Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-10-2006, BA2340, 02/03359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-10-2006, BA2340, 02/03359

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 oktober 2006
Datum publicatie
6 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:BA2340
Zaaknummer
02/03359

Inhoudsindicatie

Naar aanleiding van een door het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan in 2000 uitgevoerd boekenonderzoek bij BV H bericht de Belastingdienst PP te ZZ (hierna: Belastingdienst ZZ) de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P dat door belanghebbende en de echtgenoot in eigen beheer asperges op de grond worden geteeld.[..] Met betrekking tot de in geschil zijnde vraag is allereerst aan de orde een nadere duiding van het karakter van het telen en verkopen van asperges en vervolgens aan wie deze activiteiten dienen te worden toegerekend. Het Hof is van oordeel dat gelet op de met de exploitatie van telen en verkopen van asperges gepaard gaande organisatie van kapitaal en arbeid alsmede gelet op de omvang van de daartoe geëxploiteerde arealen grond de activiteiten als bedrijfsmatig zijn te kwalificeren en de resultaten als winst uit onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking dienen te worden genomen. [..] Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat in dat geval de onderneming en de daaruit voortvloeiende winst aan belanghebbende dient te worden toegerekend. Belanghebbende heeft geen aangifte voor de loonbelasting voor het jaar 1996 gedaan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/03359

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen/P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z/kantoor P van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 1 over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 een naheffingsaanslag in de loonbelasting met 100% verhoging opgelegd. Van deze aanslag maakt eveneens deel uit een beschikking inzake heffingsrente en een besluit tot kwijtschelding van 50% van de verhoging. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft Inspecteur bij uitspraak van 31 mei 2002 de naheffingsaanslag, de beschikking inzake heffingsrente en het kwijtscheldingsbesluit inzake de verhoging gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,=. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.2. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) hebben belanghebbende en de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.3. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 mei

2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van haar echtgenoot, de heer A en de heer B, beiden verbonden aan (thans) C te Q, als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer D en de heer E.

1.4. Belanghebbende en Inspecteur hebben te dezer zitting een

pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

1.5. Het Hof heeft in overleg met partijen met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst ten einde partijen in staat te stellen met elkaar tot een compromissoire oplossing van de tussen hen levende fiscale geschillen te komen. Het Hof heeft daarop met partijen afgesproken dat zij het Hof uiterlijk op 1 juli 2004 zullen berichten over de stand van zaken, dan wel, indien nodig, zullen verzoeken om de overlegtermijn te verlengen. Na verlenging van de overlegtermijn tot 1 oktober 2004, heeft de Inspecteur bij brief van 27 september 2004, voorzien van een aantal bijlagen, het Hof onder meer medegedeeld dat het partijen niet gelukt is een compromis te bereiken en heeft hij het Hof voorts verzocht om uitspraak te doen. Belanghebbende heeft bij brief aan het Hof van 29 september 2004 eveneens medegedeeld dat het niet gelukt is een compromis te bereiken en heeft het Hof daarbij uitdrukkelijk verzocht om een nadere mondeling behandeling. Een kopie van al deze stukken is telkens aan de wederpartij verstrekt.

1.6. Het Hof heeft vervolgens besloten tot benoeming van een raadsheer-commissaris (hierna RC) die belast werd met het verrichten van een nader vooronderzoek ten behoeve waarvan de RC partijen heeft ontvangen op 3 december 2004 in het Paleis van Justitie te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen belanghebbende, haar echtgenoot, de heer A voornoemd, alsmede, namens de Inspecteur, de heren D en E voornoemd. Partijen hebben bij die gelegenheid uitdrukkelijk verklaard er mee in te stemmen dat geen proces-verbaal van deze inlichtingencomparitie wordt opgemaakt.

1.7. Aan het slot van deze comparitie heeft de RC partijen nogmaals verzocht in overleg te gaan met elkaar ten einde alsnog tot een compromissoire oplossing te komen.

