente van 19 maart 2003 niet heeft ontvangen.
4.2.2. In genoemde brief refereert de gemeente aan de brieven van belanghebbende in de periode november 2002 tot en met maart 2003, geeft als haar mening dat als peildatum het laatste ingekomen verzoek moet worden beschouwd, verstrekt zij informatie over de te volgen procedure, onder meer over de leges, en het standpunt van het college van B en W.
Anders dan belanghebbende stelt, kan het niet ontvangen van een brief, waarin, voor wat betreft de hier aan de orde zijnde procedure, enkel informatie wordt verstrekt over de hoogte van de door belanghebbende verschuldigde leges, geen reden vormen voor vernietiging van de uitspraak en/of de daarbij gehandhaafde nota leges.
Overigens is de betreffende brief als bijlage opgenomen bij het verweerschrift. Gelet op het in 4.1.2 overwogene neemt het Hof als vaststaand aan, dat belanghebbende in ieder geval bij lezing van het verweerschrift kennis heeft genomen van de betreffende brief.
4.3.1. Belanghebbende heeft vervolgens aangevoerd dat het verzoek van 14 november 2002 en niet het verzoek van 12 maart 2003 richting gevend is voor deze procedure en dat derhalve de legesverordening uit 2002 van toepassing was.
4.3.2. Naar aanleiding van die grief merkt het Hof op, dat voor de heffing van leges als hier aan de orde niet bepalend is, wanneer een verzoek wordt ingediend, maar wanneer een verzoek in behandeling wordt genomen (zie aanhef post 5.2 van de Tarieventabel, die hoort bij de Verordening, die op dit punt gelijkluidend is aan de tabel, die hoort bij de in 2002 van kracht zijnde legesverordening).
Uit de brief van 19 maart 2003 blijkt dat de gemeente het laatst ontvangen verzoek van belanghebbende, gedateerd 12 maart 2003, in behandeling heeft genomen, en meende zulks te moeten doen op grond van jurisprudentie van de Raad van State. Of die interpretatie van de gemeente juist is, kan in het midden blijven, omdat het bij een heffing als hier aan de orde gaat om wat werkelijk is gebeurd en niet om wat mogelijkerwijs had moeten gebeuren.
4.3.3. De conclusie van het Hof is dan ook dat het verzoek van belanghebbende om vrijstelling voor de bouw als door hem gevraagd bij brief van 12 maart 2003 door de gemeente in behandeling is genomen en niet het verzoek bij schrijven van 14 november 2002 (welk schrijven, naar belanghebbende opmerkt, niet is gevolgd door een ontvangstbevestiging) en dat voor de berekening van de leges de gemeente terecht is uitgegaan van de Verordening en het bedrag terecht heeft vastgesteld op € 790,=.
Dat in de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van
14 oktober 2004 bij het onderdeel "Procesverloop" de brief van
14 november 2002 wordt genoemd, is voor het Hof geen reden voor een ander oordeel, omdat in die procedure de datum van het te behandelen verzoek niet van belang was en de rechtbank op dit punt geen oordeel heeft gegeven.
4.4.1. Belanghebbende heeft vervolgens geklaagd over de zijns inziens onduidelijkheid in de nota leges.
4.4.2. De nota zelf bedraagt, conform het bepaalde in post 5.6.5 van de bij de Verordening behorende tabel € 790,=.
Aan belanghebbende is een aanmaning gestuurd wegens niet tijdige betaling van de nota, kosten € 9,= en vervolgens is een dwangbevel uitgevaardigd met een bedrag aan kosten van € 53,=.
Belanghebbende is derhalve in totaal € 852,= verschuldigd.
4.5.1. Belanghebbende heeft aangevoerd, dat hij gevraagd heeft om uitstel van betaling, maar hem dat uitstel ten onrechte niet is verleend.
4.5.2. Het Hof gaat voorbij aan die grief, omdat het Hof niet bevoegd is te oordelen over de vraag, of een door een belanghebbende gevraagd uitstel, terecht is geweigerd.
4.6.1. Tenslotte heeft belanghebbende gesteld, dat de nota dient te worden vernietigd op grond van het gewoonterecht. Het Hof begrijpt deze stelling aldus dat belanghebbende aanvoert dat bij hem vertrouwen is gewekt dat gelet op de handelwijze van de gemeente in het verleden, ook nu geen leges zouden worden geheven.
4.6.2. De gemeente heeft hiertegen aangevoerd dat de gemeente in het verleden een verzoek van belanghebbende als in deze procedure, niet in behandeling heeft genomen, maar dat indertijd abusievelijk is verzuimd, belanghebbende leges in rekening te brengen.
4.6.3. Het enkele feit, dat in het verleden in één geval belanghebbende per abuis leges in rekening zijn gebracht, is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat ook in dit geval de gemeente dient af te zien van het heffen van leges. Wil het beroep op opgewekt vertrouwen slagen, dient belanghebbende omstandigheden of feiten aan te voeren die kunnen ondersteunen dat bij hem vertrouwen is gewekt als door hem gesteld. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een gesprek of briefwisseling, waarbij de gemeente uitdrukkelijk heeft verklaard, af te zien van het heffen van leges. Dergelijke feiten of omstandigheden heeft belanghebbende niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
5. Het Hof verwerpt alle door belanghebbende tegen de uitspraak en/of de nota leges aangevoerde grieven, zodat moet worden beslist als hierna vermeld.
6. GeHet
riffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
8. Beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door J.Th. Simons, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 21 december 2006
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 december 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.