Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2006, BA4101, 04/02378
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2006, BA4101, 04/02378
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 september 2006
- Datum publicatie
- 2 mei 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:BA4101
- Zaaknummer
- 04/02378
Inhoudsindicatie
Blijkens het arrest van de Hoge Raad BNB 2002/224 kan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat de aanslag geen motivering behoefde, indien aan de belastingplichtige niet binnen de termijn van artikel 3:47 van de Awb de motivering is bekendgemaakt, de belastingplichtige in zijn bezwaarschrift volstaan met de mededeling, dat hij bezwaar heeft tegen de aanslag, mits hij ten tijde van de indiending van het bezwaarschrift nog steeds niet met die motivering bekend is. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel, dat nu de Inspecteur geen onderbouwing van de uitspraak heeft gegeven en redelijkerwijs niet kan worden aangenomen, dat de uitspraak geen motivering behoefde, belanghebbende het beroepschrift niet kon motiveren en hij met het in het beroepschrift gestelde, alsmede met het daarbij in kopie overgelegde afschrift van de uitspraak, kon volstaan.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/02378
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het verzet van de heer X te Y tegen de uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van de vierde enkelvoudige Belastingkamer d.d. 30 augustus 2005 (hierna: de uitspraak) op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak (hierna: de uitspraak van de Inspecteur) van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
De behandeling van het verzet
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 maart 2006 te
's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen belanghebbende.
De gronden
1. Bij voornoemde uitspraak heeft het Hof belanghebbende
niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, omdat het beroepschrift naar de eisen van de wet niet volledig is en belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de hem door het Hof op grond van artikel 6:6 van de Awb gestelde gelegenheid het verzuim te herstellen.
2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak tijdig verzet gedaan.
3. Artikel 6:6 van de Awb schrijft voor dat, indien niet is
voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4. Bij brief van 24 november 2004 is belanghebbende op grond
van artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid gesteld het
beroepschrift nader te motiveren. In die brief is belanghebbende in de gelegenheid gesteld de motivering uiterlijk op 22 december 2004 in te dienen.
Bij brief van 20 december 2004, bij de griffie van het Gerechtshof ingekomen op 27 december 2004, heeft belanghebbende een nadere termijn verzocht om de gronden van het beroep te vermelden. De griffier heeft daarop belanghebbende bij aangetekend verzonden brief van 5 januari 2005 de termijn, waarbinnen hij het beroepschrift kan aanvullen, verlengd tot 2 februari 2005.
5. Bij schrijven van 15 februari 2005 heeft de griffier de brief van
5 januari 2005, waarvan een kopie was bijgesloten, aan belanghebbende in herinnering gebracht en hem alsnog in de gelegenheid gesteld het beroepschrift te motiveren. De daarvoor gegunde termijn liep af op 1 maart 2005.
Laatstgenoemde brief is op 15 maart 2005 ter griffie van het Hof retour ontvangen, met als mededeling van TPGPost op de enveloppe vermeld "Niet afgehaald".
6. Bij de uitspraak is gesteld, dat belanghebbende niet heeft voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Awb vermelde vereiste het beroepschrift te voorzien van de gronden van het beroep.
7. Uit het arrest van de Hoge Raad van 29 september 1999,
nr. 34 822, BNB 2000/76 volgt, dat de eisen die aan de gronden van het bezwaar en beroep kunnen worden gesteld, onder meer samenhangen met de mate, waarin de Inspecteur het besluit heeft gemotiveerd.
Aan een beroepschrift hoeven geen zwaardere motiveringseisen te worden gesteld dan aan de uitspraak op het bezwaarschrift.
8. De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 8 maart 2002,
nr. 34 993, BNB 2002/224:
"In gevallen waarin niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanslag waartegen het bezwaarschrift is gericht geen motivering behoefde - hetgeen bij een aanslag waarin een verhoging is begrepen steeds het geval is - en die motivering niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:47 van de Awb bij, of uiterlijk binnen een week na, de bekendmaking van de aanslag aan de belastingplichtige is verstrekt, kan de belastingplichtige indien hij na die week bezwaar maakt en hij ten tijde van het indienen van zijn bezwaarschrift nog steeds niet met die motivering bekend was, in zijn bezwaarschrift volstaan met de mededeling dat hij bezwaar heeft tegen de aanslag."
9. In de uitspraak van de Inspecteur is onder meer het volgende vermeld:
"Bij het vaststellen van de aanslag is afgeweken van het
ingediende aangiftebiljet. Omtrent deze afwijking heeft u
geen correspondentie ontvangen. U verzoekt mij om aan te geven
wat de correctie is, waarna u mij de gronden van het bezwaar
zal doen toekomen.
Op mijn uitnodiging voor een hoorgesprek heeft u niet gereageerd,
daardoor heeft u verklaard geen gebruik te willen maken van het
recht om gehoord te worden.".
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard geen uitnodiging voor een hoorgesprek gehad te hebben.
10. Artikel 3:47, leden 1 en 3, van de Awb bepalen, dat de motivering wordt vermeld bij, of uiterlijk binnen een week, na de bekendmaking van het besluit.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad BNB 2002/224 kan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat de aanslag geen motivering behoefde, indien aan de belastingplichtige niet binnen de termijn van artikel 3:47 van de Awb de motivering is bekendgemaakt, de belastingplichtige in zijn bezwaarschrift volstaan met de mededeling, dat hij bezwaar heeft tegen de aanslag, mits hij ten tijde van de indiending van het bezwaarschrift nog steeds niet met die motivering bekend is.
11. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel, dat nu de Inspecteur geen onderbouwing van de uitspraak heeft gegeven en redelijkerwijs niet kan worden aangenomen, dat de uitspraak geen motivering behoefde, belanghebbende het beroepschrift niet kon motiveren en hij met het in het beroepschrift gestelde, alsmede met het daarbij in kopie overgelegde afschrift van de uitspraak, kon volstaan. Hieraan doet niet af, dat in het beroepschrift door belanghebbende een nadere motivering wordt aangekondigd, en evenmin dat belanghebbende de aangekondigde motivering niet heeft gegeven, terwijl hem daarvoor door de griffier van het Hof de gelegenheid is geboden.
12. Gelet op het hiervoor overwogene kan de uitspraak niet in stand blijven en is het verzet gegrond.
Ingevolge artikel 8:55, lid 7, van de Awb wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De proceskosten
Het Hof houdt de beslissing voor wat betreft de proceskosten aan tot in de hoofdzaak is beslist.
De beslissing
Het Hof:
- verklaart het verzet gegrond,
- vernietigt de uitspraak, en
- bepaalt dat het onderzoek wordt voorgezet in de stand, waarin het
zich bevond.
Aldus gedaan op 6 september 2006 door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 6 september 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.