1.8. Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 25 januari 2005 wederom bericht dat de besprekingen tussen partijen niet hebben kunnen leiden tot een compromis en voorts verzocht om een nadere mondelinge behandeling. De Inspecteur heeft bij brief van 26 januari 2005 eveneens medegedeeld dat het niet gelukt is een compromis te bereiken en het Hof verzocht om uitspraak te doen.

Een kopie van al deze brieven is telkens aan de wederpartij verstrekt.

1.9. Het nadere onderzoek ter zitting, zoals door het Hof bij brief van 3 maart 2005 aan partijen reeds aangekondigd, heeft plaatsgevonden ter zitting van de eerste meervoudige Belastingkamer op 6 oktober 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van haar echtgenoot, de heer A voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer D voornoemd.

1.10. De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een afschrift aan het Hof verstrekt van een verbeterde versie van de eerder bij zijn brief van 27 september 2004 verstrekte spreadsheet.

1.11. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter beide zittingen en de RC-zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende, geboren op 27 december 1962, is gehuwd met de heer F (hierna: de echtgenoot). De echtgenoot was tot 1 januari 1985 voor halve dagen in dienst bij G, een aan B.V. H te R(hierna: BV H) gelieerde vennootschap. Van zijn salaris bij G werd drievierde deel doorbelast aan BV H. De andere helft van het inkomen moest de echtgenoot volgens het hierna te vermelden verslag als zelfstandige verdienen door het uitdunnen van de bossen en uit de opbrengsten van het gratis gebruik van een aantal gronden. Tot de stukken behoort een verslag van een informele bespreking in verband met het in dienst nemen van de echtgenoot door BV H. In dit verslag is voor - zover van belang - het volgende opgenomen:

"2. Voorstel toekomstige situatie

a. de heer F op full-time basis in dienst te laten treden van de H.

b. alle -opgezegde- landbouwgronden in eigen beheer te nemen en de heer F die te laten bewerken.

c. de heer F kan dan een boerenbedrijf starten met loonwerkers.

d. alle toekomstige vrijkomende akkers eveneens te gaan beheren en exploiteren.

(......)

4. Diversen

a. stel dat de heer F per 1 januari 1985 in dienst van onze vennootschap treedt, dan dient voorts geregeld te worden:

b. (......)

c. een eventuele bonus voor de heer F met betrekking tot de netto-opbrengst van de gronden.

d. autokosten van de heer F

e. kosten tractor van de heer F

f. laten behouden van asperges door de heer F

g. houtopbrengst via de vennootschap

h. beschikbaar stellen van dienstwoning aan de heer F".

2.2. Met ingang van 1 januari 1985 is, conform de onder 2.1. geciteerde afspraken, de echtgenoot in dienst getreden bij BV H. In de arbeidsovereenkomst, zoals deze gedagtekend 26 november 1984 voor akkoordbevinding naar de echtgenoot is verzonden, is ten aanzien van dit dienstverband - voor zover van belang - het volgende opgenomen:

"3. werkzaamheden

Op de landerijen van de vennootschap zult u het boerenbedrijf gaan uitoefenen en voorts bent u belast met het beheer van onze bossen. Tevens treedt u op als jachtopziener. In de keuze van de te verbouwen gewassen bent u vrij, zolang u geen gewassen teelt die wettelijk verboden zijn. (......)

4. opbrengsten

Nauwkeurig geeft u aan de vennootschap op aan wie u gewassen of hout verkocht hebt en voor welke prijs, één en ander binnen één maand na die verkoop.

5. exploitatie

Indien in enig jaar de opbrengsten van het boeren- en/of bosbedrijf de uitgaven ovetreffen zal aan u een door de vennootschap te bepalen bonus worden uitgekeerd.

(......)".

