Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2006, BA2534, 05/00482
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-11-2006, BA2534, 05/00482
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 9 november 2006
- Datum publicatie
- 10 april 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:BA2534
- Zaaknummer
- 05/00482
Inhoudsindicatie
De verweerder heeft ter zitting erkend dat het Centrumplan ook ziet op de uitvoering van werken die niet leiden tot het tot stand brengen van voorzieningen in de zin van artikel 222, lid 1 van de Gemeentewet. De op voornoemde uitvoering van werken betrekking hebbende kosten heeft de verweerder zelf zonder enige nadere onderbouwing gesteld op ƒ 3.400.000,--.
Een op de werkelijkheid berustende splitsing van de totale kosten van de herinrichting in onderhoudskosten en kosten van verbetering heeft de verweerder niet overgelegd. Een dergelijke splitsing van de totale kosten is, naar hij ter zitting heeft verklaard, in het verleden nimmer aangebracht en zal thans ook niet meer kunnen worden aangebracht.
Het Hof is daarom van oordeel dat de verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat en in hoeverre de voor het Centrumplan gemaakte kosten zien op kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet. Met de enkele omschrijving van de werkzaamheden in het heringerichte gebied en een vermelding van de totale op die werkzaamheden betrekking hebbende kosten, zonder deze kosten te splitsen in onderhoudskosten en kosten van verbetering, heeft hij niet controleerbaar vastgelegd welke voorzieningen zijn aangebracht en wat de kosten daarvan hebben bedragen.
Nu de verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet is de verordening onverbindend en moeten de onderhavige aanslag en de bestreden uitspraak worden vernietigd.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 05/00482
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y tegen de uitspraak van de gemeenteambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen van de gemeente Winterswijk (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslagen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 ter zake van de onroerende zaak A-straat 1 te Y een aanslag in de baatbelasting herinrichting centrum Winterswijk opgelegd naar een belastingbedrag van in totaal ƒ 16.723,30, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, dat die uitspraak en de aanslag heeft vernietigd.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ°60,= (= € 27,23,=)..
De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk hebben tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 23 september 2005, nr. 39.706 (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.4. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een memorie in te dienen
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 september 2006 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de verweerder, mevrouw A, mevrouw B en mevrouw C. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen. De gemachtigde heeft het Hof bij brief van 12 september 2006 medegedeeld dat namens belanghebbende niemand ter zitting zal verschijnen.
1.6. De verweerder heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.8. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zittingen staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Bij het besluit in de zin van artikel 222, lid 4, van de Gemeentewet, vastgesteld in de openbare vergadering van 29 mei 1997 en bekendgemaakt op 15 juli 1997, heeft de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk het volgende besloten (hierna: het bekostigingsbesluit):
"2. Via de heffing van een baatbelasting maximaal ƒ 3.000.000,-- van de voor rekening van de gemeente blijvende lasten van de door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand te brengen voorzieningen in het centrum van Winterswijk om te slaan over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken;
het gebied waarbinnen de onroerende zaken zijn gebaat, is aangegeven op de bij dit zogenaamde bekostigingsbesluit behorende kaart;
de hiervoor vermelde voorzieningen bevatten in ieder geval:
a. straatmeubilair;
b. sierverlichting;
c. bestrating;
d. groenvoorzieningen;"
Bij het bekostigingsbesluit behoort het Centrumplan. Uit dit Centrumplan is de herinrichting van het centrum voortgekomen.
2.2. De Verordening Baatbelasting Herinrichting Centrum Winterswijk 2000 is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 november 2000 (hierna: de verordening). Deze verordening luidt voorzover te dezen van belang:
"Artikel 1 Begripsomschrijvingen
a. een onroerende zaak
1. een gebouwd eigendom
2. een ongebouwd eigendom
3. een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.
b. de openbare ruimte: het gedeelte van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden dat een openbaar karakter heeft of zal krijgen met inbegrip van alle voorzieningen van openbaar nut.
Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam 'baatbelasting herinrichting centrum Winterswijk' wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de in de kleur blauw aangegeven omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 oktober 2000 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:
a. straatmeubilair
b. sierverlichting
c. bestrating
d. groenvoorzieningen.
Artikel 3 Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1.De maatstaf van heffing bestaat uit:
a. de gewogen oppervlakte van de onroerende zaak bedoeld in het tweede lid van dit artikel;
b. de gewogen oppervlakte van de onroerende zaak bedoeld in het tweede lid van dit artikel;
Artikel 5 Belastingtarief
De belasting bedraagt de som van de volgende twee componenten:
a. ƒ 21,4114 per vierkante meter van de gewogen oppervlakte
b. ƒ 55,07618 per strekkende decimeter van de gewogen gevellengte
2.3. De totale kosten van de herinrichting hebben ƒ 6.400.000,= bedragen. Van die kosten is een bedrag van ƒ 3.000.000,= door middel van de onderhavige baatbelasting verhaald. Een bedrag van ƒ 3.400.000,= is niet door middel van de onderhavige baatbelasting verhaald.
