Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2006, BA2035, 04/02861

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2006, BA2035, 04/02861

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 december 2006
Datum publicatie
2 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:BA2035
Zaaknummer
04/02861

Inhoudsindicatie

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de aanvang van de beroepstermijn 5 november 2004 is. Het hof overweegt daarbij dat de Inspecteur met de verklaring van Wim J het van hem te verlangen bewijs heeft geleverd dat de gemachtigde van belanghebbende op die dag kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar. Dat in het contact tussen gemachtigde en belanghebbende mogelijk iets mis is gegaan, dient voor rekening van belanghebbende te blijven. Bijzondere omstandigheden zijn in dit kader ook niet gesteld en/of gebleken. Vermelding verdient verder dat noch wettelijke bepalingen noch andere rechtsregels vereisen dat de uitspraak op bezwaar aangetekend wordt verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/02861

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (Duitsland; hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en rijwielen (hierna: BPM).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder nummer 0000000/.0000/0.0000 een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd ten bedrage van € 10.979,= BPM en € 168,= heffingsrente is, in totaal, € 11.147,=.

Bij uitspraak van 4 november 2004 is het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 136,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 mei 2006 te

's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is gehuwd met de heer A en woonde op 8 oktober 2003 in B.

De heer A is sinds 1 mei 2000 in dienst bij C Deutschland GmbH (hierna: de werkgeefster). Sinds 2000 werkt de heer A aan een nieuwe produktlijn van personenauto's met drie zitbanken.

In 2003 was de heer A werkzaam bij de afdeling Product Development als Chief Programm Engineer.

De werkgeefster stelt de heer A op grond van de arbeidsovereenkomst in het kader van het Lease Car Programma "L" twee auto's ter beschikking. Dat kunnen twee auto's van C zijn of een auto van het merk C en een auto van een dochtermerk van C, zoals D.

De heer A is verplicht met de twee auto's te rijden. De heer A zijn de twee auto's ter beschikking gesteld om redenen van onderzoek en vervoer.

2.2. Op 11 maart 2003 is door de ambtenaren van de Belastingdienst/Z geconstateerd, dat belanghebbende een personenauto van het merk D, type E Station D5, met Duits kenteken --------------- (hierna: de personenauto) bestuurde, een van de twee door de werkgeefster aan de heer A ter beschikking gestelde auto's, en dat zij op genoemde datum met die personenauto een aanvang heeft gemaakt met het gebruik van de openbare weg in Nederland.

2.3. Belanghebbende was niet in het bezit van een vrijstellingsvergunning BPM voor de personenauto. Aan belanghebbende is in dat verband op dezelfde dag een zogenoemd informatie- en waarschuwingsformulier BPM uitgereikt.

De douane heeft nooit een aanvraag van belanghebbende voor een vrijstellingsvergunning ontvangen.

2.4. Op 8 oktober 2003 wordt belanghebbende opnieuw aangetroffen door de douane, terwijl zij met dezelfde auto gebruik maakt van de openbare weg in de gemeente B.

Naar aanleiding hiervan doen de betreffende ambtenaren een voorstel tot naheffing van de verschuldigde BPM.

In het in kopie als bijlage 3 bij het verweerschrift overgelegde voorstel tot naheffing d.d. 8 oktober 2003 is de volgende verklaring van belanghebbende opgenomen:

"Ik moet naar een bouwplaats waar ik deze grote auto nodig

heb. Ik wist niet dat ik niet in deze auto mocht rijden, ik

heb een waarschuwing gekregen. Ik heb navraag gedaan voor een

vergunning en we hebben afgesproken dat de wagen terug zou gaan

naar Duitsland of dat alleen mijn man erin rijdt.".

2.5. Met dagtekening 9 juni 2004 wordt belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

Bij brief, gedagtekend 11 juli 2004, wordt door mevrouw F van G Bedrijfsadviesbureau, H-straat, B namens belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij brief van 15 juli 2004 heeft de Inspecteur G Bedrijfsadviesbureau t.a.v. mevrouw F verzocht een machtiging van cliënte over te leggen. Bij brief van 5 augustus 2005 heeft de Inspecteur dat verzoek herhaald. Op 17 augustus 2004 is de machtiging van belanghebbende, gedagtekend op 16 juli 2004, bij de Inspecteur ingekomen. De Inspecteur heeft bij brief van 15 oktober 2004 G Bedrijfsadviesbureau, t.a.v. mevrouw F, te kennen gegeven vooralsnog niet aan het bezwaar tegemoet te kunnen komen en heeft hij een uitnodiging voor het horen op 3 november 2004, 10.30 uur, gedaan. De Inspecteur heeft op voornoemde brief geen reactie ontvangen.

