Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-11-2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:BB9288 BC7258, 04/00538
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-11-2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:BB9288 BC7258, 04/00538
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 november 2006
- Datum publicatie
- 25 maart 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:BC7258
- Zaaknummer
- 04/00538
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het hof is de onderhavige belasting slechts afhankelijk van het persoonlijke gebruiksrecht dat belanghebbende van de woning heeft, ongeacht of de gebruiker al dan niet hier te lande verblijf houdt, woonplaats heeft of ingezetene is. De heffing van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruiksrecht kan derhalve niet worden aangemerkt als een belasting waaraan belanghebbende is onderworpen uit hoofde van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag. Ook in geval belanghebbende geen verblijf houdt hier te lande, is hij onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel) verschuldigd. Op grond van het voorgaande doet een afhankelijkheid als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag zich niet voor, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik van de woning zoals vermeld in dit artikel.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/00538
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Z (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2003 onder nummer 00000 op een biljet verenigde aanslagen in de hondenbelasting en in de onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik van de onroerende zaak A-straat 97 te Y opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder zijn gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.
De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben belanghebbende en de verweerder vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 augustus 2006 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de verweerder.
1.5. De verweerder heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende was op 1 januari 2003 gebruiker van de onroerende zaak.
2.2. Belanghebbende is werkzaam op de Awacs-basis van de NAVO in Geilenkirchen (Duitsland). Hij bezit de Britse nationaliteit. Zijn rechtspositie is geregeld in het Verdrag tussen de Staten, die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Verdrag van Londen van 19 juni 1951, Tractatenblad 1953, no. 10, welk verdrag door Nederland voor het Rijk is goedgekeurd bij de Wet van 7 augustus 1953 Stbl. 438, hierna aan te duiden als: het NAVO-Statusverdrag). Belanghebbende behoort tot de leden van een krijgsmacht of van een civiele dienst als omschreven in artikel X, eerste lid van het NAVO-statusverdrag
2.3. Belanghebbende verblijft sedert 23 juli 1986 onafgebroken in Nederland. Op 20 maart 1993 is hij gehuwd met mevrouw B. Zij bezit de Nederlandse nationaliteit. Sedert 2 oktober 1996 is belanghebbende mede-eigenaar van de onroerende zaak.
Sinds 1 oktober 1996 is hij ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op dat adres.
2.4. Op de lijst van vreemdelingen die als NAVO-personeelslid of NAPMA personeelslid zijn geregistreerd bij respectievelijk het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of de Vreemdelingendienst komt belanghebbende niet meer voor.
2.5. Ter zake van het gebruik van de onroerende zaak is belanghebbende aangeslagen in de heffing van onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2003 naar een bedrag van € 246,=. De waarde van de woning noch de berekening van de aanslag is in geschil. De aan belanghebbende opgelegde aanslag hondenbelasting bedraagt € 42,40.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor het jaar 2003 terecht is aangeslagen in de onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel) en de hondenbelasting, welke vraag belanghebbende ontkennend en de verweerder bevestigend beantwoordt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Nu het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan mij niet de status "duurzaam verblijf' heeft toegekend, is de vrijstelling voor de onroerende-zaakbelastingen op mij van toepassing. Ik betwist niet de op pagina 3 van de uitspraak op het bezwaar vermelde gegevens terzake van mijn verblijf.
De verweerder
Ik persisteer bij al de door mij ingediende stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag.
De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De tekst van artikel X, eerste lid van het NAVO-statusverdrag luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Indien het onderworpen zijn aan enige vorm van belasting in de staat van verblijf afhankelijk is van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap, worden voor de heffing van zodanige belasting de tijdvakken, gedurende welke een lid van een krijgsmacht of van een civiele dienst aanwezig is op het grondgebied van die staat uitsluitend uit hoofde van zijn hoedanigheid van lid van een zodanige krijgsmacht of civiele dienst, niet beschouwd als tijdvakken van verblijf of van woonplaats aldaar, noch beschouwd verandering van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap te weeg te brengen.