2.3. In het kader van vorengenoemde dienstbetrekking bij BV H had de echtgenoot in de onderhavige jaren onder andere een tweetal percelen grond van respectievelijk 0,51 hectare en 1,6 hectare in beheer (hierna tezamen te noemen: de grond). Op de grond verbouwen belanghebbende en de echtgenoot asperges. In verband hiermee stuurde BV H jaarlijks een "Rekening". Deze rekening was gericht aan de echtgenoot en bevatte - voor zover van belang - de volgende omschrijvingen:

"REKENING

Asperges

Oogst 1996 1,6 ha. à ƒ 8.000,00 ƒ 12.800,00

asperges

Sluisperceel 0,51 ha. à ƒ 4.000,00 ƒ 2.040,00 ƒ 14.840,00"

2.4. BV H verantwoordt het onder 2.3. genoemde van belanghebbende en de echtgenoot ontvangen bedrag als opbrengst landbouw onder "asperges".

2.5. Naar aanleiding van een door het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan in 2000 uitgevoerd boekenonderzoek bij BV H bericht de Belastingdienst PP te ZZ (hierna: Belastingdienst ZZ) de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P dat door belanghebbende en de echtgenoot in eigen beheer asperges op de grond worden geteeld. Op dat moment start zowel vanuit de afdeling Particulieren van de Belastingdienst P als vanuit de afdeling Ondernemingen van de Belastingdienst P een onderzoek. Bij brief van 23 mei 2001 verzoekt de Ivan de afdeling Ondernemingen van de Belastingdienst P (hierna: I) de echtgenoot door middel van een bij deze brief gevoegd informatieformulier om hem nader te informeren over de exploitatie van de asperges. Op 29 mei 2001 stuurt de heer J van de afdeling Particulieren van de Belastingdienst P (hierna: J) eveneens een brief aan de echtgenoot met het verzoek tot het verstrekken van informatie over het telen van de asperges in eigen beheer.

2.6. Bij brief, gedagtekend 6 juni 2001, reageert de heer K van L te S (hiern: L) als fiscaal adviseur en administrateur van de echtgenoot op vorengenoemde brief van I van 23 mei 2001 met het verzoek om uitstel voor het indienen van de informatie.

2.7. Op 12 juli 2001 verzoekt J de echtgenoot om een reactie op zijn verzoek om informatie van 29 mei 2001. Op 16 juli 2001 antwoordt de heer M van N namens de echtgenoot op dit verzoek door middel van een brief waarin onder meer is opgenomen:

"Ons kantoor behartigt de belangen van de heer F, A-straat 1 te Y. U heeft cliënt schriftelijk benaderd bij brieven van 29 mei jl. en 12 juli jl. (.........).".

Met dagtekening 4 oktober 2001 stuurt vorengenoemde heer M namens de echtgenoot een brief naar J met daarin onder meer het volgende opgenomen:

In navolging van mijn schrijven aan U van 16 juli jl. kan ik U als volgt berichten.

De heer F heeft geen grond gepacht van zijn werkgever voor het telen van +asperges in eigen beheer.(......)".

2.8. In verband met het uitblijven van een reactie, verzoekt I per fax van eveneens 4 oktober 2001 eerder genoemde heer K van L nogmaals om de reeds op 23 mei 2001 gevraagde informatie.

Op diezelfde datum reageert de heer M voornoemd namens de echtgenoot op deze fax met hetzelfde hiervoor onder 2.7. geciteerde schrijven als reeds aan J was gestuurd. Hierna ontdekt J dat I hetzelfde onderzoek aan het verrichten is met betrekking tot het telen van de asperges door belanghebbende en de echtgenoot, en staakt zijn onderzoek.

2.9. In verband met het uitblijven van verdere informatieverstrekking door of namens belanghebbende en de echtgenoot, verzoekt de Inspecteur op 18 oktober 2001 bij de Belastingdienst ZZ om nadere informatie, zoals pacht-huurovereenkomsten en betalingsbewijzen van de pacht-huur over diverse jaren, in verband met het gebruik van de grond door de echtgenoot en belanghebbende. Bij brief van 12 december 2001 reageert de heer O van de Belastingdienst ZZ op dit verzoek. Bij deze brief zijn als bijlagen opgenomen:

- afschriften van bankafschriften van BV H waarop de ontvangst door BV H van bedragen als bedoeld onder 2.3. zijn weergegeven voor de jaren 1997 tot en met 2000.