2.6. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende opgenomen:

"Mevrouw X beschikte over een eigen auto met Nederlands kenteken.

( - - ) Sporadisch en enkel in noodgeval (eigen auto voor beurt in garage/echtgenoot had alcohol gedronken) maakte zij gebruik van het aan haar echtgenoot ter beschikking gestelde voertuig. Tot 2X toe werd zij in zo'n geval door de douane gecontroleerd en nu volgt bovengenoemde naheffingsaanslag. (...)

Mevrouw is zich ervan bewust, dat zij een strafbaar feit heeft gepleegd en kan zich verenigen met een boete.".

Bij de bestreden uitspraak is de aanslag ongegrond verklaard.

2.7. De Inspecteur heeft de uitspraak, gedagtekend 4 november 2004, verzonden aan G Bedrijfsadveisbureau, F, H-straat, B. Het bezwaar is behandeld de medewerker van de Inspecteur, zijnde de heer W.Th.G. J.

Bij verweerschrift van de Inspecteur is een getekende verklaring gevoegd van Wim J. In die verklaring is onder meer het volgende opgenomen:

"Op 13 juli 2004 ontving ik een brief van G Bedrijfsadviesbureau, H-straat 86 te B, vertegenwoordigd door mevrouw F, waarin zij namens mevrouw X, K-strasse 16 te D-00000 Köln bezwaar maakt tegen de naheffingsaanslag met nummer 0000000.0000/0.0000 van 9 juni 2004(...).

Desgevraagd ontving ik op 11 augustus 2004 per telefax de verklaring van mevrouw X, waarin zij machtiging verleent aan G Bedrijfsadviesbureau om namens haar in bezwaar te komen.

Bij beschikking van 4 november 2004 heb ik het bezwaar ongegrond verklaard.

De volgende dag (5 november 2004) heeft mevrouw F telefonisch contact met mij opgenomen. Ze vertelde me dat ze "er niet meer van kon maken". De beslissing om in beroep te gaan liet ze over aan mevrouw X. Ze voegde er nog aan toe, dat "de beroepszaak dan wel door iemand gedaan moest worden". Ze liet weten belanghebbende over de uitspraak te informeren.".

2.8. Bij schrijven van 28 december 2004, ingekomen ter griffie van het hof op 29 december 2004, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen voornoemde uitspraak. In de bij het beroepschrift gevoegde brief, gedagtekend 28 december 2004, aan de Inspecteur is onder meer het volgende opgenomen:

"Cliënte heeft n.a.v. die Mahnung moeten ervaren dat U het bezwaarschrift bij beslissing d.d. 4-11-2004 ongegrond heeft verklaard. Zulks is cliënte uit contact met G ná 13-12-2004 en uit een bespreking tussen de echtgenoot van cliënte, Dr.J. A en ondergetekende op 24-12-2004 gebleken. De beslissing d.d. 4-11-2004 was cliënte voordien niet als zodanig bekend.

Namens cliënte zal ik in beroep gaan tegen de beslissing d.d. 4-11-2004, die niet aangetekend is verstuurd. De beroepstermijn gaat in wanneer cliënte bekend is geworden met de inhoud van de beslissing.".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is, primair, in geschil of belanghebbende

niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en, subsidiair, of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende (gemachtigde):

De tolk heeft afgebeld. Belanghebbende verstaat het Nederlands niet zo goed. Nu het hof ons in de gelegenheid stelt telkens even te overleggen en belanghebbende de gelegenheid geeft zonodig iets in het Duits naar voren te brengen, staat het ontbreken van een tolk niet aan een goede mondelinge behandeling in de weg.

De bestreden uitspraak is toegezonden aan G Bedrijfsadviesbureau, die door belanghebbende is gemachtigd het bezwaar in te dienen. Volgens een telefoongesprek is de uitspraak ook ontvangen.

De termijn van zes weken is niet fataal. In casu zijn er bijzondere omstandigheden.

Het beroep valt onder het oude regime. Er waren geen twee feitelijke beroepsinstanties. Dit is in strijd met Europese regelgeving.

Er waren geen bijzondere omstandigheden, zoals ziekte etc.

