Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2006, BA2527, 04/01566
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2006, BA2527, 04/01566
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 november 2006
- Datum publicatie
- 10 april 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:BA2527
- Zaaknummer
- 04/01566
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft vervolgens stilgestaan bij de vraag of belanghebbendes verzekeringsplicht in overeenstemming is met de bepalingen van Europees gemeenschapsrecht. In het bijzonder gaat het hier om de EG-Verordening 1408/71. Artikel 13, lid 2, letter f, van de EG-Verordening 1408/71, dat betrekking heeft op postactieven, bepaalt - voor zover hier van belang - dat op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat, de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, van toepassing is. In het arrest Ten Holder, Hof van Justitie EG 12 juni 1986, nr. 302/84, RSV 1987/24, besliste het Hof van Justitie, dat wanneer een postactieve emigreert van de ene Lid-Staat naar de andere Lid-Staat, zonder in de nieuwe woonstaat werkzaamheden te gaan verrichten, hij verzekerd blijft in de voormalige woon/werkstaat. Nu belanghebbende in Frankrijk niet heeft gewerkt, blijft hij onderworpen aan de Nederlandse wettelijke regeling.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/01566
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X
te Y, Frankrijk (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een premie-inkomen van € 27.847,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 mei 2006 te 's-Hertogenbosch ter zitting van de zevende enkelvoudige Belastingkamer.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn zoon, de heer A, alsmede, namens de Inspecteur, de heer B.
1.5. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald, dat het vooronderzoek wordt hervat.
Vervolgens heeft het Hof de zaak verwezen naar de vierde meervoudige Belastingkamer.
1.6. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 oktober 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, ter bijstand vergezeld van de heer C, alsmede, namens de Inspecteur, de heer B.
1.7. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van de "Declaratie Reis en verblijfkosten X Dagvaarding 11 oktober 2006".
1.8. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren op 26 december 1932, gehuwd, is sinds 20 april 1998 woonachtig in Frankrijk. Vanaf zijn 65e jaar is hij particulier verzekerd voor ziektekosten. Tot zijn 65e heeft belanghebbende in Nederland gewoond en gewerkt. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende naast de AOW uitkering ad € 14.430,=, een uitkering Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers 1940-1945 ontvangen van € 13.638,= en een uitkering van € 1.644,= van D. Al deze inkomensbestanddelen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting toegewezen aan Frankrijk.
2.2. Belanghebbende verzocht in 1998 de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) vanwege de aanmelding bij de zorgverzekeraar een verklaring af te geven over het te verwachten belastbaar inkomen over 1998. Op grond van deze verklaring werd belanghebbende met ingang van 1 januari 1999 ingeschreven als ziekenfondsverzekerde. De aanmelding was mogelijk op grond van het bepaalde in artikel 3c van de Ziekenfondswet (hierna: de Zfw).
2.3. Belanghebbende heeft in 2003 de SVB en het College voor Zorgverzekeringen (hierna: het CvZ) verzocht om ongedaanmaking van zijn ziekenfondsinschrijving. De conclusie van de SVB en het CvZ is, dat belanghebbendes in Nederland belastbare inkomen over 1998 lager was dan ƒ 39.550,=, zijnde de ziekenfondsgrens, en dat hij terecht als verplicht verzekerde werd aangemerkt ingevolge de Zfw.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of van belanghebbende in 2002 terecht de premie ingevolgde de AWBZ is geheven.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende (ter eerste zitting)
- Ik betaal dubbel premie. De vraag is of dit gerechtvaardig is. Ik heb de AWBZ verzekering niet nodig. Dat is de kern van de zaak.
- Ik heb de premie AWBZ voor één jaar - 2000 - wel terugontvangen.
- Artikel 3c van de Zfw gaat over mensen van 65 jaar en ouder die in Nederland wonen. Ik woon in het buitenland.
- Ik heb in 1997 de AOW gekregen, toen woonde ik nog in Nederland. Pas in april volgend op mijn 65e verjaardag ben ik naar Frankrijk geëmigreerd. Ik heb nooit in Frankrijk gewerkt.
- Ik wil nog een nadere zitting.
De Inspecteur (ter eerste zitting)
- Belanghebbende is verzekerd voor het ziekenfonds, dus is er een aanslag premieheffing opgelegd. Het is niet relevant of belanghebbende de AWBZ van Nederland nodig heeft. In 1998 is tegen belanghebbende gezegd dat hij zich verplicht moet verzekeren voor Zfw, anders is hij niet voor de AWBZ verzekerd.
- Belanghebbende heeft de AWBZ premie één jaar per abuis teruggekregen, in 2000. In 1999 en 2001 werden aan hem géén AWBZ premies gerestitueerd.
- Ik heb de Kennisgroep ingeschakeld en die heeft gezegd, hetgeen ook de SVB schriftelijk heeft bevestigd, dat artikel 3c Zfw zo moet worden uitgelegd: Belanghebbende is niet belastingplichtig in Nederland, zijn verzamelinkomen is dus nihil en daarom lager dan de ziekenfondsgrens. Zijn premie-inkomen is vermeld op bijlage 2 van het verweerschrift en bedraagt € 29.722,=. De AWBZ premie is geheven naar het maximum premie-inkomen van € 27.847,=.
Beide partijen ter eerste zitting
Het klopt, dat de EG-Verordening 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 (hierna: de EG-Verordening 1408/71) bepaalt, dat nu belanghebbende recht heeft op pensioen vanuit Nederland, hij recht op verstrekkingen heeft uit Nederland. Frankrijk mag de kosten bij Nederland declareren.