- een kopie van een brief van de Belastingdienst ZZ aan BV H met het verzoek een afschrift te overleggen van de huur/pachtovereenkomst tussen de echtgenoot en BV H inzake het gebruik van de grond.

- het antwoord op dit verzoek van AA te T namens BV H waarin (onder andere) opgenomen:

"De vergoeding over de jaren 1997 tot en met 1999 bedroeg jaarlijks f 13.240,=, de vergoeding over 2000 bedroeg f 10.040.

De oorzaak van deze lagere vergoeding is na onderhandeling met de heer F overeengekomen in verband met de verminderde kwaliteit van de aspergeplanten op het perceel van 1,6 hectare. Na uitvoerig onderzoek hebben wij geen schriftelijke huur- c.q. pachtovereenkomst kunnen vinden".

2.10. Naar aanleiding van een onderzoek van de Arbeidsinspectie, regio Zuid, (hierna: AI) op 18 mei 2000 naar het laten verrichten van arbeid door vreemdelingen zonder in het bezit te zijn van de vereiste tewerkstellingsvergunningen, ontvangt de Inspecteur op 31 oktober 2001 van de AI een aantal processen-verbaal. Volgens deze processen-verbaal zijn in 2000 een vijftal personen op de grond aangetroffen terwijl zij aldaar bezig waren met het steken van asperges. Bij het betreden van het aspergeveld door de AI vluchtten twee personen de bossen in. Van de drie overige personen is door de AI vastgesteld dat zij de Poolse nationaliteit hadden. Zij werden (aldus de processen-verbaal) geïnstrueerd en betaald door belanghebbende.

2.11. Belanghebbende heeft over de jaren 1996 en 1997 geen aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ingediend.

2.12. Naar aanleiding van de bovenstaande feiten heeft de Inspecteur door middel van een brief, gedagtekend 1 november 2001, aan belanghebbende aangekondigd een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996 te zullen gaan opleggen. De Inspecteur wijst belanghebbende in deze brief op het niet voldoen aan de artikelen 47 c.q. 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en de sanctie van artikel 27e van AWR. Als bijlage bij deze brief is een berekening gevoegd van de door de Inspecteur berekende vermoedelijke opbrengst van de asperges in 1996. Met dagtekening 23 november 2001 wordt de onderhavige aanslag aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een te betalen belasting van ƒ 29.688,= (gebaseerd op de bij de brief van 1 november 2001 gevoegde berekening) met een verhoging van 100%, waarvan ingevolge het kwijtscheldingsbesluit 50% wordt kwijtgescholden. Belanghebbende komt op 4 december 2001 in bezwaar tegen deze aanslag, het daarbij behorende kwijtscheldingsbesluit en de heffingsrente.

2.13. (Mede) naar aanleiding van de bovengenoemde aanslag en bezwaarschrift, verzoekt de echtgenoot de Inspecteur om een gesprek dat op 3 januari 2002 plaatsvindt. Er wordt in dit gesprek over en weer mondeling een toelichting gegeven op de situatie, waarbij belanghebbende en de echtgenoot zich op het standpunt stellen geen inkomsten te hebben genoten uit aspergeteelt.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag, alsmede de verhoging en het daarvan kwijtgescholden bedrag, terecht en voor een juist bedrag aan belanghebbende is opgelegd.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter beide zittingen en RC-zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.

Belanghebbende

De betaling van ƒ 9.000,= aan L, als genoemd in het verslag van 3 januari 2002 en de brief van 4 maart 2002, had betrekking op door L voor mij verzorgde aangiftes. De grief dat de boete moet vervallen in verband met het ontbreken van een tweede feitelijke instantie trek ik in.