Bij herstelbeleid is er éénmaal een waarschuwing.

Belanghebbende heeft de waarschuwing gehad met de D, maar dit is niet voldoende duidelijk geweest. Ze heeft er tweemaal mee gereden.

Naar aanleiding van de waarschuwing heeft belanghebbende de C gekocht, een Nederlandse auto. Ze dacht hiermee aan de eisen te voldoen.

Of de personenauto is ingevoerd, is moeilijk te beantwoorden.

Naar de letter van de wet is met overschrijding van de grens de auto ingevoerd, maar dit is nooit de bedoeling geweest.

De wet is geschreven voor degenen, die de BPM willen ontduiken.

De werkgeefster had twee auto's ter beschikking gesteld: één voor de werknemer en één voor het gezin.

Na een half jaar gebruik van de auto's was het de bedoeling aan C over de ervaringen te rapporteren.

Bij twee maal twee auto's per jaar moet vier maal per jaar ontheffing gevraagd worden of invoerrecht betaald worden. Volgens de douane is dit ondoenlijk.

Er is sprake van strijd met de Europese regelgeving. Belanghebbende is gehouden in die auto's te rijden. Er is sprake van discriminatie naar woonplaats en strijd met het vrije verkeer van werknemers.

Belanghebbende is gewaarschuwd en er is gezegd: je moet met een Nederlandse auto rijden.

Belanghebbende werkt niet bij C en heeft destijds weinig Nederlands verstaan.

De personenauto is vier dagen later weer weggegaan.

De testauto's zijn altijd van de heer A. Er is geen gelegenheid de testauto's te kopen.

Er is nooit expliciet gezegd: ik voer een auto in.

De straf is zeer hoog.

Van G Bedrijfsadviesbureau is niets meer gehoord, toen de aanslag kwam.

De verklaring van belanghebbende is in het Nederlands afgelegd, zonder tolk erbij.

Het is niet de bedoeling van de wet om de auto te belasten als je de grens over rijdt en de personenauto niet wil invoeren.

Belanghebbende woonde destijds tegenover kasteel L. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben deze woning nog steeds.

Belanghebbende is naar Duitsland verhuisd.

Belanghebbendes echtgenoot woonde toen in Y op het adres waar belanghebbende nu ook woont.

De Inspecteur:

Over de feiten bestaat geen verschil van mening.

Belanghebbende heeft zojuist toegegeven, dat het beroep te laat is ingediend. Dit is geen verschoonbare termijnoverschrijding.

Wat is aangevoerd schiet daarvoor tekort.

Ik weet niet wat belanghebbende bedoelt met een bijzondere omstandigheid onder het oude regime. Wellicht speelt dat bij bestuurlijke boetes, maar het speelt niet met betrekking tot belastingzaken. In casu is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid.

Voor wat betreft de toepassing van het herstelbeleid is de gegeven waarschuwing volgens belanghebbende niet voldoende geweest. Ik zie het causaal verband niet.

Bij een controle op straat wordt er schriftelijk en ook altijd mondeling een toelichting gegeven, in casu in het Duits.

Anders moet belanghebbende contact opnemen.

Ik weet niet of belanghebbende is geïnformeerd, zoals ze stelt.

Ik bestrijd dat belanghebbende de C met het Nederlands kenteken heeft gekocht in verband met de waarschuwing. Dit kan nooit door de douane zijn gezegd.

De verklaring van belanghebbende bij de aanhouding op 18 oktober 2003 is belangrijk. Belanghebbende heeft voldoende begrepen, dat ze niet in de personenauto mocht rijden. Hoeveel met de personenauto is gereden is niet relevant.

Een invoer van de auto, een gebruik van de auto in Nederland, (ontduiking BPM) is in strijd met de wettelijke bepalingen.

Volgens belanghebbende is er strijd met het Europees recht. Er zijn prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie.

De aanvang van het belastbaar feit is het gebruik van de weg in Nederland.

Belanghebbendes echtgenoot is geen partij, dus er is geen sprake van discriminatie. De BPM is niet geharmoniseerd. Het heffen ervan is vrij. Het gedwongen zijn om met de personenauto te rijden blijkt nergens uit, ook niet uit de verklaring van belanghebbende.

Het was eventueel mogelijk geweest met de douane een afspraak te maken. Er worden jaarlijks duizenden vergunningen afgegeven.

Er zijn meerdere mensen die veel van auto verwisselen. Er is nooit een aanvraag voor een vrijstelling ingediend, ook niet door belanghebbendes echtgenoot.

