Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2006, BA2036, 05/00221

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2006, BA2036, 05/00221

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 december 2006
Datum publicatie
2 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:BA2036
Zaaknummer
05/00221

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft gesteld dat tijdens het onderzoek ter zitting op 5 juni 2003 in de zaak met kenmerk 01/01223, waar belanghebbende en de Inspecteur een compromis hebben bereikt met betrekking tot de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen 1996, door de Inspecteur is toegezegd dat tevens geen invorderingsrente verschuldigd zal zijn. In de uitspraak van het Hof in die zaak, gedagtekend 29 april 2004, is omtrent die toezegging niets vermeld. [..] Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende mogelijk heeft begrepen dat elke rentecomponent en dus ook de invorderingsrente in het compromis begrepen was en dat A ter zitting ook bij het compromisvoorstel heeft vermeld dat dan "alles klaar is". Belanghebbende mag weliswaar zelf niet fiscaal deskundig zijn, maar hij liet zich ter zitting vertegenwoordigen door een gemachtigde die wel fiscaal deskundig is. Deze gemachtigde moet naar het oordeel van het hof begrepen hebben dat de invorderingsrente niet in het compromis kon zijn begrepen, nu deze niet expliciet aan de orde was gekomen bij de besprekingen die hebben geleid tot het compromis. De kennis en wetenschap van deze gemachtigde moet in dit verband worden toegerekend aan belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 05/00221

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Ontvanger) op het bezwaarschrift betreffende de in rekening gebrachte invorderingsrente op de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.

Het onderzoek ter zitting

Het laatste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 november 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Ontvanger.

Na de behandeling van de zaak heeft het hof heden, 7 december 2006, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

De gronden voor de beslissing

1. Belanghebbende heeft gesteld dat tijdens het onderzoek ter zitting op 5 juni 2003 (hierna: de zitting) in de zaak met kenmerk 01/01223, waar belanghebbende en de Inspecteur een compromis hebben bereikt met betrekking tot de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen 1996, door de Inspecteur is toegezegd dat tevens geen invorderingsrente verschuldigd zal zijn. In de uitspraak van het Hof in die zaak, gedagtekend 29 april 2004, is omtrent die toezegging niets vermeld.

2. Ten bewijze van zijn stelling heeft belanghebbende het hof verzocht voor een getuigenverhoor op te roepen A, raadsheer in het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: A). Ter zitting van 23 november 2006 heeft A een verklaring afgelegd. Voorts heeft belanghebbende een kopie overgelegd van de door de gemachtigde tijdens de zitting van 5 juni 2003 gemaakte aantekeningen.

3. A heeft verklaard dat ter zitting van 5 juni 2003 is getracht te komen tot een allesomvattende oplossing, dat hij bij het bereiken van het compromis nog heeft gezegd: "Laten we het zo doen, dan is alles klaar", en dat niet is gesproken over een aan de belastingdienst te betalen bedrag maar over de hoogte van het belastbaar inkomen en dat de invorderingsrente niet is genoemd. De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens die zitting genoteerd: "afspraak: indien compromis dan geen rente en geen boete".

4. Uit de verklaring van A, de uitspraak van 29 april 2004 en de aantekeningen van de gemachtigde blijkt naar het oordeel van het hof niet of althans onvoldoende dat het compromis dat ter zitting is bereikt ook zag op invorderingsrente of dat aangaande de invorderingsrente de indruk is gewekt dat een toezegging zou zijn gedaan door de Inspecteur. Uit de verklaring van A volgt immers dat in zijn aanwezigheid niet is gesproken over invorderingsrente, terwijl noch in de uitspraak, noch in de aantekeningen van de gemachtigde met zoveel woorden wordt gesproken over invorderingsrente. Het is voorts onwaarschijnlijk dat de Inspecteur een uitspraak over invorderingsrente zou willen doen, omdat dit tot de bevoegdheden van de Ontvanger behoort. Verder stelt de Ontvanger terecht dat zo er van de kant van de Belastingdienst al zou worden ingestemd met een regeling inzake invorderingsrente, het zeer onwaarschijnlijk en daarom ongeloofwaardig is dat ingestemd zou worden met het in het geheel niet in rekening brengen van invorderingsrente op een aanslag waarvan nog niet vaststaat wanneer die wordt voldaan.

5. Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende mogelijk heeft begrepen dat elke rentecomponent en dus ook de invorderingsrente in het compromis begrepen was en dat A ter zitting ook bij het compromisvoorstel heeft vermeld dat dan "alles klaar is". Belanghebbende mag weliswaar zelf niet fiscaal deskundig zijn, maar hij liet zich ter zitting vertegenwoordigen door een gemachtigde die wel fiscaal deskundig is. Deze gemachtigde moet naar het oordeel van het hof begrepen hebben dat de invorderingsrente niet in het compromis kon zijn begrepen, nu deze niet expliciet aan de orde was gekomen bij de besprekingen die hebben geleid tot het compromis. De kennis en wetenschap van deze gemachtigde moet in dit verband worden toegerekend aan belanghebbende. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat jegens belanghebbende de aan de Inspecteur en de Ontvanger toe te rekenen schijn is gewekt dat het compromis ook de invorderingsrente betrof, dan wel dat omtrent de invorderingsrente door de belastingdienst jegens belanghebbende een in rechte te eerbiedigen vertrouwen is gewekt.

5. Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat een toezegging ter zitting door de Inspecteur niet aannemelijk is geworden, zodat het beroep ongegrond is.

De proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door R.J. Koopman, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 december 2006.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 8 december 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.