Er zijn nooit verpachtingen geweest binnen BV H. De feitelijke situatie was dat de echtgenoot, als werknemer van BV H, heeft gevraagd de grond productiever te mogen maken met aspergeteelt. BV H heeft de echtgenoot die gelegenheid gegeven. Het belangrijkste gedeelte van de opbrengst ging terug naar BV H en een klein gedeelte bleef achter voor de echtgenoot. De feiten wijzen uit dat er geen sprake is van een loonsfeer. De echtgenoot had een volledige dagtaak aan zijn werkzaamheden bij BV H. De werkzaamheden ten aanzien van de aspergeteelt werden grotendeels door mij gedaan. De echtgenoot heeft wel meegeholpen. Er is door de Inspecteur geen onderzoek gedaan naar de vraag waar de inkomsten uit de aspergeteelt dan gebleven zouden zijn. De Inspecteur heeft geen vermogensvergelijking uitgevoerd. De enige inkomensbron was het salaris van de echtgenoot aangevuld met de inkomsten uit de verkoop aan huis van asperges. We woonden in een dienstwoning en er zijn in die jaren geen excessieve uitgaven geweest. Er kan net zo goed weinig als veel aan de verkoop van de asperges zijn verdiend. Ik had in het jaar 2000 last van reuma. We hebben toen enkele Poolse werknemers gehad om ons uit de brand te helpen. In andere jaren hebben nooit Polen op de grond gewerkt. Mijn dochter en de echtgenoot hebben ook altijd geholpen met het steken. De grond was niet zo goed, er zat veel grind in waardoor er op stukken geen asperges konden groeien. Alle opbrengsten gingen naar BV H.

De Inspecteur:

Ik heb wel gedacht aan de mogelijkheid om de inkomsten uit de aspergeteelt via een naheffing in de loonbelasting bij BV H te belasten. Het is echter niet ongebruikelijk dat een pachter voor eigen rekening en risico asperges gaat steken. Dat de echtgenoot bij toeval ook in dienstbetrekking is bij de verpachter leidt voor mij niet tot de conclusie dat de inkomsten uit aspergeteelt moeten worden belast als loon uit dienstbetrekking.

Er zijn geen directe aanwijzingen dat in de jaren voorafgaande aan 2000 ook Poolse werknemers hebben gewerkt voor belanghebbende, maar men kan onmogelijk zelf 2,1 hectare asperges steken. Fysiek is het niet mogelijk dat belanghebbende het alleen heeft gedaan. Ik ga er mee akkoord dat de opbrengsten van de teelt van asperges bij belanghebbende in aanmerking worden genomen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Met betrekking tot de in geschil zijnde vraag is allereerst aan de orde een nadere duiding van het karakter van het telen en verkopen van asperges en vervolgens aan wie deze activiteiten dienen te worden toegerekend. Het Hof is van oordeel dat gelet op de met de exploitatie van telen en verkopen van asperges gepaard gaande organisatie van kapitaal en arbeid alsmede gelet op de omvang van de daartoe geëxploiteerde arealen grond de activiteiten als bedrijfsmatig zijn te kwalificeren en de resultaten als winst uit onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking dienen te worden genomen. Met name de omvang van de ten behoeve van aspergeteelt in gebruik zijnde grond alsmede de aan deze grond toe te rekenen opbrengsten van asperges en de voor de oogst daarvan benodigde inzet van werkkrachten, waarop hierna nader wordt ingegaan, leiden tot dit oordeel. Daaraan doet niet af dat inzet van eigen kapitaal mogelijk beperkt zal zijn geweest en de ten behoeve van het telen van asperges gebruikte gronden niet in eigendom waren van belanghebbende, doch door middel van een als huur- of exploitatie-overeenkomst aan te merken afspraak met de werkgever van de echtgenoot tegen een jaarlijkse vergoeding ten behoeve van de onderneming werden aangewend. Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat in dat geval de onderneming en de daaruit voortvloeiende winst aan belanghebbende dient te worden toegerekend. Belanghebbende heeft geen aangifte voor de loonbelasting voor het jaar 1996 gedaan.

