Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2006, BA0479, 04/01275
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2006, BA0479, 04/01275
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 december 2006
- Datum publicatie
- 13 maart 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:BA0479
- Zaaknummer
- 04/01275
Inhoudsindicatie
elanghebbende bezit onroerende zaken in Nederland (te Q en R) en Frankrijk. Als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) fungeert tot 1 september 2001 de onroerende zaak te Q en vanaf 1 september 2001 de onroerende zaak te Frankrijk. Tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort de onroerende zaak te Q (vanaf 1 september 2001) en de onroerende zaak te R (het gehele jaar). [..] In geschil is, naar het Hof verstaat, het antwoord op de vraag of de door de Inspecteur bij de aanslagregeling op de belastbare inkomens uit box 1 en box 3 toegepaste correcties terecht zijn en of de Inspecteur voldoende rekening heeft gehouden met de voorkoming van dubbele heffing.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/01275
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y, Frankrijk (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst P/Kantoor Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 25.546,= en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 11.725,=. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit box 1 van € 25.546,= en een belastbaar inkomen uit box 3 van € 9.683,=.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting een schrijven d.d. 28 mei 2006 ingediend. Dit schrijven is in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoort tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 juni 2006 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.
Belanghebbende is niet verschenen.
De griffier heeft verklaard, dat zij belanghebbende bij op 16 mei 2006, met nummer 1, aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen.
Belanghebbende heeft het Hof bij schrijven van 21 juni 2006 bericht, dat het zijn voornemen is te verschijnen op de zitting. Bij het op 3 juli 2006 bij het Hof binnengekomen schrijven heeft hij het Hof bericht, dat hij uiteindelijk heeft besloten niet ter zitting te verschijnen.
1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van de Inspecteur ter zitting stelt het Hof, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende, ongehuwd, is sedert 1 september 2001 woonachtig in Frankrijk.
2.2. Belanghebbende heeft in de aangifte gekozen voor een behandeling als binnenlands belastingplichtige.
2.3. Belanghebbende bezit onroerende zaken in Nederland (te Q en R) en Frankrijk. Als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) fungeert tot 1 september 2001 de onroerende zaak te Q en vanaf 1 september 2001 de onroerende zaak te Frankrijk. Tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort de onroerende zaak te Q (vanaf 1 september 2001) en de onroerende zaak te R (het gehele jaar).
2.4. Belanghebbende is volledig eigenaar van de onroerende zaak te Q. Aan die onroerende zaak is ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) per 1 januari 1999 een waarde toegekend van € 161.092,=. Op de onroerende zaak te Q rustte in 2001 een hypothecaire schuld van € 44.000,=. De onroerende zaak te Q staat vanaf 1 september 2001 leeg en is in 2002 verkocht.
2.5. Belanghebbende is voor de helft eigenaar van de onroerende zaak te R. Die onroerende zaak behoorde in het onderhavige jaar nog tot de gemeenschappelijke boedel van belanghebbende en zijn ex-echtgenote. Aan de onroerende zaak te R is ingevolge de Wet WOZ per 1 januari 1999 een waarde toegekend van € 495.980,=. Op de onroerende zaak rustte in 2001 een hypothecaire schuld van € 51.050,=. De onroerende zaak is het gehele jaar 2001 verhuurd aan belanghebbendes kinderen.
2.6. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 15.037,= en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van nihil.
Het belastbare inkomen uit werk en woning van € 15.037,= is als volgt berekend:
Loon uit vroegere dienstbetrekking € 28.889,=
Zuivere uit inkomsten eigen woning -/- € 13.853,=
Belastbaar inkomen box 1 € 15.037,=.
2.7. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling het negatieve bedrag aan zuivere inkomsten uit eigen woning verhoogd met € 173,=, zijnde het (hogere) eigenwoningforfait vanaf 1 september 2001 van de eigen woning te Frankrijk, waarmee het eigenwoningforfait vastgesteld is op € 407,=, alsmede met een bedrag van € 10.336,= en het belastbare inkomen uit box 1 vastgesteld op € 25.546,=.
Het bedrag van € 10.336,= heeft betrekking op de notariskosten ter zake van de aankoop van de woning te Frankrijk.
Het belastbare inkomen uit box 3 heeft de Inspecteur bij de aanslagregeling verhoogd tot € 11.725,=.
2.8. Belanghebbende bezat per 31 december 2001 effecten ter waarde van € 30.010,=. De Inspecteur heeft de waarde van deze effecten gerekend tot belanghebbendes rendementsgrondslag, doch heeft geen aftrek verleend ter voorkoming van dubbele heffing als bedoeld in artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.