Een boete is niet in het geding, het gaat om de BPM.

Er is geen reden om het belastingbedrag te verminderen.

De echtgenoot woonde toen in Y op het adres waar ze nu wonen. Er is geen onderzoek naar de woonplaats van belanghebbendes echtgenoot geweest. De woonplaats gaat buiten het geschil om. Dit wordt nu pas aangevoerd.

Het herstelbeleid is niet tekort geschoten. Het informatieformulier is in de Nederlandse taal, maar belanghebbende had bij onduidelijkheid navraag moeten doen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is het volgende bepaald:

1. Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

2. Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

In artikel 7:12 van de Awb is het volgende bepaald:

1. De beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (...)

2. De beslissing wordt bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. (...).

4.2. In artikel 6:17 van de Awb is het volgende bepaald:

Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.

In de parlementaire behandeling is dienaangaande het volgende gesteld:

Er zij nog op gewezen dat, indien de belanghebbende zich tijdens de

procedure heeft laten vertegenwoordigen, op grond van artikel 6:17 alle stukken die op de zaak betrekking hebben, in ieder geval aan de

gemachtigde moeten worden toegezonden. De bekendmaking dient

derhalve in dat geval door tussenkomst van de gemachtigde te

geschieden.(MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 154).

4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 2:1 van de Awb en gelet op het gestelde onder de feiten is de Inspecteur er naar het oordeel van het hof terecht vanuit gegaan dat G Bedrijfsadviesbureau terzake van het bezwaar inzake de in geding zijnde naheffingsaanslag als gemachtigde van belanghebbende moet worden aangemerkt. Op grond van het bepaalde in voornoemde artikelen 6:17 en 7:12 van de Awb en het gestelde in de wetsgeschiedenis kon en mocht de Inspecteur er voor kiezen de uitspraak op bezwaar bekend te maken aan de gemachtigde van belanghebbende.

4.4. In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.

In artikel 6:8, eerste lid van de Awb is het volgende bepaald: De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

In artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het volgende bepaald: In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.

In artikel 6:9, eerste lid van de Awb is bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de aanvang van de beroepstermijn 5 november 2004 is. Het hof overweegt daarbij dat de Inspecteur met de verklaring van Wim J het van hem te verlangen bewijs heeft geleverd dat de gemachtigde van belanghebbende op die dag kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar. Dat in het contact tussen gemachtigde en belanghebbende mogelijk iets mis is gegaan, dient voor rekening van belanghebbende te blijven. Bijzondere omstandigheden zijn in dit kader ook niet gesteld en/of gebleken. Vermelding verdient verder dat noch wettelijke bepalingen noch andere rechtsregels vereisen dat de uitspraak op bezwaar aangetekend wordt verzonden.

4.6. Nu belanghebbende bij schrijven van 28 december 2004, ingekomen ter griffie van het hof op 29 december 2004, beroep heeft ingesteld tegen de in geding zijnde uitspraak is dat beroep, mede gelet op het hiervoor gestelde in r.o. 4.5., niet ingesteld binnen de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn van zes weken. Het door belanghebbende ingestelde beroep is derhalve niet ontvankelijk.

4.7. Op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of

beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het hof is van oordeel dat de inrichting van de fiscale beroepsprocedure, geen twee feitelijke beroepsinstanties zoals belanghebbende stelt, niet als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in voormeld artikel 6:11 kan worden aangemerkt. Nu verder geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld en/of gebleken kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest en kan de niet-ontvankelijkverklaring derhalve niet achterwege blijven.

4.8. Belanghebbende heeft ter zitting nog aangevoerd dat het beroep onder het zogenoemde oude regime valt. Dat er in die tijd geen twee feitelijke beroepsinstanties waren, is naar zij stelt in strijd met de Europese regelgeving. Het hof is van oordeel dat dit verweer faalt op de gronden vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004, nr. 38 923, BNB 2004/197.

4.9. Uit het vorenstaande volgt dat belanghebbende niet-ontvankelijk is haar beroep. In dat verband kan de behandeling van het subsidiaire standpunt van belanghebbende achterwege blijven. Het hof merkt daarbij nog wel op bij een geschil inzake een naheffingsaanslag, zoals in geding, het verlenen van een vrijstelling, niet aan de orde kan komen.

5. Griffierecht

Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gedaan 21 december 2006 door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en in afschrift aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.