Leden van een krijgsmacht of van een civiele dienst zijn in de staat van verblijf vrijgesteld van belastingen op het salaris en de emolumenten, welke aan hen in die hoedanigheid worden uitbetaald door de staat van herkomst, alsmede van belastingen op roerende lichamelijke zaken, waarvan de aanwezigheid in de staat van verblijf uitsluitend voortvloeit uit de tijdelijke aanwezigheid aldaar van die leden.
4.2. Naar het oordeel van het hof is de onderhavige belasting slechts afhankelijk van het persoonlijke gebruiksrecht dat belanghebbende van de woning heeft, ongeacht of de gebruiker al dan niet hier te lande verblijf houdt, woonplaats heeft of ingezetene is. De heffing van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruiksrecht kan derhalve niet worden aangemerkt als een belasting waaraan belanghebbende is onderworpen uit hoofde van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag. Ook in geval belanghebbende geen verblijf houdt hier te lande, is hij onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel) verschuldigd. Op grond van het voorgaande doet een afhankelijkheid als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag zich niet voor, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik van de woning zoals vermeld in dit artikel.
4.3. Artikel 243 van de Gemeentewet bepaalt dat in de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel van Onze Minister en Onze minister van Financiën, het internationale gebruik daartoe noodzaakt, vrijstelling van gemeentelijke belastingen wordt verleend. Onze genoemde Ministers kunnen gezamenlijk nadere regels stellen.
4.4. Aan dit artikel is uitvoering gegeven door vaststelling door de gezamenlijke Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën van de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 (hierna: de Regeling), op 20 december 1996, Stc. 1996,249. De Regeling is gewijzigd op respectievelijk 15 december 1997, Stc. 1997,246, 23 februari 1998, Stc. 1998,52 en 9 april 2001, Stc. 2001,82.
4.5. Op grond van artikel 5, tweede lid van de Regeling zijn personen die Nederlander zijn, en personen die in Nederland duurzaam verblijf houden uitgezonderd van de vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen, zoals genoemd in het eerste lid van de Regeling. Nu belanghebbende sedert 1986 onafgebroken hier te lande verblijf houdt, hij alhier een eigen woning in eigendom heeft en niet is gebleken dat hij op de peildatum van plan was Nederland metterwoon te verlaten, is het hof van oordeel dat hij duurzaam in Nederland verblijf houdt.
De Regeling is dientengevolge niet op hem van toepassing.
4.6. Anders dan belanghebbende stelt komt de bevoegdheid tot vaststelling van nadere regels dan wel tot invulling van reeds vastgestelde nadere regels als bedoeld in artikel 243 Gemeentewet niet toe aan de Minister van Buitenlandse zaken, maar aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën gezamenlijk. Aan de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken vastgestelde regels met betrekking tot de toekenning van een status "Duurzaam verblijf" kan in het kader van de onderhavige heffing derhalve geen betekenis te worden toegekend. Daaraan doet niet af dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken onder meer door middel van een, niet in de Staatscourant gepubliceerde, toelichting op de Regeling kenbaar maakt van mening te zijn dat de bevoegdheid tot invulling van het begrip duurzaam verblijf als bedoeld in artikel 5, lid 2, van de Regeling bij haar berust.
4.7. Artikel X van het NAVO-statusverdrag voorziet in een vrijstelling van belastingen op roerende lichamelijke zaken, waarvan de aanwezigheid in de staat van verblijf uitsluitend voortvloeit uit de tijdelijke aanwezigheid aldaar van die leden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5. is overwogen is ten aanzien van belanghebbende sprake van duurzaam verblijf, zodat artikel X NAVO-statusverdrag in het onderhavige geval niet voorziet in een vrijstelling van hondenbelasting. Daaraan doet niet af dat de Hoge Raad in zijn arrest van 3 november 1982, nr. 20.656, BNB 1983/5 vrijstelling van hondenbelasting aanwezig heeft geacht, omdat in dat geval niet in geschil was dat die belanghebbende in Nederland tijdelijk aanwezig was.
Ook artikel 5 van de Regeling voorziet niet in een vrijstelling van hondenbelasting. Aldus is de aanslag hondenbelasting terecht opgelegd.
4.8. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de verweerder.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 23 november 2006 door J. Th. Simons, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 november 2006