Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-11-2006, BC7260, 04/00570

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-11-2006, BC7260, 04/00570

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 november 2006
Datum publicatie
25 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:BC7260
Zaaknummer
04/00570

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van het hof is de onderhavige belasting slechts afhankelijk van het persoonlijke gebruiksrecht dat belanghebbende van de woning heeft, ongeacht of de gebruiker al dan niet hier te lande verblijf houdt, woonplaats heeft of ingezetene is. De heffing van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruiksrecht kan derhalve niet worden aangemerkt als een belasting waaraan belanghebbende is onderworpen uit hoofde van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag. Ook in geval belanghebbende geen verblijf houdt hier te lande, is hij onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel) verschuldigd. Op grond van het voorgaande doet een afhankelijkheid als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag zich niet voor, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik van de woning zoals vermeld in dit artikel.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00570

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Z (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 onder nummer 00000 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd ter zake van het gebruik van de onroerende zaak A-straat 13 te Y, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.

De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben belanghebbende en de verweerder ieder vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 augustus 2006 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de verweerder.

1.5. De verweerder heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende was op 1 januari 2003 gebruiker van de onroerende zaak.

2.2. Sedert 1990 is belanghebbende werkzaam op het Hoofdkwartier van AFNORTH. Zijn rechtspositie is geregeld in het Verdrag tussen de Staten, die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Verdrag van Londen van 19 juni 1951, Tractatenblad 1953, no. 10, welk verdrag door Nederland voor het Rijk is goedgekeurd bij de Wet van 7 augustus 1953 Stbl. 438, hierna aan te duiden als: het NAVO-Statusverdrag). Belanghebbende is lid van de civiele dienst als omschreven in artikel X, eerste lid van het NAVO-statusverdrag

2.3. Belanghebbende verblijft sedert 15 augustus 1990 onafgebroken in Nederland. In eerste instantie verbleef hij in een huurwoning, sedert 29 december 2000 is hij eigenaar van de onroerende zaak.

Hij is gehuwd en heeft twee kinderen.

2.4. Ter zake van het gebruik van de onroerende zaak is belanghebbende aangeslagen in de heffing van onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2003 naar een bedrag van € 189,=. De waarde van de woning noch de berekening van de aanslag is in geschil.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor het jaar 2003 terecht is aangeslagen in de onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel), welke vraag belanghebbende ontkennend en de verweerder bevestigend beantwoordt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Blijkens de toelichting op de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997, zoals door mij bij mijn brief van 14 augustus 2006 is overgelegd, bepaalt het Ministerie van Buitenlandse Zaken of sprake is van duurzaam verblijf.

De omstandigheden met betrekking tot mijn verblijf in Nederland, zoals vermeld in de uitspraak op bezwaar, zijn juist.

De verweerder

De bevoegdheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een status Duurzaam Verblijf toe te kennen strekt zich niet uit tot de onroerende-zaakbelastingen.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag.

De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De tekst van artikel X, eerste lid van het NAVO-statusverdrag luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Indien het onderworpen zijn aan enige vorm van belasting in de staat van verblijf afhankelijk is van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap, worden voor de heffing van zodanige belasting de tijdvakken, gedurende welke een lid van een krijgsmacht of van een civiele dienst aanwezig is op het grondgebied van van die staat uitsluitend uit hoofde van zijn hoedanigheid van lid van een zodanige krijgsmacht of civiele dienst, niet beschouwd als tijdvakken van verblijf of van woonplaats aldaar, noch beschouwd verandering van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap te weeg te brengen.

Leden van een krijgsmacht of van een civiele dienst zijn in de staat van verblijf vrijgesteld van belastingen op het salaris en de emolumenten, welke aan hen in die hoedanigheid worden uitbetaald door de staat van herkomst, alsmede van belastingen op roerende lichamelijke zaken, waarvan de aanwezigheid in de staat van verblijf uitsluitend voortvloeit uit de tijdelijke aanwezigheid aldaar van die leden.

4.2. Naar het oordeel van het hof is de onderhavige belasting slechts afhankelijk van het persoonlijke gebruiksrecht dat belanghebbende van de woning heeft, ongeacht of de gebruiker al dan niet hier te lande verblijf houdt, woonplaats heeft of ingezetene is. De heffing van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruiksrecht kan derhalve niet worden aangemerkt als een belasting waaraan belanghebbende is onderworpen uit hoofde van verblijf, van woonplaats of van ingezetenschap als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag. Ook in geval belanghebbende geen verblijf houdt hier te lande, is hij onroerende-zaakbelastingen (gebruikersdeel) verschuldigd. Op grond van het voorgaande doet een afhankelijkheid als bedoeld in artikel X, eerste lid, van het NAVO-statusverdrag zich niet voor, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen ter zake van het gebruik van de woning zoals vermeld in dit artikel.

4.3. Artikel 243 van de Gemeentewet bepaalt dat in de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel van Onze Minister en Onze minister van Financiën, het internationale gebruik daartoe noodzaakt, vrijstelling van gemeentelijke belastingen wordt verleend. Onze genoemde Ministers kunnen gezamenlijk nadere regels stellen.

4.4. Aan dit artikel is uitvoering gegeven door vaststelling door de gezamenlijke Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën van de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 (hierna: de Regeling), op 20 december 1996, Stc. 1996,249. De Regeling is gewijzigd op respectievelijk 15 december 1997, Stc. 1997,246, 23 februari 1998, Stc. 1998,52 en 9 april 2001, Stc. 2001,82.

4.5. Op grond van artikel 5, tweede lid van de Regeling zijn personen die Nederlander zijn en personen die in Nederland duurzaam verblijf houden uitgezonderd van de vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen, zoals genoemd in het eerste lid van de Regeling. Nu belanghebbende sedert 1990 onafgebroken hier te lande verblijf houdt, alhier een eigen woning in eigendom heeft en niet is gebleken dat hij op de peildatum van plan was Nederland metterwoon te verlaten, is het hof van oordeel dat hij duurzaam in Nederland verblijf houdt.

De Regeling is dientengevolge niet op hem van toepassing.

4.6. Anders dan belanghebbende stelt komt de bevoegdheid tot vaststelling van nadere regels dan wel tot invulling van reeds vastgestelde nadere regels als bedoeld in artikel 243 Gemeentewet niet toe aan de Minister van Buitenlandse zaken, maar aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën gezamenlijk. Aan de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken vastgestelde regels met betrekking tot de toekenning van een status "Duurzaam verblijf" kan in het kader van de onderhavige heffing derhalve geen betekenis te worden toegekend. Daaraan doet niet af dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken onder meer door middel van een, niet in de Staatscourant gepubliceerde, toelichting op de Regeling kenbaar maakt van mening te zijn dat de bevoegdheid tot invulling van het begrip duurzaam verblijf als bedoeld in artikel 5, lid 2, van de Regeling bij haar berust.

4.7. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de verweerder.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 23 november 2006 door J. Th. Simons, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 23 november 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.