Belanghebbende (ter tweede zitting)
- De verklaring van de SVB is onjuist. De belastingdienst heeft een onjuist inkomen van mij doorgegeven: mijn inkomen 1998 lag niet onder de ziekenfondsgrens.
- Ik verzoek om een kostenvergoeding voor het bijwonen van beide zittingen.
Inspecteur (ter tweede zitting)
- Belanghebbende heeft de weg van bezwaar en beroep tegen het besluit van de SVB niet bewandeld. Overigens zou dat beroep toch niet worden toegewezen, omdat zijn inkomen beoordeeld wordt ná toepassing van het Belastingverdrag met Frankrijk. Omdat de AOW en de pensioenen voor de heffing aan Frankrijk zijn toegewezen, is het in Nederland belastbare inkomen nihil, dus onder de ziekenfondsgrens.
- Ik ga akkoord met toekenning van kostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, indien belanghebbende in gelijk wordt gesteld.
Beide partijen ter tweede zitting
Wij hebben geen behoefte aan een laatst woord.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende is op grond van de verklaring van de SVB aangemeld bij een ziekenfonds. Belanghebbendes verzoek om ongedaanmaking van zijn ziekenfondsinschrijving in 2003 gericht aan de SVB en het CvZ is afgewezen.
4.2. Artikel 7, lid 1, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: het BUB) bepaalt, voor zover hier van belang, dat op grond van de AWBZ verzekerd is de persoon, die niet in Nederland woont, die verzekerd is op grond van de Zfw en die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen in de staat, op het grondgebied waarvan hij woont, recht kan doen gelden op verstrekkingen, die hem in beginsel worden verleend ten laste van de middelen van de ziekenfonds-verzekering.
Lid 2 van het genoemde artikel 7 bepaalt voorts, dat voor de heffing van de AWBZ premie als de persoon, die recht kan doen gelden op de in het eerste lid bedoelde verstrekkingen, beschouwd wordt hij, die als zodanig is geregistreerd bij de Ziekenfondsraad of het bevoegde ziekenfonds.
4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 7 van het BUB is belanghebbende naar het oordeel van het Hof terecht aangeslagen voor de AWBZ premie. De beslissing van de SVB respectievelijk het CvZ kan ter beoordeling worden voorgelegd aan de rechtbank - en indien hoger beroep openstaat - aan de Centrale Raad van beroep. Voor de belastingrechter is hier geen rol weggelegd (zie Hoge Raad 25 juli 2000, BNB 2001/16).
In dit geval is het verzoek van belanghebbende om te worden vrijgesteld van de AWBZ door de bevoegde instantie afgewezen. Gesteld noch gebleken is, dat belanghebbende tegen de beslissing van de bevoegde instanties beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Gezien het vorenoverwogene is de belastingrechter aan de beslissing van de SVB en het CvZ gebonden.
4.4. Het Hof heeft vervolgens stilgestaan bij de vraag of belanghebbendes verzekeringsplicht in overeenstemming is met de bepalingen van Europees gemeenschapsrecht. In het bijzonder gaat het hier om de EG-Verordening 1408/71. Artikel 13, lid 2, letter f, van de EG-Verordening 1408/71, dat betrekking heeft op postactieven, bepaalt - voor zover hier van belang - dat op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat, de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, van toepassing is. In het arrest Ten Holder, Hof van Justitie EG 12 juni 1986, nr. 302/84, RSV 1987/24, besliste het Hof van Justitie, dat wanneer een postactieve emigreert van de ene Lid-Staat naar de andere Lid-Staat, zonder in de nieuwe woonstaat werkzaamheden te gaan verrichten, hij verzekerd blijft in de voormalige woon/werkstaat. Nu belanghebbende in Frankrijk niet heeft gewerkt, blijft hij onderworpen aan de Nederlandse wettelijke regeling.
4.5. Belanghebbende heeft ter eerste zitting beaamd, dat hij, nu hij recht heeft op een pensioen krachtens de wettelijke regeling vanuit Nederland, recht heeft op verstrekkingen uit Nederland. Frankrijk mag de kosten bij Nederland declareren (zie artt. 28, 28bis en 33 van de EG-Verordening nr. 1408/71). Niet van belang is naar het oordeel van het Hof, dat belanghebbende de AWBZ van Nederland niet nodig meent te hebben respectievelijk op de verstrekkingen geen beroep doet.
4.6. Voor zover belanghebbende met zijn stelling, dat in het jaar 2000 de ingehouden AWBZ premie aan hem wel bij de definitieve aanslag is gerestitueerd, bedoelt beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, geldt het volgende. Tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behoort het beginsel, dat de administratie verwachtingen honoreert, welke zij bij belanghebbende ten aanzien van een door haar te volgen gedragslijn heeft gewekt. Uitgangspunt is wel, dat de Inspecteur alleen dan gebonden is, indien hij jegens belanghebbende het vertrouwen heeft gewekt welbewust een standpunt te hebben ingenomen omtrent een bepaalde kwestie. De enkele omstandigheid, dat de aangifte van één jaar wel is gevolgd, is daarvoor onvoldoende. Gesteld noch gebleken is, dat er omstandigheden waren, die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken, dat het volgen van zijn aangifte 2000 door de Inspecteur berustte op een bewuste standpuntbepaling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
4.7. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur.
5. GeHet
riffierecht
Het Hof is van oordeel, dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten, dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op: 9 november 2006 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en W.F.G. Wijnen, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 9 november 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.