2.4. In de totale kosten van de herinrichting zijn kosten begrepen die betrekking hebben op werkzaamheden ter zake van onderhoud. In de kostenraming is geen onderscheid gemaakt tussen onderhoudskosten en kosten van verbetering.
2.5. Belanghebbende is geheel 2000 eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de A-straat 1 te Winterswijk.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1. Moet de verordening onverbindend worden verklaard omdat in het gebied geen voorzieningen als bedoeld in artikel 221, lid 1, van de Gemeentewet zijn aangebracht?
3.1.2. Moet de verordening onverbindend worden verklaard omdat het bekostigingsbesluit niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen?
3.1.3. Moet de aanslag worden vernietigd omdat de onroerende zaak niet gebaat is bij de tot stand gebrachte voorzieningen?
3.1.4. Heeft de gemeente voor het antwoord op de vraag of een onroerende zaak is gebaat een onjuiste peildatum gekozen?
3.1.5. Heeft de verweerder ten onrechte nagelaten de kosten van de herinrichting te verminderen met het in verband met de overname van de B-straat 1 ontvangen bedrag van ƒ 2.300.000,=?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de verweerder hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
De verweerder
In de kosten van de herinrichting zijn onderhoudskosten opgenomen. Het bedrag van de kosten dat betrekking heeft op onderhoud en dat betrekking heeft op de kosten betreffende een sobere uitvoering van de herinrichting is door de gemeente bepaald op ƒ 3.400.000,--. Een onderbouwing van dit bedrag is niet gemaakt. Er is een theoretische lijn getrokken, een uitsplitsing naar werkelijke kosten was erg moeilijk te realiseren. Het bedrag van ƒ 3.400.000,= is niet door middel van de onderhavige baatbelasting verhaald. Een onderscheid tussen kosten voor onderhoud en kosten voor verbetering is dus in de overgelegde kostenraming niet gemaakt. Het is zo lang na de herinrichting ook niet meer mogelijk om dit onderscheid nog aan te brengen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag. De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 222, lid 1, Gemeentewet bepaalt dat ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, een baatbelasting kan worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen.
4.2. De verweerder heeft ter zitting erkend dat het Centrumplan ook ziet op de uitvoering van werken die niet leiden tot het tot stand brengen van voorzieningen in de zin van artikel 222, lid 1 van de Gemeentewet. De op voornoemde uitvoering van werken betrekking hebbende kosten heeft de verweerder zelf zonder enige nadere onderbouwing gesteld op ƒ 3.400.000,--.
Een op de werkelijkheid berustende splitsing van de totale kosten van de herinrichting in onderhoudskosten en kosten van verbetering heeft de verweerder niet overgelegd. Een dergelijke splitsing van de totale kosten is, naar hij ter zitting heeft verklaard, in het verleden nimmer aangebracht en zal thans ook niet meer kunnen worden aangebracht.
4.3. Het Hof is daarom van oordeel dat de verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat en in hoeverre de voor het Centrumplan gemaakte kosten zien op kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet. Met de enkele omschrijving van de werkzaamheden in het heringerichte gebied en een vermelding van de totale op die werkzaamheden betrekking hebbende kosten, zonder deze kosten te splitsen in onderhoudskosten en kosten van verbetering, heeft hij niet controleerbaar vastgelegd welke voorzieningen zijn aangebracht en wat de kosten daarvan hebben bedragen.
4.4. Nu de verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet is de verordening onverbindend en moeten de onderhavige aanslag en de bestreden uitspraak worden vernietigd.
5. Het griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerechtshof Arnhem en bij dit Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Daarbij wordt uitgegaan van drie samenhangende zaken waarin belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit betreft de zaken met de kenmerken 05/00483 en 05/00484 en de onderhavige zaak.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf in verband met het bijwonen van de zitting te Arnhem ten bedrage van € 20,=.
In verband met de behandeling van het beroep bij dit Hof is aan belanghebbende door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Het hof stelt deze kosten op 0,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 241,50.
Het hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken in verband met de behandeling van het beroep bij dit Hof een proceskostenvergoeding toekennen van € 241,50:3 = € 80,50.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten bedragen in de onderhavige zaak in totaal derhalve € 100,50.
7. Beslissing
Het Hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraak,
* vernietigt de aanslag,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23,
* veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 100,50,=, en
* wijst de gemeente Winterswijk aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 9 november 2006 door N. van Beelen, voorzitter, A.J. van Soest en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 9 november 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.