2.9. Bij de bestreden uitspraak is het vastgestelde belastbare inkomen uit box 1 gehandhaafd en heeft de Inspecteur bij het vaststellen van het belastbare inkomen uit box 3 alsnog rekening gehouden met de hypothecaire schuld op de onroerende zaak te R, groot € 51.050,=, en het belastbare inkomen verminderd tot een naar een bedrag van € 9.683,=.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is, naar het Hof verstaat, het antwoord op de vraag of de door de Inspecteur bij de aanslagregeling op de belastbare inkomens uit box 1 en box 3 toegepaste correcties terecht zijn en of de Inspecteur voldoende rekening heeft gehouden met de voorkoming van dubbele heffing.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
- Vanaf 1 september 2001 is belanghebbende niet meer woonachtig in Nederland. Daar is voor de premieheffing rekening mee gehouden.
- Er is noch bij de aanslagregeling noch bij de uitspraak op bezwaar rekening gehouden met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor effecten, die belanghebbende ultimo 2001 bezat. Dit is onjuist. De heffing is bij verdrag toegewezen aan Frankrijk. De aftrek moet alsnog worden verleend.
- Het eigenwoningforfait voor de eigen woning te Q is € 1.288,=. Over 8 maanden maakt dit een bedrag van € 1.288/12 x 8 dat is € 859,=. Voor de woning is echter slechts € 836,= bijgeteld. Ik kan dat verschil op dit moment niet motiveren.
- Per saldo zijn inkomsten uit eigen woning in Frankrijk negatief, namelijk € 407,= eigenwoningforfait minus € 521,= rente. Daarmee is bij de aanslag rekening gehouden.
- Bij de aanslagregeling zijn de volgende rentekosten in aftrek toegelaten: €
Betaald aan belanghebbendes moeder 1.815
Hypotheek A 2.138
Kosten uitschrijven hypotheek 113
Overbruggingskrediet B ter zake van
woning in Frankrijk 521
totaal in aftrek toegelaten 4.587
Af:
Eigenwoningforfait Q 836
Eigenwoningforfait Frankrijk 407
Totaal eigenwoningforfait 1.243
Per saldo aftrek verleend voor een bedrag van 3.344
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot een naar een bedrag van € 15.037,= en het belastbare inkomen uit box 3 tot een naar een bedrag van nihil.
De Inspecteur concludeert na de zitting tot gegrondverklaring van het beroep voor wat betreft de aftrek ter voorkoming van dubbele heffing over de effecten per 31 december 2001 en overigens tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende stelt, dat hij uit de aanslag niet kan afleiden of en wanneer zijn belastingplicht is overgegaan naar Frankrijk.
De Inspecteur stelt in het verweerschrift, dat volgens gegevens van de gemeente belanghebbende sedert 1 september 2001 woonachtig is in Frankrijk, dat deze datum door de Belastingdienst wordt beschouwd als het tijdstip, waarop belanghebbende ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn en dat vanaf die datum zijn buitenlandse belastingplicht begint. Belanghebbende heeft evenwel gekozen om voor het gehele jaar 2001 behandeld te worden als een binnenlandse belastingplichtige.
4.2. Belanghebbende is van mening, dat onvoldoende rekening is gehouden met de hypothecaire schuld en betaalde rente terzake van de eigen woning.
Zoals door de Inspecteur op pagina 3 van het verweerschrift is gesteld en zoals ook blijkt uit het als bijlage 3 bij het verweerschrift overgelegde aan belanghebbende verzonden voornemen af te wijken van de aangifte d.d. 24 juli 2003, zijn door de Inspecteur met betrekking tot de kosten van de eigen woning uitsluitend de opgevoerde notariskosten ten bedrage van € 10.336,= niet geaccepteerd. Met de overige rentekosten heeft de Inspecteur rekening gehouden. Aangezien de kosten van de notaris betrekking hebben op de verwerving van de onroerende zaak en niet op de rente van schulden, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof deze kosten terecht gecorrigeerd. Belanghebbendes grief faalt.
4.3. Belanghebbende beklaagt zich erover, dat de onroerende zaak te R, die verhuurd is aan zijn kinderen, begrepen wordt in de rendementsgrondslag van box 3. Belanghebbende stelt, dat de onroerende zaak een laag of negatief rendement oplevert. Deze grief kan niet slagen. Voor zover belanghebbende met die grief bedoelt te stellen, dat de wetgeving ten onrechte niet de werkelijk behaalde rendementen belast, doch uitgaat van een forfaitaire heffingsgrondslag, verwijst het Hof naar artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (hierna: de Algemene wet), waarin is bepaald, dat de rechter volgens de wet recht moet spreken en in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
4.4. De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof de onroerende zaak te R terecht in de heffing in box 3 betrokken (zie artikelen 2.14 en 5.3 van de Wet). Krachtens artikel 5.19 van de Wet dient de onroerende zaak in aanmerking te worden genomen voor de waarde in het economische verkeer. De Inspecteur stelt bij de waardering van de onderhavige onroerende zaak tot uitgangspunt te hebben genomen de WOZ waarde per 1 januari 1999, welke wet eveneens uitgaat van de waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer. Gelet op de algemene prijsstijging op de onroerend goed markt, zal deze waarde ten opzichte van de waarde per 1 januari 2001 respectievelijk 31 december 2001, derhalve twee respectievelijk drie jaar na 1 januari 1999, eerder te laag dan te hoog zijn. Het Hof acht de door de Inspecteur gehanteerde waarde derhalve aannemelijk.