4.2. Belanghebbende heeft ter zake van de bedrijfsvoering van haar onderneming geen administratie gevoerd terwijl zij hiertoe op grond van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wel was gehouden. De Inspecteur heeft, met omkering van de bewijslast, de winst vastgesteld op basis van een theoretische winstberekening uitgaande van door hem toegepaste normbedragen. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van de volgende benadering: de theoretische opbrengst van het aantal kilo's asperges van de grond vermenigvuldigd met de zogenoemde middenprijs per kilo bij aanbieding ter veiling levert de bruto opbrengst op. Na aftrek van de kosten (huur, arbeids- en overige kosten) resteert de netto-opbrengst:

Jaar bruto- kosten netto-

Opbrengst opbrengst

1996 95.325 33.697 62.628

De aan derden betaalde, als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 aan te merken, vergoedingen voor verrichte arbeid zijn berekend aan de hand van in de branche gebruikelijke gemiddelde opbrengsten per aspergesteker. Uitgaande van de aldus berekende aan derden betaalde lonen heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag loonbelasting 1996 vastgesteld.

4.3. Belanghebbende heeft hier tegen in gebracht dat het relatief kleine percelen betrof die minder efficiënt konden worden geëxploiteerd; het betrof i.c. geen grootschalige exploitatie van aspergegronden en de grond was van slechte kwaliteit met veel kiezelstenen waardoor de opbrengst achterbleef bij die van gronden van gemiddelde kwaliteit. Voorts is slechts in het jaar 2000 gedurende enkele dagen gebruik gemaakt van Poolse werknemers omdat belanghebbende toen last had van reuma. Behoudens op de enkele dagen in 2000, waarop zij werd gecontroleerd door de AI, heeft zij nimmer gebruik gemaakt van ingehuurde werkkrachten doch heeft zij, aldus belanghebbende, altijd met steun van haar dochter en echtgenoot de asperges geoogst.

4.4. De Inspecteur heeft gesteld dat het areaal asperges te groot was om met de 3 werkkrachten in familieverband te kunnen worden geoogst. Uitgaande van het gemiddeld door een werkkracht steken van 2000 kg asperges per seizoen is het, gelet op de theoretische opbrengst van het bij belanghebbende in gebruik zijnde areaal grond, onmogelijk, aldus de Inspecteur, dat zonder hulp van derden de asperges kunnen worden geoogst.

4.5. Gelet op het ontbreken van de vereiste aangifte voor het jaar 1996 alsmede het voor het jaar 1996 niet voldoen aan de administratievereisten zoals omschreven in artikel 52 AWR, is het Hof met de Inspecteur van oordeel dat artikel 27e AWR van toepassing is. Op grond van artikel 27e AWR wordt het beroep ongegrond verklaard, tenzij belanghebbende doet blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist. Het door de Inspecteur te berekenen bedrag aan derden betaalde lonen dient gebaseerd te zijn op redelijke en, voorzover mogelijk, controleerbare gronden. Gelet op de gedeeltelijk als geloofwaardig aan te merken verklaring van belanghebbende ter zitting, zoals hiervoor weergegeven in onderdeel 4.3, is het Hof van oordeel dat de benadering van de Inspecteur op onderdelen bijstelling behoeft omdat deze niet geheel voldoet aan de voormelde redelijkheidstoets. De opbrengst van het areaal grond waarop door belanghebbende in de onderscheidene jaren asperges werden geteeld, dient in dit verband te worden gesteld op 50% van op efficiënte en doelmatige wijze te exploiteren percelen grond van gemiddelde kwaliteit. Voorts is het Hof van oordeel dat het gemiddeld door belanghebbende met haar echtgenoot en dochter te oogsten aantal kg's dient te worden gesteld op 6000 kg asperges per jaar. Het overige, te weten 2.345 kg asperges, kan geacht worden met behulp van derden te zijn geoogst tegen een vergoeding van f 1,= per kg. De ontkennende verklaring van belanghebbende met betrekking tot de inzet van werkkrachten buiten familieverband, hiervoor weergegeven in 4.3, acht het Hof ongeloofwaardig. De aan de inzet van derden toe te rekenen loonkosten worden door het hof in goede justitie vastgesteld op f 2.345,=. Belanghebbende op wie in dezen de bewijslast rust heeft hiertegen, behoudens een blote ontkenning, niets naar voren gebracht. Gelet op het ontbreken van enige loonadministratie is ter zake van de berekening van de naheffingsaanslag het anoniementarief van toepassing

Het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag is voor zover (gedeeltelijk) aan de Inspecteur.