4.5. Ten aanzien van belanghebbendes grief, dat de Franse fiscus hem terzake van de onroerende zaak te R eveneens belast en dat er dus sprake is van dubbele heffing, overweegt het Hof als volgt. Op grond van artikel 6, lid 1 van het Belastingverdrag gesloten tussen Nederland en Frankrijk (hierna: het Belastingverdrag) mag Nederland het inkomen uit deze onroerende zaak belasten. Dit inkomen is in Frankrijk vrijgesteld. Van dubbele heffing is derhalve geen sprake.
4.6. Met betrekking tot belanghebbendes grief, dat hij voldoende details mist met betrekking tot de berekening van de vermogensrendementsheffing, stelt de Inspecteur op pagina 5 van het verweerschrift, dat niet exact is te reconstrueren, hoe de gemiddelde rendementsgrondslag in de aanslag is opgebouwd, nu de gegevens dienaangaande niet volledig zijn vastgelegd.
In het verweerschrift geeft de Inspecteur de volgende opstelling van de rendementsgrondslag:
Per 1 januari 2001 € Per 31 december 2001 €
1/2 aandeel woning R 247.990 247.990
Effecten 83.965 30.010
Woning Q -,- 161.092
Totaal bezittingen 331.955 439.092
Schuld R 51.050 51.050
Schuld aan kinderen 40.670 42.026
Schuld Q -,- 44.016
Drempel -/-2.500 -/-2.500
Totaal schulden 89.220 134.592
Rendementsgrondslag 242.735 304.550
De gemiddelde rendementsgrondslag minus het heffingsvrije vermogen bedraagt volgens de Inspecteur minimaal € 256.017,=.
4.7. Het Hof overweegt dienaangaande het volgende. Belanghebbende moet worden toegegeven, dat de Inspecteur tekort is geschoten in zijn motiveringsplicht. Aan de hand van de tot de gedingstukken behorende correspondentie valt niet exact te volgen, hoe de Inspecteur de gemiddelde rendementsgrondslag tijdens de aanslagregeling en tijdens de bezwaarfase heeft bepaald. Overigens is er tussen belanghebbende en de Inspecteur in die fasen ook contact per telefoon geweest. Van die telefoongesprekken behoren geen aantekeningen/vastleggingen tot de stukken van het geding. De Inspecteur geeft toe, dat de primaire gegevens niet goed zijn vastgelegd. Belanghebbende heeft daarom al recht op vergoeding van de griffierechten.
4.8. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit box 3 bij uitspraak vastgesteld op € 9.683,=, terwijl volgens zijn onder 4.6 aangehaalde, door belanghebbende overigens niet bestreden, opstelling het belastbare inkomen uit box 3 vier procent van € 256.017,=, dat is € 10.240,= bedraagt. De Inspecteur heeft derhalve de aanslag eerder te laag dan te hoog vastgesteld. De Inspecteur heeft echter ter zitting verklaard, dat alsnog aftrek ter voorkoming van dubbele heffing dient te worden verleend voor de effecten per 31 december 2001, omdat de heffing op grond van het Belastingverdrag toegewezen is aan Frankrijk. In zoverre is het beroep derhalve gegrond.
4.9. Met betrekking tot belanghebbendes stelling, dat op grond van rechtvaardigheid een heroverweging van de onderhavige aanslag niet onredelijk is, verwijst het Hof naar het eerder aangehaalde artikel 11 van de Algemene wet.
4.10. Voor zover belanghebbende stelt, dat de onroerende zaak in R geen tweede woning betreft geldt het volgende. Deze term wordt door de Wet niet gebruikt. De Inspecteur heeft de term gebruikt in zijn brief van 20 oktober 2003 naar zijn zegge om aan te geven, dat het een onroerende zaak betreft, die thuis hoort in het belastingregime van box 3 en niet een eigen woning betreft in de zin van artikel 3.111 van de Wet. Overigens is de gebruikte terminologie niet van invloed op belanghebbendes belastbare inkomen.
4.11. Gelet op het onder 4.8 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard voor wat betreft de aftrek ter voorkoming van dubbele heffing ter zake van belanghebbendes effecten per 31 december 2001. Voor het overige is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed.
6. Proceskosten
Hoewel het beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de aftrek ter voorkoming van dubbele heffing inzake belanghebbendes effecten per 31 december 2001,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 25.546,= en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 9.683,=, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkoming van dubbele heffing voor de effecten ter waarde van € 30.010,= per 31 december 2001,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,=, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon, die het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gedaan op 21 december 2006 door J. Swinkels, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 december 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.