4.6. Het hof is van oordeel dat aan belanghebbende een ernstig verwijt valt te maken omdat zij ter zake van aan derden betaalde vergoedingen voor het steken van de door haar geteelde asperges in het onderhavige en de overige, in deze procedure niet in geding zijnde, onderscheidene jaren geen aangifte heeft gedaan voor de loonbelasting. Uit haar spijtbetuiging ter zitting leidt het Hof af dat zij zich hiervan zeer bewust was. Evenzeer was zij, gelet op de inhoud van de tot de gedingstukken behorende processen-verbaal van de A.I., bewust van het feit dat zij in strijd met de daartoe strekkende regelgeving in het jaar 2000 Poolse werknemers zwart liet werken op haar aspergegrond. Gelet op het vorenstaande concludeert het Hof dat het aan haar opzet is te wijten dat met betrekking tot het jaar 1996 geen aangifte loonbelasting is gedaan. De Inspecteur heeft in dit verband voor het jaar 1996 naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd met een verhoging van 100%, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslag 50% heeft kwijtgescholden. Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof een boete van 50% passend en geboden. Het Hof zal thans onderzoeken of een overschrijding van de redelijke termijn tot een matiging noopt van de na het besluit resterende verhoging van 50%.

4.8. De verhoging is voor het jaar 1996 opgelegd bij beschikking van 23 november 2001 en het beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaarschrift is ingekomen op 11 juli 2002. De oproep voor behandeling ter zitting is voor het eerst gedaan voor een zitting op 12 mei 2004, waarna, nadat de behandeling van het onderzoek ter zitting werd geschorst, partijen bij elkaar te rade zijn gegaan. Voor het verrichten van een nader vooronderzoek heeft onder leiding van een raadsheer-commissaris op 3 december 2004 een inlichtingen-comparitie plaatsgevonden in het Paleis van Justitie te 's-Hertogenbosch. Nadat partijen na deze comparitie wederom bij elkaar te rade zijn gegaan, heeft op 6 oktober 2005 nader onderzoek plaatsgevonden ter zitting van de eerste meervoudige Belastingkamer te 's-Hertogenbosch. Het Hof zal de tijdsspanne van 22 maanden tussen de binnenkomst van het beroepschrift en de eerste behandeling van de zaak ter zitting alsmede de periode, in onderdeel 1.10 en 1.11 hiervoor beschreven, van ruim 8 maanden voor de zaak ten tweede male ter zitting van de eerste meervoudige Belastingkamer werd behandeld, mee te laten wegen bij het beantwoorden van de vraag of bij het behandelen van het geschil de redelijke termijn als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr 37.984, V-N 2005/22.6, is overschreden. Het Hof is van oordeel dat vorenbedoelde redelijke termijn is overschreden. Voorts overschrijdt de verdere duur van de behandeling van het geschil eveneens de door de Hoge Raad aangegeven tijdsspanne. Op de laatstgenoemde grond vindt het hof tevens ambtshalve reden om de boete te matigen wegens undue delay.

4.9. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de na kwijtschelding resterende verhoging van 50% met 10% dient te worden gematigd, zodat resteert een verhoging van 45%.

5. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Daarbij wordt uitgegaan van 5 samenhangende zaken waarin belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit betreft 2 zaken ten name van F, kenmerknummers BK-02/03356 en BK-02/03357 en 3 zaken ten name van belanghebbende, kenmerknummers BK-02/03359, BK-02/03362 en BK-02/03372.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 3,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak), is in totaal € 1.690,50,=.

Het Hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van € 1.690,50: 5 =

€ 338,10.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de aanslag tot een te betalen bedrag van ƒ 4.221,=, met 100% verhoging

- vernietigt het daarbij behorende kwijtscheldingsbesluit en scheldt de boete kwijt tot op 45%,

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,=,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 338,10, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door J.W.J. Huige, voorzitter, T. Blokland en J.G. Verseput, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier, in het openbaar uitgesproken op:

11 oktober 2006

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 11 oktober 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.